RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 419647 AZ VERZ 11-61
beschikking van 7 juni 2011
in de zaak
STICHTING PALLAS, STICHTING VOOR SAMENWERKENDE VRIJE SCHOLEN,
gevestigd te [plaats],
verzoekster,
verder te noemen: Pallas,
gemachtigde: mr. S.M.M. Meijer, advocaat te Den Haag (werkzaam bij de Verenigde Bijzondere Scholen),
tegen
[verweerster],
wonend te [adres],
verweerster,
verder te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. L.C.A.M. Bouts, advocaat te Margraten, gemeente Eijsden-Margraten.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 21 maart 2011 is ter griffie een verzoekschrift met 22 (deels meervoudige) bijlagen ontvangen en op 6 april 2011 is een verweerschrift met 26 (deels meervoudige) bijlagen ingekomen.
Op 24 maart 2011 bij telefax en op 25 maart 2011 bij gewone post heeft Pallas de kantonrechter nog één (meervoudige) bijlage doen toekomen.
Pallas heeft op 12 april 2011 (bij telefax) de kantonrechter nog vier (meervoudige) bijlagen doen toekomen (diezelfde stukken zijn op 14 april 2011 per post nogmaals ontvangen).
Partijen zijn gehoord ter terechtzitting van donderdag 14 april 2011. Verzoekster is aldaar verschenen vertegenwoordigd door de heer [naam sub 1], mevrouw [naam sub 2] en mevrouw [naam sub 3], allen werkzaam bij verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Meijer. Verweerster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. Bouts.
Door de griffier is van de behandeling schriftelijk aantekening gehouden.
De gemachtigde van Pallas heeft een pleitnotitie overgelegd.
De kantonrechter heeft vervolgens de onderhavige zaak aangehouden voor de duur van maximaal drie weken om partijen de gelegenheid te bieden te onderzoeken of zij in onderling overleg tot een oplossing zouden kunnen komen.
Pallas heeft vervolgens (telefaxbericht van 29 april 2011) de kantonrechter bericht dat de pogingen van partijen om tot een minnelijke regeling te komen geen resultaat hebben gehad. Pallas heeft in datzelfde bericht namens beide partijen verzocht een nieuwe datum te bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling.
Partijen zijn daarop wederom gehoord ter terechtzitting van vrijdag 13 mei 2011. Verzoekster is aldaar verschenen vertegenwoordigd door de heer [naam sub 4] (“bovenschools” directeur), de heer [naam sub 1] en mevrouw [naam sub 2], bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Meijer. Verweerster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L. Bouts.
Voorafgaand aan de zitting waren namens Pallas nog drie (deels omvangrijke) stukken ingebracht en namens [verweerster] een brief met diverse ongenummerde bijlagen.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden terwijl door de gemachtigde van Pallas nog pleitnotities zijn overgelegd.
Vervolgens is de beslissing bepaald op heden.
MOTIVERING
[verweerster] (geboren op [geboortedatum]) is sedert [datum] op grond van een voor onbepaalde duur geldende arbeidsovereenkomst bij Pallas in dienst als leerkracht.
Het loon van [verweerster] bedroeg laatstelijk € 2.353,01 bruto per maand.
Pallas heeft zich tot de kantonrechter gewend met het verzoek de tussen haar en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van veranderingen in de omstandigheden. Primair is Pallas van mening dat [verweerster] ongeschikt is voor haar functie van leerkracht en subsidiair zegt Pallas het vertrouwen in [verweerster] geheel verloren te hebben, waardoor een vruchtbare samenwerking onmogelijk geworden is.
Verder is Pallas van mening dat aan [verweerster] geen vergoeding toegekend dient te worden omdat zij “al het mogelijke” heeft gedaan om het [verweerster] “mogelijk te maken” haar functioneren aan te passen (vanaf het schooljaar 2008 is zij intensief begeleid maar zonder resultaat) en omdat [verweerster] bovendien de verstoorde arbeidsrelatie volledig aan zichzelf te wijten heeft.
Pallas stelt daartoe verder nog dat [verweerster] sedert 22 november 2010 vrijgesteld is van haar verplichting om werkzaamheden te verrichten met behoud van loon. Van belang acht Pallas voorts dat zij op dit moment in financiële nood verkeert en niet over de middelen zegt te beschikken om een eventueel toegekende vergoeding te betalen.
[verweerster] heeft uitvoerig verweer gevoerd tegen de functioneringsklachten van Pallas en betwist het hoofdbestanddeel van de door Pallas aangevoerde feiten en/of omstandigheden.
Pallas heeft toegelicht dat [verweerster] vanaf de indiensttreding op [datum] werkzaam geweest is als leerkracht bij de onder haar beheer staande basisschool [basisschool] te [plaats], zijnde een zogenoemde vrije school waarvan het onderwijs gebaseerd is op de antroposofische opvattingen van [naam sub 5].
Vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] zijn er volgens Pallas “problemen”. Leerkrachten en begeleiders gaven aan de schoolleider het signaal af dat het “niet goed” ging en adviseerden de schoolleiding om niet tot een vaste benoeming van [verweerster] over te gaan.
Ondanks de problemen die er vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] waren, heeft Pallas [verweerster] het voordeel van de twijfel gegeven door haar een vaste benoeming te geven. In de daarop volgende jaren bleef het “onrustig rondom [verweerster]”, hetgeen reden vormde om in 2008 [verweerster] intensief intern en extern te doen begeleiden.
Deze begeleiding heeft echter geen resultaat gehad, waarop in december 2008 een begeleidingsplan vastgesteld is waarin leervragen, organisatie van de klas, interventies e.d. aan de orde kwamen. Naast dit “traject” werden de begeleidinggesprekken met de directeur en mevrouw [naam sub 6] (een oudere ervaren leerkracht) voortgezet tot november 2010.
In juni 2009 kwamen er wederom klachten van ouders, waarna de afspraak gemaakt is om [verweerster] nog intensiever te begeleiden.
In maart 2010 is volgens Pallas gebleken dat de “begeleiding en coaching” nog steeds geen vruchten afgeworpen hadden. Er heerste nog steeds “onrust bij de ouders”. Ook vanaf maart 2010 bleef Pallas klachten van ouders ontvangen en “steeds meer kinderen” namen afscheid van de school.
Pallas is van mening dat [verweerster] ongeschikt is voor haar functie van leerkracht:
- door de jaren heen wordt Pallas geconfronteerd met diverse klachten over [verweerster], met name klachten over haar communicatie met de leerlingen en hun ouders, de omgang met leerlingen, haar lesmethoden en de wijze waarop zij orde houdt in de klas;
- [verweerster] is intensief begeleid, maar dit heeft geen verbetering opgeleverd;
- door de jaren heen heeft een “aanzienlijk aantal” leerlingen de klas van [verweerster] verlaten in verband met haar functioneren;
- het werk is voor [verweerster] lichamelijk een te zware belasting gebleken;
- Pallas heeft moeten constateren dat een getuigschrift van de hand van [verweerster] van vier pagina’s maar liefst dertien spelfouten bevatte;
- gebleken is dat een groot aantal leerlingen van [verw[verweersters] klas met een leerachterstand kampt.
Pallas voert als subsidiaire grond aan dat als gevolg van de houding van [verweerster] het vertrouwen in haar verloren is gegaan. Zij blijkt immers (ondanks alle pogingen tot verbeteringen) niet in staat of bereid te zijn haar werkwijze aan te passen. Daarbij komt dat [verweerster] tijdens eerdere “onderhandelingen” zich tot “derden” gewend heeft en zich in negatieve zin uitgelaten heeft over de ontstane situatie.
[verweerster] heeft uitvoerig verweer gevoerd. Dit verweer zal hierna voor zover te dezen relevant ter sprake komen.
De kantonrechter wil naar aanleiding van het door (de gemachtigde van) [verweerster] ingediende verweerschrift wel nog het volgende aanvoeren.
Van een professionele raadsman mag verwacht worden dat in een verweerschrift de opvattingen van de cliënt verwoord worden omtrent het verzoek en de daaraan ten grondslag gelegde feiten, stellingen of meningen en dat voor de gronden van het verweer niet volstaan wordt met een verwijzing naar verder niet geëxpliceerde bijlagen.
Daar staat echter tegenover dat Pallas haar stellingen volstrekt onvoldoende onderbouwd heeft. In de eerste plaats is het ongeloofwaardig dat Pallas de opvatting ingang wil doen vinden dat [verweerster] van de aanvang af niet geschikt zou zijn voor haar functie van leerkracht. [verweerster] is immers al vanaf [datum] bij haar in dienst en zij heeft bovendien, na haar tijdelijke aanstelling op een onbekend moment - partijen hebben zich niet uitgelaten over de juiste datum - een vaste benoeming gekregen.
Om dan zes jaar later tegenover de kantonrechter te betogen dat [verweerster] ten enenmale niet geschikt zou zijn als leerkracht, is op zijn minst curieus en doet twijfelen aan de bekwaamheid waarmee Pallas eerstens haar personeel selecteert en vervolgens haar personeelbeleid vormgeeft. Bovendien staaft Pallas haar stellingen niet met gehouden functioneringsgesprekken waarin [verweerster] gewezen is op tekortkomingen en waarin verbeterpunten verwerkt zijn. De opgemaakte gespreksverslagen zijn zeer suggestief van aard en gaan steeds uit van vermoedens die niet systematisch aan de werkelijkheid getoetst zijn, laat staan in voldoende mate geconcretiseerd zijn. Een (kenmerkend) voorbeeld daarvan is een verklaring van een van de begeleiders van [verweerster] tijdens de periode 2008/2009, de heer [naam sub 7]:
“In het schooljaar 2008-2009 bleek er steeds onder de ouders en kinderen onrust te zijn over het functioneren van [verweerster]. Er waren een aantal kinderen die zich ongelukkig voelden. De ouders spraken mij daarop aan. ik ben met [verweerster] in gesprek gegaan, heb begeleiding geregeld van [naam sub 8]. Er ontstond een situatie waarin we technisch gezien niets konden aanmerken op haar lessen. er werd zelfstandig gewerkt, er waren leuke didactische vondsten etc. Maar er was een gevoel dat er iets niet klopte zonder dat we iets konden aanwijzen. In de relatie met de kinderen leek er iets niet te kloppen, maar we konden er de vinger niet opleggen.”
Vele door Pallas aangevoerde feiten en/of omstandigheden zijn uitermate vaag, bevatten meer suggesties dan feiten, hebben een uitermate groot “gevoels”-karakter en zijn voornamelijk aangereikt door ouders van leerlingen. Bovendien is - althans voor de kantonrechter - niet duidelijk, of de daarin vervatte “klachten” gerelateerd kunnen en mogen worden aan [verweerster] als leerkracht. Pallas toont zulks ook niet gemotiveerd aan en laat na een en ander met bewijsstukken of anderszins deugdelijk te onderbouwen.
De enkele waarneming van Pallas dat er bijvoorbeeld relatief meer leerlingen uit [verweersters] klas van school veranderen en dat er in haar klas relatief veel zorgleerlingen voorkomen, betekent nog niet dat deze twee verschijnselen hun oorzaak vinden in het functioneren van [verweerster] als leerkracht. Er zijn legio andere verklaringen denkbaar, maar uit niets blijkt dat Pallas daarnaar meer of minder systematisch onderzoek gedaan heeft.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat Pallas onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerster] de geschiktheid zou missen voor het uitoefenen van haar functie anders dan door ziekte of gebrek. Het had op de weg gelegen van Pallas om haar meermaals uitgesproken “gevoelens” ten aanzien van de persoon [verweerster] te betrekken op een concreet handelen en functioneren en dit met deugdelijke bewijsstukken op zijn minst aannemelijk te maken. Door enkel te wijzen op klachten van ouders zonder deze klachten deugdelijk te analyseren en door niet of niet deugdelijk te zoeken naar oorzaken, kan Pallas niet verwachten dat de kantonrechter tot de conclusie komt dat [verweerster] als ongeschikt voor haar functie aangemerkt moet worden.
Verder is Pallas van mening dat er ook sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Als gevolg van de houding van [verweerster] heeft zij het vertrouwen in [verweerster] geheel verloren. [verweerster] blijkt immers, ondanks alle pogingen daartoe, niet in staat dan wel bereid te zijn om haar werkwijze aan te passen terwijl haar de noodzaak daartoe bekend is. Van enige “zelfreflectie” is geen sprake.
Ook hier kan de kantonrechter niet met de stellingen van Pallas meegaan. Het is pas mogelijk om een werkwijze aan te passen indien daartoe duidelijke vingerwijzingen gegeven worden.
Juist hier ontbrak het bij Pallas aan. In bijna alle overgelegde verslagen van gesprekken en vergaderingen, maar ook in achteraf opgestelde verklaringen, wemelt het van de vaagheden, indrukken, gevoelens en niet tot concreet veranderbaar handelen of optreden te herleiden klachten of wensen. Als er (in relatie tot de kinderen in de klas of tot de ouders) “iets niet klopt”, maar de school zelf kan daar “de vinger niet op leggen”, hoe moet de leerkracht dit dan interpreteren en waarnaar moet zij haar handelen en haar competenties in de toekomst dan richten om wel aan de verwachting te voldoen? In ieder geval maakt een en ander dat de kantonrechter de mogelijkheid ontnomen wordt vast te stellen dat [verweerster] op een of meer concrete punten (al dan niet door onwil of onvermogen) fundamenteel tekortschiet.
Pallas heeft het niet of niet goed functioneren van [verweerster] als leerkracht binnen haar school voornamelijk zo niet geheel gebaseerd op klachten van ouders. Het is dan ook niet verwonderlijk dat [verweerster] zich ook tot ouders (volgens Pallas “derden”) heeft gewend om aan te tonen dat haar functioneren binnen de school goed was, althans weinig te wensen overliet, dan wel om juist te vernemen wat er aan mankeerde. Niet gebleken is dat [verweerster] zich in dat kader zodanig negatief uitgelaten heeft over de school of de leiding van de school, dat zij (en niet anderen) verantwoordelijk te houden is (zijn) voor “verstoring” van de arbeidsverhouding. Als er al sprake is van een zekere stoornis, is het veeleer Pallas die bij de ouders onrust verwekt heeft, door onduidelijk en onvoorspelbaar optreden en door een gebrek aan concreetheid.
De verhoudingen tussen partijen zijn door de non-actiefstelling, de bemoeienis van ouders met de ontslagzaak en het weinig doortastende optreden van Pallas flink onder druk komen te staan. Desondanks rechtvaardigt dit net zo min als de primair door Pallas aangevoerde grond een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaard weer aan het werk te willen bij Pallas. Verder heeft zij verklaard ook bereid te zijn om ander werk te aanvaarden.
Het is aan Pallas om er zorg voor te dragen dat [verweerster] in staat gesteld wordt haar werkzaamheden weer op te pakken, waarbij [verweerster] op een goede manier en effectief begeleid wordt, nadat ook duidelijke doelen gesteld zijn.
Zolang dit niet gebeurd is, kan van ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen sprake zijn.
Het verzoek zal dan ook afgewezen worden.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Pallas veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.
BESLISSING
Wijst het verzoek van Pallas af.
Veroordeelt Pallas tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerster] bepaald op een bedrag van € 500,-- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. STAAL, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
HP