RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 436553 AZ VERZ 11-146
beschikking van 1 september 2011
in de zaak
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PROMISS B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te 2723 RH Zoetermeer, Oostweg 2,
verzoekende partij,
verder te noemen:‘Promiss’,
gemachtigde: aanvankelijk mr. S.R. Spoelder, advocaat te Amsterdam en met ingang van 12 augustus 2011 mr. E.M.Y. Sørensen, advocaat te Rotterdam,
tegen
[verwerende partij],
wonend te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: ‘[verwerende partij]’,
gemachtigde: drs. P.J.A.A. Wassen bc te Landgraaf.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 8 juli 2011 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift met zestien (deels meervoudige) bijlagen van Promiss strekkende tot ontbinding wegens gewichtige redenen van de tussen haar als werkgeefster en [verwerende partij] als werkneemster bestaande arbeidsovereenkomst.
Op 12 augustus 2011 is ter griffie ingekomen het verweerschrift van [verwerende partij] met zes (deels meervoudige) bijlagen.
Bij faxbericht van 17 augustus 2011 heeft Promiss nog drie bijlagen in het geding gebracht.
Partijen zijn gehoord ter terechtzitting van 18 augustus 2011. Promiss is aldaar verschenen bij haar salesmanager Mw. Maalsteen alsmede bij haar gemachtigde mr. E.M.Y. Sørensen, advocaat te Rotterdam. [verwerende partij] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen bc te Landgraaf.
Van hetgeen ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling is verklaard, heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
(De gemachtigde van) Promiss heeft een pleitnota overgelegd.
MOTIVERING
[verwerende partij], geboren op [1979], is op 1 juli 2000 bij Promiss in dienst getreden. In eerste instantie voor de duur van twaalf maanden, vervolgens voor onbepaalde tijd. [verwerende partij] is 30 uur per week werkzaam als Assistent Storemanager van het damesmodefiliaal Maastricht. Het laatstgenoten loon van [verwerende partij] bedraagt € 1.827,13 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
Promiss heeft zich tot de kantonrechter gewend met het verzoek de tussen haar en [verwerende partij] bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van gewichtige redenen, bestaande primair in omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW zouden hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst deswege onverwijld opgezegd zou zijn en subsidiair in een verandering in de omstandigheden welke van dien aard is, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
Ten aanzien van de primaire grondslag van het verzoek stelt Promiss dat [verwerende partij] door “veelvuldig in strijd te handelen met de Filiaalhandleiding” (….) “grovelijk” de plichten veronachtzaamd heeft die de arbeidsovereenkomst haar oplegt. Bovendien heeft [verwerende partij], door strijdig te handelen met de Filiaalhandleiding, de verdenking op zich geladen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan althans betrokken is bij de diefstal of verduistering van een Promiss plastic tas met sealbags uit de kluis van het filiaal te Maastricht.
Gelet op de aard van de werkzaamheden van [verwerende partij] (assistent en plaatsvervangend storemanager en daarmee mede leidinggevende van een “top-3 filiaal”) en de omgeving waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd (winkelfiliaal waarbij direct contact is met klanten en geld), is het van essentieel belang dat Promiss de werknemers die met leidinggevende taken belast zijn, onvoorwaardelijk kan vertrouwen. Om die reden kan Promiss bij procedures ten behoeve van de administratie, veiligheid en beveiliging geen onregelmatigheid tolereren.
Door de harde conclusies van een door Promiss ingeschakeld onderzoekbureau VMB in een rapport van 21 juni 2011 over de “uiterst laakbare” handelwijze van [verwerende partij] ten aanzien van de geldende filiaalhandleiding en de op basis hiervan geuite verdenking, is het vertrouwen in [verwerende partij] dermate geschonden, dat van Promiss redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst met haar te laten voortduren.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag van het verzoek stelt Promiss dat het “laakbare” gedrag van [verwerende partij] het vertrouwen in haar als werkneemster in een verantwoordelijke functie onherstelbaar verloren heeft doen gaan.
Promiss moet haar werkneemster ten volle kunnen vertrouwen en erop kunnen rekenen dat zij de geldende regels en procedures naleeft. Promiss acht [verwerende partij] (thans) ongeschikt om de verantwoordelijke functie van assistent storemanager te vervullen. Door toedoen van [verwerende partij] is een toekomstige vruchtbare samenwerking blijvend onmogelijk geworden.
[verwerende partij] heeft verweer gevoerd. [verwerende partij] is van mening dat haar gedrag niet dusdanig verwijtbaar is - mede in het licht van het feit dat Maastricht een opleidingsfiliaal is - dat een vruchtbare samenwerking (elders) niet mogelijk zou zijn. Zij is van mening dat zij binnen de Promiss-organisatie in brede zin (Etam Groep B.V.) kan blijven functioneren.
[verwerende partij] stelt verder (onweersproken) dat zij altijd goed gefunctioneerd heeft bij Promiss en dat - kort gezegd - de verwijten die Promiss haar thans maakt, een ontbinding van de tussen partijen vigerende arbeidsovereenkomst niet kan en mag rechtvaardigen.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat op 8 juni 2011 door de toen aanwezige leiding en werknemers het verdwijnen vastgesteld is van een plastic Promiss tas uit de kluis van het filiaal te Maastricht alwaar onder meer [verwerende partij] werkzaam was. In deze tas waren volgens de betrokkenen drie sealbags met een totaalbedrag aan geld in contanten van € 3.660,-- opgeborgen. Ook staat niet tussen partijen ter discussie dat [verwerende partij] op die dag verantwoordelijk was voor de gang van zaken in het filiaal te Maastricht en dat [verwerende partij] de regels en procedures die in de filiaalhandleiding neergelegd zijn, niet naar behoren toegepast of nageleefd heeft. Vaststaat tot slot dat [verwerende partij] de inhoud van die filiaalhandleiding kende althans behoorde te kennen.
De vraag die in deze procedure beantwoord moet worden is of het niet-naleven of niet ten volle naleven van regels en procedures in het onderhavige geval zodanig ernstig is, dat dit een ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst kan rechtvaardigen.
Promiss is van mening dat haar filiaalhandleiding “heilig” is. De filiaalhandleiding omvat immers alle (dagelijkse) procedures. Eind 2010 is deze handleiding herzien en tijdens “areameetings” aan het storemanagement geïntroduceerd. Alle medewerkers kunnen de handleiding elektronisch via het intranet raadplegen. Bovendien ligt in elk filiaal een exemplaar van de handleiding.
Ondanks het feit dat de filiaalhandleiding voor Promiss een zeer belangrijk richtsnoer is (met name voor wat betreft de beveiligingsvoorschriften waaronder die voor het kluisbezoek en tassencontrole), is ter terechtzitting vast komen te staan dat de in die handleiding voorgeschreven regels tot dusver niet systematisch en nauwgezet op naleving door Promiss gecontroleerd zijn. Incidentele controle vindt plaats in het kader van een zogenoemde audit van de volledige bedrijfsvoering, waarbinnen de naleving van beveiligingsvoorschriften slechts zijdelings en/of uiterst beperkt aan de orde komt, terwijl deze audit éénmaal per jaar plaatsvindt en hooguit één uur in beslag neemt.
Ter terechtzitting is verder komen vast te staan (althans het tegendeel is niet door Promiss gesteld) dat de controlevoorschriften al geruime tijd (enige jaren) in het filiaal Maastricht in beperkte mate gehandhaafd/toegepast zijn. Ook is door Promiss ter terechtzitting niet gemotiveerd bestreden dat de naleving van de beveiligings- en controlevoorschriften ook in andere filialen te wensen overlaat.
Promiss heeft evenmin gesteld dat [verwerende partij] er door haar direct leidinggevende [direct leidinggevende] - ondanks het feit dat de beveiligings- en controlevoorschriften een belangrijk item waren -consequent op gewezen is dat zij die voorschriften koste wat kost diende op te volgen.
Kennelijk waren de voorschriften in de filialen van Promiss niet zo een “hot item”, althans kan geconcludeerd worden dat zij enigszins ondergesneeuwd raakten onder andere voor de bedrijfsvoering elementaire aandachtsgebieden.
Hoewel Promiss stelt dat de medewerkers konden weten dat de Promiss van haar medewerkers verwachtte dat zij de voorschriften strikt dienden na te leven (en recentelijk via haar intranet alle medewerkers er op gewezen waren dat “afscheid genomen” was van een collega wegens fraude), gaf zij nimmer een gerichte waarschuwing aan medewerkers dat de controle- en beveilingsvoorschriften strikt nageleefd dienden te worden op straffe van ontslag bij niet-naleving. Alleen een zo expliciete waarschuwing zou gekwalificeerd kunnen worden als een bekendmaking aan personeelsleden dat Promiss de minste afwijking van haar filiaalregels onder geen enkele voorwaarde accepteert.
Tot slot is niet gesteld noch anderszins gebleken dat [verwerende partij] zich in het verleden “schuldig” heeft gemaakt aan het veronachtzamen van of in strijd handelen met de filiaalhandleiding en daarvoor gewaarschuwd is.
Als het al zo is dat in het filiaal Maastricht door drukte, geringe personele bezetting, bemoeienis met opleidingstaken ten aanzien van (ook elders te plaatsen) nieuwe medewerkers en een gegroeid groot onderling vertrouwen regels van beveiliging en/of controle wat in het slop geraakt waren, was er mogelijk voor Promiss alle aanleiding om het incident van 8 juni 2011 aan te grijpen als een “alert call”. Daarbij pasten wellicht ook sancties, net zo goed als een interne herbezinning op nut en noodzaak van een zo uitgebreide “filiaalhandleiding” dat het wellicht moeilijk werd hoofdzaken van bijzaken te scheiden.
De sancties ten opzichte van bij het regelverzuim betrokken personeelsleden dienden dan echter wel afgestemd te worden op de ernst van het in concreto aan een concrete werkneemster te maken verwijt en niet alleen of in hoofdzaak op het effect van de nalatigheid/nalatigheden op de bewuste achtste (en eventueel ook zevende) juni 2011 (de uit de kluis verdwenen hoeveelheid contant geld) en de schok die dit in de onderneming teweegbracht.
Bij de weging van de ernst van zulk een verwijt dienen alle omstandigheden, ook die aan de zijde van werkgeefster (gebrek aan toezicht op de naleving, groot vertrouwen in de bekwaamheden en integriteit van juist de Maastrichtse filiaalleiding, beperkt zicht op effectiviteit van een zo uitgebreid stelsel van beveiligingsregels), meegewogen te worden. Die weging valt in het concrete geval in het nadeel van Promiss uit. Werkgeefster heeft naar het oordeel van de kantonrechter te snel en zonder rechtvaardiging in de voorgeschiedenis te hebben jegens [verwerende partij] naar de zwaarste middelen gegrepen, waar een (veel) lichtere sanctie voor de hand gelegen had en grote onrust in dit filiaal (en andere filialen) voorkomen had kunnen worden.
In ieder geval kan niet gezegd worden dat het gedrag van [verwerende partij] (hoe nalatig ook) de kwalificatie dringende ontbindingsreden rechtvaardigt. Het daaraan klevende odium komt bij een aldus gebrandmerkte werknemer zo zwaar aan, dat [verwerende partij] zowel binnen Promiss als voor iedere andere potentiële werkgever te boek zou staan als degene die voor de veronderstelde diefstal of verduistering als enige verantwoordelijk is.
Het verzoek van Promiss kan dus op de primaire grondslag geen genade vinden in de ogen van de kantonrechter.
Ook de subsidiaire grondslag rechtvaardigt echter ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet.
In deze procedure staat niet meer (maar ook niet minder) vast dan dat [verwerende partij] verzaakt heeft de voorschriften genoemd in de filiaalhandleiding (correct) toe te passen. Geenszins is komen vast te staan dat [verwerende partij] zich zelf schuldig gemaakt heeft aan verduistering of daarvoor de enige verantwoordelijke is.
Dat Promiss tot op de dag van vandaag niet weet hoe en door wie een door haar als vaststaand aangenomen diefstal en/of verduistering gepleegd is, heeft in niet te verwaarlozen mate te maken met het niet-inschakelen van politie en justitie. Bij een eventueel direct politieonderzoek zou de dader met meer kans op succes in beeld gekomen zijn.
Hoewel Promiss van mening is dat het geld verdwenen is omdat [verwerende partij] de procedures niet in acht genomen heeft, staat zelfs niet ondubbelzinnig vast dat de diefstal/verduistering op 8 juni 2011 heeft plaatsgevonden.
Dat de plastic Promiss tas met de sealbags als inhoud bij de opening van het filiaal op 8 juni 2011 in de kluis aanwezig was, had - om daarover zekerheid te krijgen - nader in rechercheonderzoek vastgesteld moeten worden. Dat een concrete nalatigheid van [verwerende partij] (bijvoorbeeld het achterwege blijven van een tascontrole) direct bijgedragen heeft aan de mogelijkheid dat een (ander) personeelslid of een derde (of een combinatie van die twee) de kans te baat genomen heeft om een “greep in de kluis” te doen, kan hoogstens in theorie volgehouden worden. Misschien wel, misschien niet. Maar zelfs als die bijdrage later vastgesteld zou worden, ontbreekt daaraan het opzettelijke of bewust roekeloze karakter dat [verwerende partij] daarvoor (mede) aansprakelijk zou maken.
Als [verwerende partij] “slechts” haar baan om deze reden zou verliezen, moet dit in het licht van alle omstandigheden nog steeds als een onevenredige sanctie aangemerkt worden omdat onvoldoende gebleken is dat Promiss vóór 8 juni 2011 ondubbelzinnig heeft doen blijken haar “filiaalhandleiding” zo strikt te nemen (“heilig” te verklaren) als zij thans doet. Het eenzijdig opzeggen van alle vertrouwen in [verwerende partij] wordt niet door de feiten gerechtvaardigd.
Daar komt bij dat [verwerende partij] ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft verklaard bereid te zijn werkzaamheden te aanvaarden in andere filialen van Promiss dan wel in andere filialen van de Etam Groep waartoe Promiss behoort. Zulks biedt voor Promiss alle ruimte voor het zoeken van een passender antwoord op de bewuste regelovertreding.
Het verzoek van Promiss (op zowel de primaire als de subsidiaire grond) wordt dan ook afgewezen met veroordeling van Promiss tot betaling van de kosten van het geding.
BESLISSING
Wijst het verzoek van Promiss af.
Veroordeelt Promiss tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van [verwerende partij] tot heden in totaal begroot op € 400,-- ter zake van salaris van de gemachtigde van [verwerende partij].
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
HP