RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
BESCHIKKING OP VERZOEK EX ARTIKEL 7:685 BW
Beschikking d.d. 20 februari 2008
Zaak/repnr.: 274949 EJ VERZ 07-6042
De kantonrechter
Gezien het op 27 november 2007 ontvangen verzoekschrift van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALBERT HEIJN B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te [Vestigingsplaats], gemachtigde mr. J.A. Martens te Zaandam, waarin zij verzoekt de tussen haar als werkgeefster en [Verweerster], wonende te [Woonplaats] aan het adres [Woonadres], gemachtigde mr. P.H.A. Brauer te Heerlen, als werkneemster bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden;
voorts gezien de overige stukken, waaronder het op 7 januari ontvangen verweerschrift, de op 11 januari van [Verweerster] ontvangen aanvullende stukken alsmede de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 14 januari 2008;
gehoord partijen.
Overweegt
1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
2. Tussen partijen staat vast dat [Verweerster], geboren op [Geboortedatum], sedert [Datum indiensttreding] bij Albert Heijn in dienst is en de functie van kwaliteitsmedewerker bekleedt tegen een salaris van € 1.892,75 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag.
Verzoek
3. Albert Heijn verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog mocht bestaan. [Verweerster] is op 20 juli 2007 op staande voet ontslagen wegens diefstal, welk ontslag in de brief van 23 juli 2007 is bevestigd. [Verweerster] heeft bij brief van 26 juli 2007 de nietigheid van dit ontslag ingeroepen en heeft een procedure tot loondoorbetaling en wedertewerkstelling aanhangig gemaakt. Albert Heijn houdt vast aan haar standpunt dat [Verweerster] terecht op staande voet is ontslagen. Het verzoek is primair gegrond op de dringende reden -diefstal- en subsidiair op gewijzigde omstandigheden.
Op 20 juli 2007 heeft zich omtrent de diefstal het navolgende voorgedaan. [Verweerster] heeft vier bossen rozen en één luxe boeket met daarop betaalstickers geplakt weggezet, zonder deze eerst te hebben afgerekend. Dit is in strijd met de huisregels van Albert Heijn, die voorschrijven dat producten, behoudens enkele uitzonderingen, pas aan het einde van de werkdag door de medewerker uit de winkel mogen worden gepakt om daarna direct te worden afgerekend. De teamleider kassa heeft de boeketten in de werkruimte van [Verweerster] zien staan en heeft de supermarktmanager ingelicht. De supermarktmanager heeft [Verweerster] toen aan het einde van haar werkdag bij de informatiebalie aangesproken over de boeketten. [Verweerster] stelde de boeketten met de andere boodschappen te hebben betaald, maar kon dit niet aantonen middels een kassabon. De supermarktmanager heeft hierop de kassasystemen doorzocht, maar er stond geen kassabon met de producten noch een combinatie daarvan in het systeem. Dat [Verweerster] de bonuskaart van een medewerker heeft gebruikt, is evenmin gebleken.
[Verweerster] heeft vervolgens bij de supermarktmanager en dit later ten overstaan van de politie herhaald, bekend dat zij de boodschappen heeft gestolen. Volgens Albert Heijn is [Verweerster] op de hoogte van het door Albert Heijn bij diefstal gevoerde beleid -ontslag op staande voet- en behoorde ze mitsdien te weten wat de consequenties van haar gedrag zouden zijn. Voor het geval dat het niet betalen niet als diefstal wordt gekwalificeerd, merkt Albert Heijn op dat zij door de grove schending van de huisregels omtrent het afrekenen van producten en het afleggen van een valse verklaring (gebruik bonuskaart) geen enkel vertrouwen meer heeft in het functioneren van [Verweerster]. Daar de ontbinding geheel in de risicosfeer van [Verweerster] ligt, bestaat er voor Albert Heijn geen reden tot toekenning van enigerlei vergoeding.
Verweer
4. [Verweerster] heeft verweer gevoerd. Voordat haar visie over het gebeuren op 20 juli 2007 wordt weergegeven, merkt haar gemachtigde allereerst op dat [Verweerster] cognitief en intellectueel beperkt is, dat zij niet met stresssituaties kan omgaan en dat zij in dergelijke situaties niet adequaat reageert. [Verweerster] heeft bijzonder onderwijs genoten op een BLO-school en is via een stage bij Albert Heijn in dienst getreden als kwaliteitsmedewerker. Deze werkzaamheden heeft zij steeds naar behoren uitgevoerd.
Dat [Verweerster] bloemen heeft weg laten zetten is juist. Om te voorkomen dat deze bloemen verkocht zouden worden en om het afrekenen aan de balie sneller te laten verlopen, heeft [Verweerster] alvast betaalstickers op de bloemen geplakt. [Verweerster] weet dat dit niet de juiste gang van zaken is, maar geeft aan dat dit wel vaker op deze manier gebeurt.
Aan het einde van haar werkdag heeft [Verweerster] de boeketten op de informatiebalie gelegd om deze te betalen. Op dat moment is zij door de supermarktmanager aangesproken. [Verweerster] had de informatiebalie toen nog niet gepasseerd. De supermarktmanager heeft [Verweerster] direct agressief aangepakt, waardoor zij in de zenuwen eerst heeft gezegd dat ze al betaald had en later dat ze klaar stond om te betalen.
[Verweerster] is door de politierechter, bij gebrek aan bewijs, vrijgesproken van zowel de haar ten laste gelegde diefstal als de verduistering. Nu het ontslag op staande voet is gegrond op diefstal, meent [Verweerster] dat de ontbinding om deze reden dient te worden afgewezen. [Verweerster] betwist eveneens dat er sprake is van een vertrouwensbreuk, zodat de ontbinding ook op de subsidiaire grond dient te worden afgewezen. Voor het geval de kantonrechter aanleiding ziet de arbeidsovereenkomst te ontbinden maakt [Verweerster] aanspraak, in aanmerking nemende dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat haar inkomen fors achteruit zal gaan, op een vergoeding van € 113.100,00 bruto.
Beoordeling
5. Een dringende reden voor de werkgever bestaat ingevolge artikel 6:678 BW in ‘daden, eigenschappen of gedragingen’ van de werknemer die ten gevolge hebben dat ‘van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren’. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben ( LJN: AA4436, Hoge Raad, 21-01-2002, C98/140).
De kantonrechter is allereerst van oordeel dat van de supermarktmanager verwacht had mogen worden dat hij [Verweerster] al eerder persoonlijk, haar beperkingen hierbij in acht nemende, zou hebben aangesproken over de boeketten met de betaalstickers en niet pas aan het einde van de werkdag bij de informatiebalie in het bijzijn van klanten en medewerkers, zoals thans gebeurd is. [Verweerster] had dan kunnen uitleggen waarom ze de boeketten alvast had voorzien van betaalstickers en Albert Heijn had [Verweerster] erop kunnen wijzen dat dit niet de voorgeschreven gang van zaken is. Het is de kantonrechter niet duidelijk waarom de supermarktmanager [Verweerster] ‘op heterdaad’ wilde betrappen.
De kantonrechter stelt verder vast, op grond van hetgeen in onderhavige procedure naar voren is gekomen, dat niet is komen vast te staan dat [Verweerster] voornemens is geweest de boeketten en de boodschappen mee te nemen zonder deze te betalen. Immers, zij is nu ‘aangehouden’ bij de informatiebalie, die ook als kassa fungeert, waar zij met de boodschappen stond. Ze had de informatiebalie dus nog niet gepasseerd. De kantonrechter laat hierbij ook meewegen dat [Verweerster] de boeketten voor iedereen zichtbaar in haar werkruimte heeft klaargezet, welke ruimte ook voor andere medewerkers toegankelijk is. Meerdere leidinggevende medewerkers waren er dan ook van op de hoogte dat deze boeketten voor [Verweerster] bestemd waren.
De kantonrechter praat niet goed dat [Verweerster] gelogen heeft over het al dan niet betaald hebben van de boeketten, maar begrijpt dat ze dit, overrompeld door het optreden van de supermarktmanager, in de zenuwen heeft verklaard. Het is de kantonrechter eveneens gebleken dat [Verweerster] weet dat ze tegen de haar bekende huisregels in betaalstickers heeft geplakt en dat ze beseft dat ze dit niet nog eens moet doen.
De kantonrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 7:677 BW. Ook [Verweerster]s persoonlijke omstandigheden, zoals haar lage opleidingsniveau, mede in aanmerking nemende de duur van het dienstverband én het feit dat zij haar werkzaamheden steeds naar behoren heeft vervuld, leiden naar het oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat in casu geen sprake is van een zodanig ernstige reden, dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
Ook de subsidiair aan het verzoek ten grondslag gelegde verandering in de omstandigheden kan niet leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Gegeven de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden verdient [Verweerster] een tweede kans. Het is de kantonrechter voldoende gebleken dat het onderhavige incident als een eenmalig incident moeten worden beschouwd.
Het verzoek behoort mitsdien te worden afgewezen met veroordeling van Albert Heijn als de in het ongelijk gesteld partij in de proceskosten.
Beschikt:
Wijst het verzoek af;
Veroordeelt Albert Heijn in de aan de zijde van [Verweerster] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
lja