RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Terneuzen
zaak/rolnr.: 204046 / 10-1028
vonnis van de kantonrechter d.d. 19 januari 2011
in de zaak van
[A],
wonende te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. W.F.J. Wegman,
t e g e n :
de besloten vennootschap
BOUWBEDRIJF IMOTEC B.V.,
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 10 november 2010 is de procedure als volgt verlopen:
- verschijning van partijen.
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dat vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd. Bij het tussenvonnis werd een verschijning van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 8 december 2010. Van de zitting werd een proces-verbaal opgemaakt.
2. De kantonrechter overweegt dat tussen partijen als gesteld en erkend dan wel niet of niet voldoende weersproken het volgende vaststaat.
2.1. [Eiser] is op 8 december 1988 in dienst getreden bij [gedaagde] als metselaar. Het laatstelijk genoten loon bedroeg € 2.933,03 bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.2. Op 13 februari 2009 heeft [eiser] zich ziek gemeld in verband met nekklachten. Op 15 maart 2009 volgde hiervoor een operatie.
2.3. Inmiddels had [gedaagde] op 25 februari 2009 bij het UWV een aanvraag ingediend voor het verlenen van een vergunning voor opzegging van de arbeidsovereenkomst van 18 werknemers, onder wie [eiser], in verband met bedrijfseconomische redenen. Na verkregen toestemming is [eiser] bij brief van 21 april 2009 ontslag aangezegd tegen 28 augustus 2009. De opzegtermijn is met inachtneming van de CAO voor de Bouwnijverheid verlengd tot de datum van arbeidsgeschiktheid van [eiser] in verband met zijn reïntegratie.
2.4. [Gedaagde] heeft eind oktober 2009 vier van de ontslagen werknemers, onder wie [eiser], aansluitend een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden, onder de voorwaarde dat zij hun anciënniteit zouden prijsgeven, maar overigens met dezelfde inhoud als de opgezegde arbeidsovereenkomst. [Eiser] heeft geweigerd dit aanbod te aanvaarden.
2.5. De arbeidsovereenkomst van [eiser] is per 30 november 2009 geëindigd.
3. [Eiser] vordert na wijziging van eis, kort samengevat, de verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is ingevolge artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek en de veroordeling van [gedaagde] tot primair wedertewerkstelling en subsidiair schadevergoeding, met haar veroordeling in de proceskosten.
4. [Eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering bij dagvaarding onder meer aangevoerd dat twijfel bestaat omtrent de reden van het gegeven ontslag. Dit wordt volgens [eiser] bevestigd door het feit dat aansluitend aan het gegeven ontslag, nieuwe contracten zijn aangeboden aan de ontslagen werknemers.
Subsidiair stelt [eiser] dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang daarbij van [gedaagde]. Hij wijst daarbij op het dienstverband van 21 jaar bij [gedaagde], zijn leeftijd van 52 jaar, dat hij weinig kansen heeft op de arbeidsmarkt en dat hij altijd goed heeft gefunctioneerd.
5. [Gedaagde] heeft betwist dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag nu er voor [gedaagde] een dringende noodzaak bestond het dienstverband met [eiser] te beëindigen. Daarnaast heeft [eiser] niet heeft voldaan aan de op hem rustende schadebeperkingsplicht. [Eiser] heeft een aanbod voor het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst geweigerd en dus zelf het ontslag veroorzaakt. Daarbij pas niet de toekenning van een vergoeding.
6. Voor zover [eiser] beoogt te stellen dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst is geschied onder opgave van een voorgewende of valse reden, kan deze stelling naar het oordeel van de kantonrechter niet slagen. [Gedaagde] heeft met de in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat bedrijfseconomische redenen [gedaagde] noodzaakten over te gaan tot ontslag van 18 werknemers, onder wie [eiser]. Daarnaast heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat de orderportefeuille nagenoeg leeg is en dat verdere ontslagen niet kunnen worden uitgesloten. [Eiser] heeft de bedrijfseconomische noodzaak onvoldoende gemotiveerd betwist. Het feit dat [gedaagde] aan [eiser] een nieuwe arbeidsovereenkomst aanbood eind oktober 2009, betekent niet dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 21 april 2009 geschiedde onder opgave van een voorgewende of valse reden.
7. De kantonrechter overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of de opzegging kennelijk onredelijk is wegens het gevolgencriterium alle omstandigheden van het geval ten tijde van de opzegging in onderlinge samenhang in aanmerking moeten worden genomen.
8. De reden tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] ligt in de risicosfeer van [gedaagde] als ondernemer, maar is haar niet te verwijten en rechtvaardigt de opzegging. Bovendien maakt het niet toekennen van een vergoeding niet reeds dat het ontslag als kennelijk onredelijk dient te worden aangemerkt (vergelijk Hoge Raad 27 november 2009, LJN: BJ6596).
9. Het is aannemelijk dat de kansen van [eiser] op de arbeidsmarkt, gelet op zijn leeftijd, de eenzijdige opleiding en werkervaring, mede in het licht van de huidige economische crisis, niet al te hoog dienen te worden ingeschat. Dit vindt zijn bevestiging in het feit dat [eiser] nog geen andere werkkring heeft gevonden.
Dit betekent echter niet dat het ontslag daardoor kennelijk onredelijk is. De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] de nadelige gevolgen van de opzegging grotendeels, zo niet geheel, had kunnen voorkomen door het aanbod tot het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [gedaagde] te aanvaarden. Bij aanvaarding had hij na 30 november 2009 zijn werk en zijn inkomen kunnen behouden, zodat hij in dat geval in zoverre geen schade zou hebben geleden als gevolg van de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 30 november 2009. Dat het verlies van anciënniteit bij aanvaarding van het aanbod later – in het bijzonder bij beëindiging van de volgende arbeidsovereenkomst – tot schade voor [eiser] zou lijden, komt de kantonrechter onaannemelijk voor. Voor het geval de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 30 november 2009 gelet op het gevolgencriterium zonder het aanbod van een volgende arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was, is die kennelijke onredelijkheid weggenomen door dat aanbod. Tot de voor de werknemer getroffen voorzieningen als bedoeld in artikel 7:681, aanhef en lid 2 van het BW behoort ook het aanbod van de werkgever tot het sluiten van een volgende arbeidsovereenkomst. Daar komt bij dat [eiser] in geval van indiensttreding bij een andere werkgever evenmin anciënniteit had opgebouwd. Dat [eiser] heeft gehandeld op advies van zijn rechtskundig adviseur, komt in zijn verhouding met [gedaagde] voor zijn rekening.
10. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. De vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.
11. [Eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [gedaagde] tot op heden worden begroot op € 1.800,00, wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.