Uitspraak
2
65754 / HA ZA 08-600
22 juli 2009
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
65754 / HA ZA 08-60026 augustus 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 65754 / HA ZA 08-600
Vonnis van 22 juli 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap naar Duits recht
HOERNER BANK AG,
gevestigd te Heilbronn, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. K.P.T.G. Flos te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te Nieuwdorp, gemeente Borsele,
gedaagde,
advocaat mr. L.D.H. Hamer te Amsterdam.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 18 februari 2009
het proces-verbaal van comparitie van 23 april 2009
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Tussen 29 juni 2007 en 28 juli 2007 is [overledene], van Duitse nationaliteit, enig kind van [vader overledene] en [moeder overledene] (beiden overleden), ongehuwd en kinderloos in Duitsland overleden. Naar Duits recht gaat haar nalatenschap – die een totale waarde heeft van ± € 780.000,-- – voor de helft naar vaderskant en voor de andere helft naar moederskant.
2.2. Omdat zich geen erfgenamen meldden, heeft het Amtsgericht van de plaats waar [overledene] is overleden een Nachlaßpfleger benoemd. Deze had de taak de nalatenschap van [overledene] in bewaring te nemen en erfgenamen te zoeken.
2.3. De Nachlaßpfleger heeft eiseres – een onderneming, werkzaam op het gebied van erfgenamenonderzoek – verzocht voor eigen risico een erfgenamenonderzoek te doen. Zij heeft onderzoek verricht. Daartoe heeft zij [geneal[genealoog], genealoog te Muiderberg, (hierna: [genealoog]) ingeschakeld. Deze heeft op 12 februari 2008 vastgesteld dat gedaagde de enige erfgenaam van [overledene] aan moederskant is.
2.4. Op 12 februari 2008 heeft [genealoog] gedaagde telefonisch ingelicht en op 13 februari 2008 heeft hij haar bezocht. Gedaagde is niet ingegaan op het verzoek van [genealoog] met eiseres een bemiddelingsovereenkomst aan te gaan en eiseres te machtigen om – tegen een vergoeding van 25% van het erfdeel (voor aftrek van belasting) en vergoeding van onkosten – voor haar de nalatenschap af te wikkelen. Ook een later (op 23 mei 2008) daartoe gedaan verzoek heeft zij afgewezen. Gedaagde heeft zelf de afwikkeling van de nalatenschap ter hand genomen en daarbij geen gebruik gemaakt van de diensten van eiseres.
Het geschil
Eiseres vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde verplicht is 20% van haar erfdeel in de nalatenschap van [overledene] aan eiseres te voldoen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
Eiseres stelt dat zij als zaakwaarnemer voor gedaagde heeft gehandeld. De zaakwaarneming is niet gelegen in werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschap. De zaakwaarneming bestond uit het doen van de mededeling aan gedaagde dat zij erfgename was. Zonder die mededeling had gedaagde – die geen enkel contact had met [overledene] – nooit kennis genomen van het feit dat de nalatenschap was opengevallen. Bovendien heeft gedaagde van de informatie gebruik gemaakt: zij heeft een verklaring voor erfrecht opgevraagd. Voorts heeft gedaagde toegelaten dat [genealoog] haar heeft bezocht en haar toelichting heeft gegeven. Eiseres stelt dat zij voor de zaakwaarneming recht heeft op de gebruikelijke beloning. Zij stelt die op 20% van de waarde van de nalatenschap. Erfgenamenonderzoek is geen gewone dienstverlening is. Eiseres doet het werk voor eigen risico en op basis van “no cure, no pay”: vindt zij geen erfgenamen of heeft de nalatenschap een negatief saldo, dan wordt het werk niet betaald. Een vergoeding op basis van gewerkte uren is daarom niet mogelijk; de medewerkers (waaronder [genealoog]) worden eveneens op basis van “no cure, no pay”betaald. Tenslotte wijst eiseres op uitspraken van Duitse rechters; een vergoeding van 20% werd niet onredelijk geoordeeld, ook indien sprake is van zaakwaarneming en geen vergoeding is overeengekomen.
3.2. Gedaagde verweert zich. Zij stelt dat geen sprake geweest van zaakwaarneming. Eiseres heeft niets ten aanzien van de nalatenschap voor gedaagde gedaan. Het was overigens voor eiseres – die door de Nachlaßpfleger onder meer een in de woning van [overledene] aangetroffen overlijdensadvertentie van de in Rotterdam overleden, toen met [echtgenoot van grootmoeder van gedaagde] gehuwde, grootmoeder van gedaagde ontving – betrekkelijk eenvoudig gedaagde te vinden. Gedaagde had nog contact met haar familie in Duitsland; zij zou ook zonder de werkzaamheden van eiseres op enig moment van het opengevallen zijn van de nalatenschap op de hoogte zijn geraakt. Gedaagde heeft de haar op 13 februari 2008 door [genealoog] voorgelegde, onder 2.4 genoemde, overeenkomst niet willen tekenen. Zij voelde zich daardoor overvallen en vond de gevraagde vergoeding buitensporig hoog. Zij heeft eiseres geen opdracht gegeven voor haar werkzaamheden te verrichten. Eiseres heeft voor eigen risico gehandeld. Subsidiair betwist gedaagde dat het bedrag dat eiseres vordert, kan worden beschouwd als “gebruikelijke vergoeding”. Een vergoeding dient te worden vastgesteld op basis van wat feitelijk is gedaan. Een opgave daarvan heeft eiseres niet gegeven en ter comparitie heeft zij gesteld die ook niet te willen geven. Onder die omstandigheden kan geen vergoeding worden vastgesteld. Het gevorderde percentage heeft betrekking op de volledige afwikkeling van een nalatenschap; dat heeft eiseres echter niet gedaan. Voor wat feitelijk is gedaan – het verschaffen van een enkele inlichting – is dit percentage hier te lande niet gebruikelijk en buiten proportie. Een eventueel afwijkende vergoedingsmaatstaf in Duitsland maakt dat niet anders.
De beoordeling
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Op grond van art. 2, lid 1 EEX-Verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Voorheen op grond van Nederlands internationaal privaatrecht, vanaf 11 januari 2009 op grond van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”), wordt een vordering uit zaakwaarneming, behoudens rechtskeuze, in beginsel beheerst door het recht van het land waar de zaakwaarneming heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval heeft de gestelde zaakwaarneming – het doen van de mededeling aan gedaagde dat voor haar een nalatenschap is opengevallen – in februari 2008 plaatsgevonden in Nederland. Op grond van voormeld Nederlands internationaal privaatrecht is dus Nederlands recht van toepassing.
4.2.1. Eiseres stelt dat zij als zaakwaarnemer in de zin van art. 6:198 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor gedaagde heeft opgetreden. Zij stelt daarbij uitdrukkelijk dat de zaakwaarneming bestond uit het (enkele) verstrekken aan gedaagde van de informatie dat er voor haar een nalatenschap is opengevallen. Gedaagde betwist dat sprake is geweest van zaakwaarneming.
4.2.2. Wanneer iemand informatie heeft (verzameld) die voor een ander (hierna: de derde) van belang is en hij deelt die informatie met die derde, dan is daarmee niet zonder meer sprake van zaakwaarneming. Iemand doet simpelweg een mededeling. Die mededeling heeft belang voor die derde, maar dat brengt niet met zich dat degene die de mededeling deed het belang van die derde behartigde in de zin van art. 6:198 BW. Dat wordt niet anders wanneer de aan de derde verschafte informatie betrekking heeft op een aan die derde toekomend financieel voordeel – zoals in dit geval het recht op een (deel van een) nalatenschap. Voor zaakwaarneming is meer nodig dan het enkele verschaffen van informatie; met name moet worden gedacht aan (feitelijke) handelingen buiten medeweten van de derde, welke handelingen in belang van die derde plaatsvinden. Dergelijke handelingen (die naar vast staat wel door eiseres zijn verricht) legt eiseres evenwel bewust niet aan haar vordering ten grondslag. De rechtbank moet onder die omstandigheden tot het oordeel komen dat van zaakwaarneming geen sprake is geweest.
4.2.3. Ten overvloede: dat een en ander naar Duits recht anders zou zijn, zoals eiseres stelt, blijkt niet uit de door haar overgelegde stukken. De uitspraak van het Oberlandesgericht Celle van 11 februari 1998 – de enige overgelegde uitspraak die gaat over de met zaakwaarneming vergelijkbare Duitse rechtsfiguur “Geschäftsbesorgung” – heeft betrekking op de vraag of werkzaamheden die worden verricht om te komen tot de opsporing van een erfgenaam als “Geschäftsbesorgung“ ten behoeve van die erfgenaam kunnen worden beschouwd. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. De vraag of het enkele doen van de mededeling dat iemand erfgenaam is als “Geschäfsbesorgung” kan worden gezien wordt in die uitspraak niet beantwoord.
4.3. Nu geen sprake is geweest van zaakwaarneming komt de rechtbank aan de beoordeling van de vraag of de door eiseres gevorderde vergoeding een gebruikelijke is niet meer toe.
4.4. De vordering van eisers zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van de gedaagde worden begroot op:
- vast recht € 254,--
- salaris advocaat € 1.356,-- (3 x tarief II, € 452,--)
Totaal € 1.610,--.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.610,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2009.?