- kort samengevat - dat ingevolge recente rechtspraak ook nog niet onherroepelijk geworden boetebeschikkingen moeten worden vermeld bij een inschrijving en dat voor uitsluiting geen onherroepelijke veroordeling is vereist. In reactie hierop en onder verwijzing naar het kort gedingvonnis van de voorzieningenrechter in Den Haag van 17 april 2013 (LJN: BZ7736) en het ‘Forposta-arrest’ van het Hof van Justitie van 13 december 2012 (zaak C-465/11)
heeft BRU het volgende antwoord gegeven:
“Gelet op het voorgaande zullen wij ten aanzien van de uitsluitingsgrond ‘ernstige fout’ (in de zin van artikel 45 lid 3 sub d Bao) de volgende lijn volgen:
- Wij zullen per geval bepalen of sprake is van een ernstige fout;
- Het opgelegd hebben gekregen van een boete of last onder dwangsom in de zin van arti-kel 56 Mededingingswet leidt niet automatisch tot uitsluiting, maar vormt voor ons wel een zeer sterke aanwijzing dat sprake is van een ernstige fout, ook als het betreffende boete-besluit niet onherroepelijk is;
- Het staat een onderneming die een boete opgelegd heeft gekregen vrij om in zijn inschrij-ving terzake relevante feiten en omstandigheden aan te voeren, die wij in onze beoordeling zullen meenemen;
- Ten aanzien van de boetebesluiten die het onderwerp waren van voornoemd vonnis van de
Haagse voorzieningenrechter (zaken 7130 en 7131), kunnen wij ons - mede gelet op het vonnis - vooralsnog moeilijk voorstellen dat onze beoordeling anders zal uitvallen dan die van het Ministerie van VWS in voornoemde zaak. De betreffende ondernemingen dienen zelf de afweging te maken of zij de moeite nemen een inschrijving op te stellen, in de wetenschap dat de kans op uitsluiting zeer groot is.
Een Inschrijver die een boete opgelegd heeft gekregen dient bij zijn inschrijving melding te maken van het boetebesluit.”