[eiser] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, [gedaagde] te veroordelen tot:
- het betalen van het loon ten bedrag van € 1.075,00 netto, over de periode van 7 april 2022 tot en met 31 oktober 2022, dat wil zeggen een bedrag van (23/30 x € 1.075,00 over de maand april 2022 van € 824,17 + 6 maanden ad € 6.4500,00 =) totaal € 7.274,17 netto, alsmede tot voorwaardelijke betaling van het salaris tot aan het moment dat de loonsanctie eindigt,
- het betalen van de vakantiebijslag over de periode van 7 april 2022 tot aan het moment van dagvaarden ten bedrage van 8% over het brutoloon, alsmede de vakantiebijslag over de toekomstige periode van het moment van dagvaarden (aanvangsdatum) tot het moment waarop de betalingsperiode uit hoofde van de loonsanctie zal eindigen,
- het betalen van de wettelijke verhoging over alle gevorderde loonbedragen,
- het betalen van de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van betaling, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten over de gevorderde bedragen,
- het binnen twee weken na betekening van het vonnis verstrekken van deugdelijke bruto/netto-specificaties die overeenkomen met het daadwerkelijk betaalde nettoloon in 2019, 2020, 2021 en 2022, onder verbinding van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 25.000,00,
- het betalen van de proceskosten, met rente.