RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 10260136 \ AZ VERZ 22-137
Beschikking van de kantonrechter van 12 april 2023
[verzoeker]
,
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
werkneemster,
gemachtigde mr. P.P.J. Minten (Achmea Rechtsbijstand),
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het zelfstandig verzoek,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RIJTOP RIJOPLEIDINGEN B.V.,
gevestigd te Beek,
werkgever,
in rechte verschenen,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Rijtop worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 29 december 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het op 13 januari 2023 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek
- de op 7 maart 2023 door Rijtop ingediende aanvullende stukken
- de op 10 maart 2023 door [verzoeker] ingediende aanvullende stukken
- de mondelinge behandeling van 13 maart 2023.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.
4 De beoordeling
Het ontslag op staande voet
4.1.
[verzoeker] heeft verklaard te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst op
2 november 2022 is geëindigd.
[verzoeker] is echter wel van mening dat het ontslag niet voldoet aan de wettelijke vereisten nu er is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en een dringende reden ontbreekt. Rijtop stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] terecht op staande voet ontslagen is.
4.2.
De kantonrechter zal in de eerste plaats beoordelen of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor Rijtop als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoeker] , die ten gevolge hebben dat van Rijtop redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , zoals haar leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat ontslag op staande voet een “ultimum remedium” is met zeer verstrekkende gevolgen voor de werknemer die het treft. Daarbij moet onder andere gedacht worden aan onmiddellijk verlies van inkomen en het ontbreken van recht op een werkloosheidsuitkering. Naast deze materiële zaken is het ontslag op staande voet doorgaans beschadigend voor de reputatie van de werknemer. “Last but not least” wordt van het ene op het andere moment aan de werknemer zijn arbeidsplaats – met alle daarmee samenhangende bezigheden en relaties – ontnomen. Uitgangspunt is daarom dat er niet te snel gebruik van dit middel mag worden gemaakt. De toets van een gegeven ontslag op staande voet is zodoende strikt. Voor de beoordeling van de vraag of het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de opgegeven redenen zoals vermeld in de ontslagbrief maatgevend. Het geschil wordt afgebakend door de daarin genoemde feiten en conclusies. Het is niet aan de werknemer, of de kantonrechter, om in deze brief meer of andere verwijten te lezen dan die welke hierin nadrukkelijk staan opgesomd.
4.5.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 2 november 2022 dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar gedrag, werkweigering en fraude binnen het planningsysteem.
[verzoeker] heeft erop gewezen dat zij tijdens het gesprek op 31 oktober 2022 wel werd beschuldigd van fraude binnen het planningssysteem maar dat zij geen flauw benul had waar dat over ging. Zij heeft tijdens het gesprek om opheldering gevraagd maar die heeft zij niet gekregen. Rijtop gaf slechts aan dat ze op non-actief zou blijven en dat er verder onderzoek zou worden verricht.
De kantonrechter stelt vast dat in de ontslagbrief van 2 november 2022 vervolgens algemene beschuldigingen worden geuit, zonder dat concreet wordt toegelicht waarvan [verzoeker] wordt beticht. Een inhoudelijke toelichting volgt pas op 6 november 2022, naar aanleiding van het schriftelijke bezwaar van [verzoeker] op 4 november 2022.
4.6.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn de opgegeven redenen zoals vermeld in de ontslagbrief maatgevend. De mededeling in de ontslagbrief moet de werknemer in staat stellen om zijn standpunt ten aanzien van het ontslag zowel in feitelijke als in juridische zin te bepalen. Voor de werknemer moet onmiddellijk duidelijk worden welke eigenschappen of gedragingen de werkgever ertoe hebben gebracht om tot beëindiging van de dienstbetrekking over te gaan. Dit was op grond van de ontslagbrief van 2 november 2022 voor [verzoeker] niet mogelijk. Evenmin is het voor de kantonrechter mogelijk om aan de hand van deze brief de gegrondheid van het ontslag te beoordelen.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat Rijtop haar mededelingsplicht heeft geschonden, waardoor het ontslag op staande voet al vanwege het bestaan van een formeel gebrek niet rechtsgeldig is.
De vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.7.
De verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging is naar het oordeel van de kantonrechter toewijsbaar, nu er immers sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoeker] heeft aangevoerd dat als de juiste opzegtermijn in acht zou zijn genomen, de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig had kunnen worden opgezegd tegen 1 januari 2023.
Zij vraagt een vergoeding ten bedrage van € 4.730,78 bruto. Tegen de hoogte van dit bedrag heeft Rijtop geen verweer gevoerd, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
4.8.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat Rijtop aan [verzoeker] een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst door Rijtop is opgezegd. Voor zover Rijtop heeft willen betogen dat [verzoeker] geen recht heeft op een transitievergoeding omdat zij ernstig verwijtbaar gehandeld zou hebben, is de kantonrechter van oordeel dat dit niet is komen vast te staan. Aan [verzoeker] wordt onder meer verweten dat zij heeft gefraudeerd met het urensysteem; dat zij een examinator inzage heeft gegeven in het interne whatsappverkeer van Rijtop; dat zij heeft gelogen over een incident met een leerling; dat zij een stageplaats heeft geregeld voor haar zoon zonder dat Rijtop daar vanaf wist; en dat zij een negatieve recensie op internet over Rijtop zou hebben geplaatst. [verzoeker] heeft deze beschuldigingen echter nadrukkelijk weersproken en weerlegd. Enig bewijs ontbreekt. De kantonrechter ziet geen aanleiding om Rijtop toe te laten tot nadere bewijslevering op dit punt. De door [verzoeker] verzochte transitievergoeding ten bedrage van € 713,00 bruto zal dan ook worden toegewezen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 3 december 2022.
4.9.
[verzoeker] heeft verzocht aan haar een billijke vergoeding toe te kennen. Het eerste vereiste voor het toekennen van een billijke vergoeding is dat de werkgever bij het beëindigen van het dienstverband ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens de wetgever is daarvan onder meer sprake indien de werkgever de verplichte regels voor opzegging van het dienstverband niet in acht heeft genomen.
Nu Rijtop niet heeft opgezegd conform de wettelijke voorschriften, en het dienstverband daardoor is geëindigd, is van die situatie sprake en heeft [verzoeker] aanspraak op een billijke vergoeding.
4.10.
Bij het begroten van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval. De kantonrechter betrekt in de beoordeling de omstandigheid dat er sprake is geweest van een kort dienstverband en dat [verzoeker] op zeer korte termijn een nieuwe baan heeft gevonden. De “waarde” van het dienstverband is dus gering terwijl de financiële schade als gevolg van het verlies van haar baan dat eveneens lijkt te zijn.
De billijke vergoeding heeft echter mede tot doel de werkgever te doen inzien dat zijn/haar handelen niet juist is geweest. Hoewel er geen strafkarakter aan is verbonden mag van de billijke vergoeding een preventieve werking uitgaan. De kantonrechter acht het in dit kader van belang een duidelijk signaal aan Rijtop af te geven. Alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend, stelt de kantonrechter daarom een billijke vergoeding vast van
€ 2.500,00 bruto.
4.11.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat Rijtop over de maand oktober 2022 slechts € 1.370,77 netto heeft betaald en niet de overeengekomen € 2.025,00 netto. Er dient daarom nog een nabetaling over oktober 2022 plaats te vinden van € 654,25 netto. Daarnaast moet ook nog de vakantietoeslag over de periode juli 2022 tot en met oktober 2022 worden betaald, oftewel een bedrag van € 648,00 netto.
Rijtop beroept zich op een afspraak over verrekening van minuren.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] erkent dat zij vanaf dat zij in dienst is getreden, geen 36 uur per week heeft gewerkt. Over de periode van januari 2022 tot en met september 2022 is volgens [verzoeker] sprake van in totaal 103,2 minuren. Die komen volgens haar echter voor rekening en risico van Rijtop als werkgever. Immers, het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor voldoende aanbod van werk zorg te dragen. Daar is Rijtop in tekort geschoten. [verzoeker] stond er “ter behoud van de goede vrede” wel voor open om afspraken te maken over verrekening van minuren, maar zij wilde eerst weten wat dat haar zou gaan kosten. Er waren nog geen afspraken gemaakt, maar toch hield Rijtop al een bedrag in op haar salaris. Nu er geen afspraken zijn gemaakt en het ontstaan van de minuren voor risico van Rijtop komt is de inhouding ten onrechte.
4.13.
Uitgangspunt voor de beoordeling van dit geschil is “geen werk, wel loon”. Indien de werknemer geen arbeid verricht heeft hij aanspraak op het overeengekomen loon, tenzij de reden voor het niet verrichten van de arbeid redelijkerwijs voor zijn rekening behoort te komen. Rijtop maakt [verzoeker] wel diverse verwijten die er toe zouden moeten leiden dat zij geen recht op loon heeft over de niet gewerkte uren maar geen van die redenen is in rechte komen vast te staan. Nu dus niet is komen vast te staan dat het tekort in redelijkheid voor rekening van [verzoeker] behoort te komen, is Rijtop verplicht om het overeengekomen loon van
€ 2.025,00 netto per maand aan [verzoeker] te voldoen. Haar loonvordering zal dan ook worden toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [verzoeker] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het verzochte bedrag valt binnen het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Rijtop de jaaropgave over 2022 en diverse loonstroken aan [verzoeker] c.q. haar gemachtigde overhandigd. De kantonrechter gaat er, bij gebreke van verweer aan de zijde van [verzoeker] , vanuit dat daarmee alle loonspecificaties in haar bezit zijn, met uitzondering van een deugdelijke eindafrekening. Deze zal, gelet op de toe te wijzen loonvordering, nog verstrekt moeten worden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan Rijtop een dwangsom op te leggen.
4.16.
Rijtop verzoekt om terugbetaling van de minuren. Nu hiervoor in het kader van de loonvordering van [verzoeker] reeds overwogen is dat het urentekort van [verzoeker] voor rekening en risico van Rijtop dient te komen, is voor terugbetaling van minuren geen plaats.
Terugbetaling rijopleiding en examengeld
4.17.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [verzoeker] erkend dat zij gehouden is om de kosten van de door haar genoten rijopleiding terug te betalen. De kantonrechter gaat er van uit dat dit inclusief de door Rijtop betaalde examengelden is. Het door Rijtop in dit verband gevorderde bedrag van in totaal € 746,00 inclusief btw is dan ook toewijsbaar.
4.18.
Rijtop vordert betaling van een bedrag van € 639,67 exclusief btw voor inhuur personeel. Rijtop heeft deze vordering niet, althans onvoldoende gemotiveerd, onderbouwd. Uit de factuur waarop deze post vermeld staat leidt de kantonrechter af dat dit bedrag kennelijk ziet op de eerste week dat [verzoeker] na haar ontslag niet gewerkt heeft. Nu echter geoordeeld is dat dit ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, kunnen kosten voor de inhuur van nieuw personeel niet op [verzoeker] worden afgewenteld. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Boetes artikel 9 en 10 arbeidsovereenkomst
4.19.
Rijtop stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] het concurrentiebeding heeft overtreden. Zij maakt zich schuldig aan het werken binnen een straal van 20 km in dezelfde branche.
[verzoeker] heeft inmiddels voor een totaalbedrag van € 30.500,00 aan boetes verbeurd, aldus Rijtop.
4.20.
[verzoeker] betwist dat er sprake is van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst. Er is in artikel 9.2. wel een relatiebeding overeengekomen; daar houdt zij zich aan. Artikel 9.3 betreft een anti-ronselbeding; ook dit beding heeft zij niet overtreden.
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat in de arbeidsovereenkomst geen concurrentiebeding is opgenomen. Artikel 9.1. ziet - kort gezegd - op een verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden gedurende het dienstverband. Artikel 9.2 is een relatiebeding en artikel 9.3. een anti-ronselbeding. Dat [verzoeker] deze bedingen zou hebben overtreden wordt niet gesteld en is overigens ook niet komen vast te staan. Er bestaat dan ook geen grondslag voor de door Rijtop gevorderde boetes, zodat deze zullen worden afgewezen.
4.22.
Rijtop vraagt een bedrag aan schadevergoeding van € 2.500,00 vanwege het plaatsen van een negatieve recensie door [verzoeker] . [verzoeker] betwist dat zij een negatieve recensie over Rijtop geplaatst heeft.
4.23.
De kantonrechter is van oordeel dat Rijtop onvoldoende bewijs heeft aangedragen voor haar stelling dat [verzoeker] een negatieve recensie zou hebben geplaatst. De redenering van Rijtop komt er op neer dat uit deze recensie blijkt van interne informatie zodat het wel [verzoeker] moet zijn geweest die deze recensie geplaatst heeft. Echter, zelfs als de kantonrechter Rijtop zou volgen in de stelling dat in de recensie sprake is van interne informatie volgt daar nog niet voldoende dwingend uit dat het niet anders kan zijn dan dat [verzoeker] die recensie geplaatst moet hebben. De gevorderde schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
Inzake het verzoek en het tegenverzoek
4.24.
Rijtop zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht verzoek € 86,00
- salaris gemachtigde € 793,00
Totaal € 879,00
5 De beslissing
Inzake de verzoeken van [verzoeker]
5.1.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van
€ 713,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van
€ 2.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele betaling,
5.3.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 4.740,87 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2022 tot de dag van algehele betaling,
5.4.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] te betalen het nog niet betaalde salaris over oktober 2022 van € 654,25 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele betaling,
5.5.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] te betalen de vakantietoeslag over de periode juli 2022 tot en met oktober 2022 van € 648,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van algehele betaling,
5.6.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 677,00,
5.7.
veroordeelt Rijtop om aan [verzoeker] binnen tien dagen na betekening van deze beschikking een deugdelijke eindafrekening te overleggen,
Inzake de zelfstandige verzoeken van Rijtop
5.8.
veroordeelt [verzoeker] om aan Rijtop terug te betalen de kosten van de BBE-opleiding van in totaal € 746,00 inclusief btw,
5.9.
veroordeelt Rijtop in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 879,00,
5.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.