4.5.
Volgens [verzoekster] heeft zij vanwege medische redenen haar arbeidsomvang in de periode van 1 november 2015 tot 1 oktober 2016 in stappen moeten terugbrengen van 34,4 uur per week naar 24 uur per week. [verzoekster] leed aan een hernia en aan burn-out gerelateerde klachten die veroorzaakt werden door haar werkzaamheden bij de gemeente. [verzoekster] heeft meerdere keren aangegeven dat de combinatie van taken en verantwoordelijkheden haar belastbaarheid overschreden maar de gemeente heeft daar niets mee gedaan. Zij werd niet gehoord en ondersteund.
Ook heeft [verzoekster] zich genoodzaakt gezien de functie van regisseur en van medewerker communicatie wegens overbelasting te laten vallen. De gemeente had [verzoekster] tegen zichzelf in bescherming moeten nemen en haar moeten behoeden voor het herhaaldelijk inleveren van arbeidstijd, omdat zij al die tijd ziek was en ziek is gebleven.
De gemeente heeft geen verantwoordelijkheid genomen en de adviezen van de bedrijfsarts niet opgevolgd, aldus [verzoekster] .
4.6.
De gemeente is het hier niet mee eens. [verzoekster] is op basis van een publiekrechtelijke aanstelling per 1 mei 2003 bij de gemeente in dienst getreden. [verzoekster] heeft niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente die zien op het wijzigen van de aanstelling in de periode 2015-2016. Dat betekent dat deze besluiten, formele rechtskracht hebben gekregen. Dat betekent dat deze besluiten geacht moeten worden zowel formeel als materieelrechtelijk aan alle daaraan te stellen vereisten te voldoen. Een inhoudelijke beoordeling is niet meer aan de orde, dus ook niet of de gemeente ter zake deze besluiten ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Voor zover de leer van de formele rechtskracht niet slaag, heeft de gemeente inhoudelijk nader verweer gevoerd.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Zou de formele rechtskracht geen beletsel vormen voor de beoordeling van het verzoek en zou de handelswijze van de gemeente in de periode 2015-2016 als ernstig verwijtbaar worden beoordeeld , dan zou de vraag volgen of de zaken die zich in 2015 en 2016 tussen partijen hebben afgespeeld hebben geleid tot de uitval van [verzoekster] vanaf 29 juni 2020. Zoals hiervoor is overwogen is immers een causaal verband vereist tussen het verweten gedrag van de gemeente in 2015 en 2016 en de ziekte van [verzoekster] in de periode vanaf 29 juni 2020, die heeft geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit causaal verband niet vast komen te staan. Van belang hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden.
a. aGesteld noch gebleken is dat [verzoekster] tussen 17 oktober 2017 en 13 november 2019 met (noemenswaardige) bezwaren haar functie van 24 uur heeft uitgeoefend. Dit volgt ook niet uit het verslag van het resultaatsgesprek van 24 februari 2018 (productie 24 van de gemeente), integendeel zelfs. In het verslag staat onder meer vermeld:
“ (..) Er zijn geen omstandigheden die mijn functioneren in de weg staan. Zowel privé als op het werk niet. Behalve dat ik nog steeds last heb van het klimaat binnen het gemeentehuis. Het is niet erg gezond en dat beïnvloedt de weerstand. (..)
Ik zit nu heerlijk in mijn vel binnen mijn huidige functie. Een nieuwe uitdaging zou een toegevoegde waarde moeten hebben en ik heb gemerkt dat deze twee functies daar niet voor gaan zorgen. Ik heb de mogelijkheid gehad om mij in beide functies te orienteren. Daarvoor mijn dank. Ik kan het nu loslaten en dat geeft een prettig gevoel. Ik ervaar steeds meer dat ik in balans ben en dat maakt mij gelukkig en tevreden. (..)
Ik heb een zware periode achter de rug. De klachten zijn in 2014 begonnen met een rughernia en daarna een burn-out in 2016. Dit was een aanslag op mijn gezondheid en ik heb hier veel verdriet van gehad. Het accepteren was het moeilijkste. Het gaat gelukkig nu goed maar ik heb wel af en toe mijn momenten. (..)”
b.In de periode 13 november 2019 tot 11 mei 2020 is [verzoekster] arbeidsongeschikt.
In de probleemanalyse van 30 december 2019 van de bedrijfsarts staat vermeld dat [verzoekster] tijdelijke beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen en is een opbouwschema opgenomen. De bedrijfsarts heeft hierin aangekruist dat de reden van het verzuim niet werkgerelateerd is (productie 28 van de gemeente).
Op 11 mei 2020 is [verzoekster] weer volledig hersteld gemeld.
Na de ziekmelding van 29 juni 2020 is op 24 augustus 2020 weer een probleemanalyse door de bedrijfsarts opgesteld (productie 25 van de gemeente). Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“Er is bij [verzoekster] een gezondheidsprobleem vastgesteld dat leidt tot structurele medische beperkingen op gebied van met name fysiek belastend werk alsmede energetische beperkingen. (..)
Uit het toestandsbeeld dat [verzoekster] schetst begrijp ik dat zij conform eerder advies 3x3 uur per week het eigen (aangepaste) werk verricht. Hierbij heeft zij echter de neiging om over haar grenzen te gaan. Inmiddels is zij aangemeld bij een gespecialiseerd behandelcentrum. (..). Gezien de stand van zaken kan [verzoekster] tot 31-08-2020 doorgaan met 3x 3uur per week. (..).
Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 24 augustus 2020 is niet op te maken dat er op welke wijze dan ook een verband wordt gelegd tussen hetgeen zich in 2015 en 2016 heeft afgespeeld tussen partijen en het ziek zijn van [verzoekster] vanaf 29 juni 2020, met als gevolg een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de gemeente met ingang van 1 juni 2024.
Hieruit blijkt ook niet dat de ziekmelding op 29 juni 2020 verband houdt met de werkzaam-heden die [verzoekster] heeft uitgevoerd en is als reden van verzuim wederom ‘niet werkgerelateerd’ aangevinkt.
In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 21 juni 2022 (beoordeling re-integratie-verslag) en uit het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 23 februari 2023 (beoordeling re-integratieverslag) wordt eveneens met geen enkel woord gesproken over gebeurtenissen in de periode 2015 en 2016 (productie 30 van [verzoekster] en productie 27 van de gemeente).
c. Het UWV heeft in haar arbeidsdeskundig rapport van 7 april 2023 (beoordeling WIA) de maatman en maatmanomvang bepaalt op het werk dat [verzoekster] deed op 21 maart 2016 (productie 27 van [verzoekster] ). Volgens het UWV was [verzoekster] arbeidsongeschikt te achten voor de maatgevende arbeid. Dat was de combinatiefunctie van medewerker front-backoffice/regisseur voor 32 uur per week. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de gemeente haar daarom niet aan de teruggang in arbeidsuren per 1 oktober 2016 had mogen houden en zij dus doorlopend ziek is geweest voor 32 uur per week tot aan 29 juni 2020. Deze uitleg van [verzoekster] van het arbeidsdeskundig rapport van het UWV volgt de kantonrechter niet. Het UWV gaat uit van een ziekmelding op 29 juni 2020. Voor de berekening van de WIA-uitkering heeft het UWV vervolgens aansluiting gezocht bij de maatgevende arbeid van 32 uur per week, welke [verzoekster] deed op 21 maart 2016.
Het UWV heeft echter niet bepaald, zoals [verzoekster] lijkt te stellen, dat [verzoekster] over de periode 1 oktober 2016 tot 29 juni 2020 voor 32 uur per week onafgebroken ziek is geweest.
4.8.
Uit het voorgaande trekt de kantonrechter de conclusie dat een causaal verband tussen het verweten gedrag van de gemeente in 2015 en 2016 en de ziekte van [verzoekster] in de periode vanaf 29 juni 2020 ontbreekt. Zodoende is niet komen vast te staan dat het handelen of nalaten van de gemeente in de periode 2015-2016 tot gevolg heeft gehad dat de gezondheid van [verzoekster] blijvend nadelig is beïnvloed, wat geleid heeft tot een nieuwe ziekmelding vanaf 29 juni 2020 tot einde dienstverband.
De gemeente heeft tijdens de ziekteperiode vanaf 29 juni 2020 onvoldoende re-integratie inspanningen verricht
4.10.
Het is juist dat het UWV in haar arbeidsdeskundig rapport van 21 juli 2022 (beoordeling re-integratieverslag) heeft bepaald dat de re-integratie-inspanningen van de gemeente onvoldoende zijn geweest en dat aan de gemeente een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting gedurende het derde ziektejaar is opgelegd (productie 30 van [verzoekster] ).
Uit het verslag volgt dat de volgende tekortkomingen waren geconstateerd;
- -
de gemeente heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat er uitgaande van de belastbaarheid geen herplaatsingsmogelijkheden zijn in spoor 1,
- -
de gemeente heeft te laat adviezen gericht op re-integratie opgevolgd.
Het UWV heeft verder bepaald dat de tekortkomingen herstelbaar waren, op de manier zoals in het rapport is vastgelegd.
In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 23 februari 2023 (beoordeling re-integratieverslag) is geconcludeerd dat de gemeente genoeg heeft gedaan om [verzoekster] te re-integreren en wordt het bekortingsverzoek loonsanctie van de gemeente gehonoreerd.
4.11.
Het enkele opleggen van een loonsanctie door het UWV is op zichzelf genomen onvoldoende om te kunnen spreken van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever ten aanzien van de re-integratie. De kantonrechter moet de feiten waarvoor de loonsanctie is opgelegd zelfstandig beoordelen en kwalificeren als ernstig verwijtbaar. In deze zaak is daarvoor onvoldoende gesteld. Van belang is het volgende.
In het arbeidsdeskundig rapport van 21 juli 2022 (beoordeling re-integratiever-slag) is onder aanvullende informatie van de werknemer onder meer het volgende opgeno-men;
“Op 17 juni 2022 heb ik telefonisch gesproken met werknemer. (..).
Werknemer acht zich niet belastbaar voor arbeid. Ze wijst er op dat ze op een wachtlijst staat voor behandeling. Werknemer is van mening dat er in spoor 1 geen passend werk aanwezig is. Ook in spoor 2 ziet ze geen mogelijkheden gelet op haar beperkingen. Met werknemer werd besproken dat het revalidatietraject en het spoor 2 traject naar mijn mening te laat zijn ingezet. (..).
Verder is ze van mening dat hiermee geen re-integratiekansen zijn gemist omdat ze niet in staat was om het revalidatietraject te volgen en niet in staat is om te werken. (..).Op 21 juni 2022 heb ik nogmaals telefonisch met werknemer gesproken. Werknemer geeft in dit gesprek aan dat zij bij haar standpunt blijft dat ze niet in staat is om te werken. Ze wijst er op dat ook haar begeleidster in het spoor 2 traject eigenlijk geen mogelijkheden ziet om haar naar werk te begeleiden. Werknemer ziet om die reden ook niets in een eventuele loonsanctie voor werkgever. Ook na oplegging van een eventuele loonsanctie zal ze kiezen voor haar gezondheid waardoor werken geen optie is. Ze deelt mee dat het haar voorkeur daarom heeft dat de WIA-beoordeling wordt opgestart. (..).”
In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV van 23 februari 2023 (beoordeling re-integratieverslag) is bij de beoordeling resultaat en inspanning door de arbeidsdeskundige onder meer het volgende opgenomen;
“Na oplegging van de loonsanctie is het spoor 2 traject verder opgepakt en hierin zijn adequate activiteiten ondernomen. Naast diverse activiteiten gericht op het (gericht) kunnen benaderen van de arbeidsmarkt, is ook actief ingezet op het verwerven van vrijwilligerswerk als eerste opstap. Niet is gebleken dat er in spoor 1 nog aanvullende activiteiten zijn ondernomen. Eerder heeft werkgever hierover aangegeven dat alles in spoor 1 reeds is geprobeerd en ook het lichtste werk niet haalbaar bleek. Ook werknemer heeft eerder aangegeven zij dat geen mogelijkheden meer ziet in spoor 1 (..).”
4.12.
Uit de hiervoor aangehaald citaten uit de betreffende verslagen blijkt dat de gemeente in ieder geval in spoor 2 de van haar verwachte re-integratiewerkzaamheden heeft verricht. Verder volgt hieruit dat [verzoekster] zelf ook ten aanzien van spoor 1 en spoor 2 geen mogelijkheden heeft gezien om te re-integreren, omdat zij niet in staat was om te werken.
Dit doet de vraag opkomen wat de gemeente in het kader van de re-integratie in dit geval anders had kunnen doen en of dit handelen of nalaten kwalificeert als ernstig verwijtbaar. De kantonrechter is van oordeel dit hier geen sprake van is.
Terugkijkend op het re-integratietraject is niet komen vast te staan dat de gedragingen van de gemeente ertoe hebben geleid dat [verzoekster] niet binnen twee jaar ziekte kon re-integreren, als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst is opgezegd. De stelling van [verzoekster] dat zij nooit in de gelegenheid is gesteld te re-integreren zoals het had gemoeten, is bovendien onvoldoende door haar onderbouwd. Voor toekenning van een billijke vergoeding op deze grondslag is daarom geen plaats.
4.13.
[verzoekster] verzoekt daarnaast om toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 netto als genoegdoening voor haar psychisch leed, als gevolg van het aan de gemeente te wijten ontslag. [verzoekster] gaat ervan uit dat haar ziekteverloop minder lang en minder heftig zou zijn geweest en een ontslag niet aan de orde zou zijn gekomen als de gemeente zich niet ernstig verwijtbaar had gedragen. Het verzoek moet worden afgewezen, omdat hiervoor al is overwogen dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de gemeente. [verzoekster] heeft geen andere grondslag voor haar verzoek aangedra-gen.
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 542,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing).