RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 2054793 UE VERZ 13-399 MJ(4221)
Beschikking van 3 juli 2013
[verzoekende partij]
,
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoekende partij],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.L.T. van Vught,
de besloten vennootschap
't Oude Tolhuys B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Tolhuys,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. F. Koster.
2 De feiten
[verzoekende partij], geboren op [geboortedatum] en thans derhalve 45 jaar oud, is op 1 februari 1993 in dienst van Tantes Bistro BV, een zustervennootschap van Tolhuys, getreden. Hij is op 1 januari 1999 in dienst van Tolhuys getreden.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 3.917,49 per maand exclusief vakantietoeslag.
Tolhuys maakt deel uit van een groep horecaondernemingen waarvan uiteindelijk Hunsberg BV de houdstermaatschappij is. Directeur en via een stichting rechthebbende van Hunsberg BV is de heer [A] (hierna: [A] genoemd).
4 De beoordeling
4.1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist of het voorwaardelijk tegenverzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod, hetgeen niet het geval is. Weliswaar heeft [verzoekende partij] zich kort na de indiening van het verzoekschrift op 25 mei 2013 ziek gemeld, maar de ratio van het opzegverbod (geen opzegging wegens arbeidsongeschiktheid en het vrijwaren van de werknemer van de noodzaak tijdens ziekte verweer te voeren) is niet in geding nu [verzoekende partij] ook zelf het initiatief tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft genomen.
4.2.
Tussen partijen is een conflict ontstaan. Partijen verschillen van mening over de oorzaak daarvan. Beiden zijn het erover eens dat de aanleiding moet worden gezocht in het vastlopen van hun overleg om te komen tot participatie van [verzoekende partij] in de onderneming van de moedermaatschappij van Tolhuys, Hunsberg BV, in 2012.
4.3.
Anders dan Tolhuys in het verweerschrift heeft aangevoerd, heeft [verzoekende partij] zijn verzoek echter niet gebaseerd op dit vastlopen van de onderhandelingen. De kern van het conflict ligt wat [verzoekende partij] betreft in de nadien volgens hem opgetreden andere houding jegens hem van [A], de directeur van Tolhuys en eigenaar van Hunsberg BV, die neerkwam op het ineens uiten van afbrekende kritiek op zijn functioneren zonder inhoudelijk overleg om tot verbetering te komen en op het uithollen van zijn functie door het afnemen van taken ten gunste van de dochter van [A], die de bevoegdheid kreeg de werkzaamheden van [verzoekende partij] te roosteren. Dat roosteren gebeurde op zo’n manier, aldus [verzoekende partij], dat hij zijn werk als manager niet meer kon doen.
4.4.
De vraag of [verzoekende partij] de onderhandelingen met [A] zelf heeft afgebroken, dan wel dat [A] die onderhandelingen heeft afgebroken, speelt voor de beoordeling in deze zaak dan ook verder geen rol.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat Tolhuys niet heeft bestreden dat [verzoekende partij] sedert zijn aanstelling als bedrijfsleider op 1 januari 1999 nimmer substantiële kritiek op zijn functioneren heeft gehad. [A] stelt in feite dat er eerst na het vastlopen van de onderhandelingen in maart 2012 sprake is van kritiek op [verzoekende partij]. Het valt op dat Tolhuys die kennelijk opmerkelijke verandering in de houding van [verzoekende partij] niet met hem heeft besproken. In plaats van te onderzoeken waar die houding vandaan komt en hoe dat eventueel is om te buigen, kiest Tolhuys ervoor uitsluitend geconstateerde kritiekpunten aan [verzoekende partij] voor te houden. Dat die kritiek als “respectloos, venijnig, lomp en onvriendelijk” moet worden aangemerkt, heeft [verzoekende partij] overigens niet op de kantonrechter kunnen overbrengen. Wel is sprake van uitermate ernstige verwijten zoals “er lijken truc’s te worden uitgehaald met het kassasysteem, houdt zichzelf niet aan maximaal aantal drankjes, wijkt af van gemaakte afspraken, laat zijn familie gratis eten en het lijkt erop dat bewust omzet wordt weggeboekt” (bron: verslag managementbespreking van 15 april 2012).
In dat licht bezien is de verklaring van Tolhuys, dat er na maart 2012 nog geen sprake was van een verstoorde persoonlijke relatie, onbegrijpelijk. Dergelijke ernstige en kennelijk ten opzichte van het verleden geheel nieuwe aantijgingen vragen om een serieuze en gedegen aanpak waarbij veronderstellingen (“het lijkt alsof…”) plaatsmaken voor concrete werkbare afspraken die door beide partijen gedragen worden. Dat overleg tussen partijen met dat doel heeft plaatsgevonden, heeft [verzoekende partij] bestreden en is verder niet door Tolhuys voldoende aannemelijk gemaakt. Het is opvallend dat van zinvolle communicatie tussen een eigenaar van het bedrijf en diens bedrijfsleider geen sprake is: Tolhuys heeft slechts lijsten met kritiekpunten in geding gebracht, waarop tussen partijen een, zoals [verzoekende partij] het treffend omschrijft, “welles/nietes” communicatie heeft plaatsgevonden.
4.6.
Uit de opstelling van Tolhuys vanaf maart 2012 spreekt fundamentele argwaan jegens [verzoekende partij]. Indien, zoals Tolhuys heeft aangevoerd, zij dit toeschrijft aan het na het afbreken van de onderhandelingen gewijzigde gedrag van [verzoekende partij], had het op haar weg gelegen [verzoekende partij] daarop concreet aan te spreken. Dat dit is gebeurd, is niet gesteld door Tolhuys. Er lijkt sprake te zijn van onvermogen van Tolhuys om met de situatie om te gaan, wat uiteindelijk in februari/maart 2013 leidt tot het van [verzoekende partij] afnemen van een deel van zijn managementtaken en het aanstellen van de dochter van [A] als assistent manager. Dat dit ingrijpen voor [verzoekende partij], mede gelet op diens positie als manager ten opzichte van het personeel en zijn probleemloze arbeidsverleden, als een schadelijke degradatie moet worden aangemerkt, spreekt zozeer voor zich, dat daarvoor een deugdelijke rechtvaardiging dient te bestaan. Tolhuys heeft de kantonrechter evenwel niet duidelijk kunnen maken waarom tot die extreme maatregel is besloten. Dat andere oplossingen zijn geprobeerd, is niet gesteld. Ook de jarenlange verliezen kunnen niet aan een disfunctioneren van [verzoekende partij] in 2012 worden toegeschreven, nu in de jaren daarvoor ook al van die verliezen sprake was, [verzoekende partij] in die jaren kennelijk onberispelijk functioneerde en [A] in die tijd [verzoekende partij] zozeer de onderneming toevertrouwde dat hij serieus met [verzoekende partij] in overleg was om hem juist als ondernemer in zijn bedrijf te laten participeren.
4.7.
De conclusie is dat Tolhuys op weinig constructieve en zelfs escalerende wijze is uitgegaan van haar opvatting dat [verzoekende partij] na het afbreken van de onderhandelingen met [A] onvoldoende functioneerde. Een oprechte wil om tot een oplossing te komen spreekt niet uit die aanpak. Het door [verzoekende partij] inschakelen van een advocaat en de brief van die advocaat van 19 maart 2013 kunnen dan bezwaarlijk worden uitgelegd, zoals Tolhuys wel doet, als een zich tegen [A] keren.
4.8.
Dat [verzoekende partij] vervolgens na het uitblijven van een gebaar van goede wil van de kant van Tolhuys overgaat tot een verzoek tot ontbinding van de arbeidsrelatie, is evenmin onbegrijpelijk. Tolhuys had op dat moment nog de mogelijkheid te kiezen voor een meer constructieve benadering, waarmee het uitspreken van de ontbinding kon worden voorkomen in afwachting van een herstel van de relatie. Tolhuys heeft er evenwel voor gekozen de onderlinge verhoudingen nog verder op scherp te stellen door bij brief van 21 mei 2013 [verzoekende partij] formeel uit diens functie van bedrijfsleider te ontslaan en zijn functie te wijzigen in “algemeen horeca medewerker” met aanpassing (naar de kantonrechter begrijpt: verlaging) van het salaris van [verzoekende partij]. Die beslissing van de werkgever, die zich inmiddels liet bijstaan door een advocaat en dus beter zou moeten weten, is zonder rechtvaardiging en maakt zonder meer duidelijk dat Tolhuys geen toekomst ziet in haar relatie met [verzoekende partij].
4.9.
Tolhuys rechtvaardigt haar beslissing ten onrechte met de stelling dat [verzoekende partij] op grond van zijn arbeidsovereenkomst verplicht was om niets te doen dat het bedrijf kan schaden en tot bewaring van strikte geheimhouding van gegevens aangaande de werkgever en dat [verzoekende partij] die verplichtingen heeft geschonden.
4.9.1.
De kantonrechter stelt voorop dat niet valt in te zien dat [verzoekende partij] ten opzichte van Tolhuys schadelijk handelt of geheimen van Tolhuys schendt door in een brief van zijn advocaat aan de advocaat van [A] te verwijzen naar een vertrouwelijke brief van de bank van [A] uit 2011. [A] is immers niet de werkgever van [verzoekende partij].
4.9.2.
Daarbij komt dat Tolhuys niet heeft aangevoerd dat [verzoekende partij] de bewuste brief met behulp van kunstgrepen en in ieder geval zonder instemming van [A] (in het kader van zijn dienstverband met Tolhuys) heeft verkregen. De toelichting van [verzoekende partij], dat hij die brief destijds juist van [A] zelf heeft gekregen in het kader van het overleg over de participatie van [verzoekende partij] in de onderneming Hunsberg BV (en dus niet in het kader van het dienstverband) en met het verzoek om contact op te nemen met de bank om die bank gerust te stellen, is niet weersproken door Tolhuys. Die toelichting acht de kantonrechter ook zonder meer aannemelijk omdat het destijds de bedoeling van partijen was met de participatie van [verzoekende partij] een aanzienlijke kapitaalinjectie in de onderneming te verkrijgen.
4.9.3.
Tot slot heeft [verzoekende partij] de brief alleen genoemd tijdens een briefwisseling tussen zijn advocaat en die van [A] en niet aan derden. [A] kende de brief al en de beide advocaten hebben uitsluitend in het kader van de belangenbehartiging van hun cliënten van de inhoud daarvan kennis genomen. Dit kan niet als schending van de contractuele geheimhoudingsverplichting, zo die wel op deze situatie zou zien, worden aangemerkt.
4.10.
De kantonrechter concludeert dat, zo er al sprake is geweest van een tekortschieten van [verzoekende partij] in zijn arbeidsrelatie met Tolhuys vanaf maart 2012, Tolhuys daarop heeft gereageerd op een escalerende en niet op verbetering gerichte wijze en dat dit uiteindelijk zelfs tot een geheel onterechte formele degradatie van [verzoekende partij] heeft geleid. Ter zitting heeft Tolhuys wel erkend dat “onhandig is gecommuniceerd” maar dit heeft niet geleid tot intrekking van de formele degradatie. Onder die omstandigheden is begrijpelijk dat [verzoekende partij] geen andere oplossing ziet dan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wat overigens ook aansluit op de wensen van Tolhuys. De verzochte ontbinding zal worden toegewezen.
4.11.
Bij het bepalen van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt de zogenaamde "kantonrechtersformule" toegepast.
Die formule bevat de factoren A x B x C. Factor A staat voor het aantal dienstjaren (die zwaarder meetellen voor oudere werknemers), factor B voor het bruto maandsalaris en factor C is een "correctiefactor" die met name bepaald wordt door verwijtbaarheid en toerekening van dit einde van de arbeidsovereenkomst.
Ten aanzien van de factor A komt de kantonrechter tot een aantal van 20 gewogen dienstjaren, uitgaande van de indiensttreding op 1 februari 1993 bij een zustervennootschap van Tolhuys. Dit is in dit geval gerechtvaardigd nu het destijds ging om een overstap op verzoek van de eigenaar van beide zustervennootschappen aan [verzoekende partij].
Ten aanzien van de factor B neemt de kantonrechter het vaste salaris vermeerderd met de vakantiebijslag tot uitgangspunt.
Ten aanzien van de factor C overweegt de kantonrechter dat de verzochte ontbinding geheel te wijten is aan Tolhuys. Er is sprake van een zodanig handelen in strijd met de norm van goed werkgeverschap dat een substantieel hogere vergoeding dan de neutrale vergoeding (C=1) geboden is. Voor toepassing van de factor 2, zoals [verzoekende partij] heeft gevraagd, bestaat echter onvoldoende grond. Rekening houdende met alle hiervoor weergegeven omstandigheden van het geval resulteert dit in een factor van C = 1,4 (€ 90.000,-). Bij de vaststelling van dit bedrag is geen rekening gehouden met de aanspraken die [verzoekende partij] op Tolhuys dan wel [A] stelt te hebben in verband met een toezegging tot het om niet verkrijgen van 10% van de aandelen in Hunsberg BV.
De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.
5 De beslissing
- stelt partijen in de gelegenheid uiterlijk 17 juli 2013 het verzoek in te trekken;
en voor het geval minstens een van beide verzoeken binnen de aangegeven termijn niet wordt ingetrokken:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 20 juli 2013;
- kent aan [verzoekende partij] ten laste van Tolhuys een vergoeding toe van € 90.000,- bruto en veroordeelt Tolhuys tot betaling van deze vergoeding aan [verzoekende partij];
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval de beide verzoeken binnen de aangegeven termijn worden ingetrokken:
- veroordeelt [verzoekende partij] in de proceskosten aan de zijde van Tolhuys, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2013.