Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 202176 / 10-1266
beschikking van de kantonrechter d.d. 20 mei 2010
in de zaak van
[A],
wonende te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster]],
gemachtigde: mr. R.R.E. Nobus.
t e g e n :
de besloten vennootschap
[B],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerster].
gemachtigde: mr. J.M. de Jonge.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 12 april 2010,
- verweerschrift,
- mondelinge behandeling van 6 mei 2010.
de beoordeling van de zaak
1. [Verzoekster], geboren [in] 1969, is op 1 augustus 1990 in dienst getreden van [verweerster]. Haar functie was laatstelijk coördinatrice van de afdeling [X], de zakelijke reisafdeling, met een bruto salaris van € 1.382,83 per maand inclusief vakantiegeld en managementtoelage van € 200,00 per maand.
2. [Verweerster] heeft per 1 januari 2010 de afdeling [X] verkocht aan [Y] te [adres]. Er is sprake van overgang van een onderneming als bedoeld in afdeling 8, titel 10 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3. [Verzoekster] verzoekt nu ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen gelegen in veranderingen van omstandigheden. [Verzoekster] stelt daartoe dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en een vertrouwensbreuk waardoor een vruchtbare samenwerking niet langer mogelijk is, hetgeen volgens [verzoekster], in elk geval in overwegende mate, te wijten is aan [verweerster]. Tevens vraagt zij toekenning van een schadevergoeding van € 26.965,19 bruto. [Verzoekster] heeft daartoe kort samengevat gesteld dat zij aanvankelijk positief stond tegenover het feit dat haar arbeidsovereenkomst zou overgaan op [Y], maar dat zij er vervolgens mee geconfronteerd werd dat haar niet kon worden gegarandeerd dat zij haar werkplek in [haar woonplaats] zou behouden, ondanks dat de arbeidsovereenkomst inhield dat de arbeid in beginsel in [haar woonplaats] zou worden verricht.
Haar daaruit voortvloeiende wens om bij [verweerster] in dienst te blijven en een functie te krijgen op de overblijvende afdeling voor particuliere reizen werd door [verweerster] in eerste instantie niet gehonoreerd omdat [verzoekster] daarvoor niet geschikt werd geacht. Later, toen een medewerker van die afdeling wegens ziekte vertrok, werd die functie alsnog aan [verzoekster] aangeboden, hetgeen naar het oordeel van [verzoekster] niet geloofwaardig is.
Dit verloop van de gebeurtenissen en de wijze waarop [verweerster] zich daarbij heeft opgesteld ten opzichte van [verzoekster] hebben voor [verzoekster] met zich meegebracht dat zij er geen enkel vertrouwen meer in heeft dat het tussen partijen nog tot een goede samenwerking kan komen.
4. [Verweerster] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie doch refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Indien de kantonrechter wel ontbindt bestrijdt [verweerster] dat er een vergoeding aan [verzoekster] zal moeten worden toegekend. Haar standpunt komt er kort samengevat op neer dat er tussen haar en [verzoekster] geen verstoring is van de arbeidsrelatie en, voor zover dat anders zou zijn, zij daaraan niet debet is.
Zij heeft daarbij aangevoerd dat de overname van de afdeling [X] door [Y] met zich meebracht dat [verzoekster] haar rechten uit de arbeidsovereenkomst volledig behield, inclusief de bepaling dat de arbeid in beginsel in [haar woonplaats] zou worden verricht, hetgeen echter geen recht geeft op een garantie dat dit altijd zo zou blijven.
Voor een functie op de afdeling particuliere reizen bij [verweerster] was er aanvankelijk geen vacature en daarbij is opgemerkt dat [verzoekster] ook niet over een ruime ervaring beschikte op het terrein van particuliere reizen, maar toen er alsnog een vacature ontstond heeft [verweerster] gemeend deze in de gegeven omstandigheden toch aan [verzoekster] te moeten aanbieden. Zij ziet niet in waarom dit ongeloofwaardig zou zijn.
5. Alhoewel het feit, dat de afdeling [X] als onderneming is overgegaan naar [Y], als consequentie kan hebben dat ook de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] van [verweerster] is overgegaan op [Y], gaan beide partijen ervan uit dat er nog steeds een arbeidsovereenkomst bestaat tussen [verzoekster] en [verweerster]. De kantonrechter zal zich als lijdelijk rechter daarbij aansluiten.
6. De kantonrechter moet vaststellen dat ter zitting is gebleken dat [verzoekster], ondanks dat [verweerster] heeft verklaard dat de arbeidsrelatie nog kan worden gecontinueerd, onder geen beding terug wil naar [verweerster] en persisteert bij haar verzoek. Dit brengt de kantonrechter tot de slotsom dat de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden toegewezen. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat het enkele feit dat [verzoekster] niet open staat voor een poging om de arbeidsverhouding die in haar beleving verstoord is te herstellen tot gevolg heeft dat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat het tussen partijen nog komt tot een vruchtbare samenwerking, hetgeen een zodanige wijziging van omstandigheden oplevert dat het moet komen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, temeer nu [verweerster] zich daartegen op zich niet heeft verzet.
7. Ten aanzien van de vraag of billijkheidshalve een vergoeding dient te worden toegekend, en zo ja tot welk bedrag, geldt het volgende. Als de ontbindingsgrond in de risicosfeer van de werknemer ligt en de werkgever geen enkel verwijt treft c.q. de werkgever niet op ontslag heeft aangestuurd, is er geen reden om aan de werknemer bij inwilliging van het verzoek een vergoeding toe te kennen. Dat is anders indien het nastreven van de ontbinding door de werknemer voortvloeit uit omstandigheden die in de risicosfeer van de werkgever liggen of de werkgever een verwijt treft.
8. Het behoorde tot de beleidsvrijheid van [verweerster] om een deel van het bedrijf te verkopen. Het is begrijpelijk dat [verzoekster] er bezorgd voor was dat bij een overgang van het bedrijf naar een vennootschap [buiten de provincie] haar werkplek in [haar woonplaats] zou gaan verdwijnen. Dit laat onverlet dat het [verweerster] vrij stond om het betreffende deel van het bedrijf af te stoten. [Verweerster] heeft onweersproken gesteld dat de resultaten van het bedrijfsonderdeel noopten tot een ingreep als de onderhavige verkoop. Een werknemer heeft er dan geen aanspraak op zich tegen zo’n bedrijfsovergang te verzetten. Er zijn wettelijke regels die bij overgang van een onderneming bescherming bieden aan de rechten van de werknemer. Dat [verzoekster] in die overgang geen vertrouwen had omdat de door haar gewenste werkplekgarantie niet door [Y] in de door haar gewenste bewoording in een nieuw contract werd aanvaard komt voor rekening van [verzoekster] of hoogstens voor rekening van [Y], maar kan in ieder geval niet aan [verweerster] worden toegerekend, laat staan verweten.
9. Dat [verzoekster] liever een andere functie wilde krijgen bij de afdeling particuliere reizen van [verweerster] is, gezien haar zorg om een werkplek in [haar woonplaats] niet te verliezen, op zich ook begrijpelijk, maar schept geen recht jegens [verweerster] om die functie te krijgen. Wel zou in de gegeven omstandigheden van [verweerster] verwacht mogen worden dat zij serieus zou onderzoeken of er in dat opzicht wellicht mogelijkheden waren om [verzoekster] tegemoet te komen. In zekere zin heeft zij dat ook gedaan door – toen er een vacature op de afdeling ontstond – deze aan te bieden aan [verzoekster]. Dat [verzoekster] er toen geen vertrouwen meer in had dat het tussen partijen nog tot een vruchtbare samenwerking kon komen valt naar het oordeel van de kantonrechter toe te schrijven aan de emoties die bij [verzoekster] bij een en ander zijn los gekomen. Dit behoort deels tot haar risicosfeer, maar in dit geval acht de kantonrechter het aannemelijk dat hierbij ook de gang van zaken met betrekking tot de andere functie niet optimaal is verlopen.
Bij de behandeling ter zitting is gebleken dat het feit dat [verweerster] een advocaat heeft ingeschakeld om [verzoekster] haar bezwaren tegen de overgang naar [Y] te doen opgeven bij [verzoekster] een knak in het vertrouwen heeft opgeleverd. Een basis om in goed overleg naar een oplossing te streven was daardoor niet meer aanwezig.
De handelwijze van [verweerster] was op zich begrijpelijk, omdat de bezwaren van [verzoekster] tegen de overgang van haar arbeidsovereenkomst naar [Y], de hele overname van het bedrijfsonderdeel in gevaar bracht, hetgeen gezien de slechte bedrijfsresultaten in de gedachtegang van [verweerster] natuurlijk kost wat kost moest worden vermeden.
Dit ongelukkige verloop van de gebeurtenissen rekent de kantonrechter tot de risicosfeer van [verweerster] als werkgever en dient dan ook te worden meegewogen bij de beoordeling van de schadevergoeding.
Dit alles overziende acht de kantonrechter een schadevergoeding op zijn plaats maar niet in de omvang als door [verzoekster] verzocht. Het is de keuze van [verzoekster] geweest niet in te gaan op het aanbod van [verweerster] maar ontbinding te verzoeken hetgeen heeft bijgedragen aan het feit dat het nu tot een ontbinding moet komen. Rekening houdend met ieders aandeel in het conflict acht de kantonrechter een ontbindingsvergoeding op basis van de kantonrechtersformule met daarbij de correctiefactor C = 0,5 op zijn plaats.
10. Uit de standpunten van partijen blijkt dat het verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod.
11. Nu [verzoekster] een hogere vergoeding had verzocht, moet haar de gelegenheid worden gegund om desgewenst het verzoek in te trekken.
de beslissing
De kantonrechter:
stelt partijen in kennis van zijn voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 4 juni 2010 onder toekenning aan [verzoekster] van een vergoeding van € 8.988,40 bruto;
stelt [verzoekster] in de gelegenheid het verzoek in te trekken ter terechtzitting van 3 juni 2010 te 10.00 uur;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 4 juni 2010;
kent aan [verzoekster] een vergoeding toe van € 8.988,40 bruto en veroordeelt [verweerster] om dit bedrag uiterlijk op 18 juni 2010 tegen bewijs van kwijting aan [verzoekster] te betalen;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
wijst af wat meer of anders is verzocht;
en voor het geval het verzoek wel wordt ingetrokken:
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.