Naar Marokkaans recht kan de moeder geen verzoek doen tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank is van oordeel dat het Marokkaanse recht, dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot vaststelling van het vaderschap uitsluitend aan de vader toekent, buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met de Nederlandse openbare orde (artikel 10:6 BW). Gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM is er sprake van een inbreuk op het privé, familie- en gezinsleven, indien er geen familierechtelijke betrekking tot stand kan komen tussen een minderjarige en diens biologische vader. Op grond van het voorgaande zal Nederlands recht worden toegepast.
zaaknummer / rekestnummer: C/16/360231 / FA RK 14-104
gerechtelijke vaststelling vaderschap
Tussenbeschikking van 16 juli 2014
in de zaak van
[de moeder]
,
wonende te [woonplaats], gemeente Stichtse Vecht,
nader te noemen de moeder,
advocaat mr. J.W. Aartsen,
tegen
[de man]
,
wonende te [woonplaats], België,
nader te noemen de man,
met als belanghebbende:
mr. M.A. DE BOER,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over
de minderjarige [minderjarige].
1 Verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de moeder op 31 december 2013 ingediende verzoekschrift tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
1.2.
Bij beschikking van 22 januari 2014 heeft deze rechtbank mr. M.A. de Boer benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige].
1.3.
Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van het verslag van 20 februari 2014 van de bijzondere curator en de schriftelijke reactie van de moeder op dit verslag.
1.4.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 juni 2014. Hierbij zijn verschenen:
-
de moeder met haar advocaat,
-
de bijzondere curator,
-
mevrouw H. van Eeden, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna:
de Raad), locatie Utrecht.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Evenmin is namens hem een advocaat verschenen.
2 Vaststaande feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op [2013] is te [geboorteplaats] uit de moeder geboren:
[minderjarige]
.
2.3.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.4.
De moeder en [minderjarige] hebben de Marokkaanse nationaliteit. De man heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
3 Beoordeling van het verzochte
3.1.
De moeder heeft de rechtbank verzocht om vast te stellen dat de man de vader is van [minderjarige]. Aan dit verzoek heeft de moeder ten grondslag gelegd dat de man de verwekker is van [minderjarige]. De man heeft schriftelijk noch mondeling verweerd gevoerd.
3.2.
De Nederlandse rechter is, op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), bevoegd om van het geschil kennis te nemen, aangezien [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.3.
Blijkens artikel 10:97 jo. 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Marokkaans recht van toepassing op dit verzoek, aangezien partijen allebei de Marokkaanse nationaliteit hebben. Naar Marokkaans recht kan de moeder echter geen verzoek doen tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank is van oordeel dat het Marokkaanse recht, dat de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot vaststelling van het vaderschap uitsluitend aan de vader toekent, buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met de Nederlandse openbare orde (artikel 10:6 BW). Gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM is er sprake van een inbreuk op het privé, familie- en gezinsleven, indien er geen familierechtelijke betrekking tot stand kan komen tussen een minderjarige en diens biologische vader. Op grond van het voorgaande zal Nederlands recht worden toegepast.
3.4.
De bijzondere curator en de vertegenwoordiger van de Raad hebben een DNA-onderzoek geadviseerd naar het vaderschap van de man. Zij achten het in het belang van [minderjarige] dat vast komt te staan of de man zijn biologische vader is, nu het standpunt van de man onbekend is. De moeder heeft zich bereid verklaard om aan een DNA-onderzoek mee te werken.
3.5.
De rechtbank acht het – evenals de bijzondere curator en de Raad – van groot belang voor (de identiteitsvorming van) [minderjarige] dat vast komt te staan of de man zijn biologische vader is. Gelet hierop acht de rechtbank een DNA-onderzoek dat met voldoende waarborgen is omkleed noodzakelijk en zal hiertoe Verilabs (onderdeel van BaseClear B.V.) als deskundige benoemen. De behandeling van de zaak zal, in afwachting van de resultaten van het onderzoek, worden aangehouden voor de duur van drie maanden.
3.6.
Ingevolge artikel 195 Rv in samenhang met artikel 199 lid 3 Rv zal het bedrag waarop de deskundige aanspraak heeft voorlopig ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht, nu aan de moeder (als verzoekende partij) een toevoeging is verleend. De kosten van het DNA-onderzoek bedragen in beginsel € 530,-. De rechtbank merkt in dit verband op dat door de deskundige extra kosten in rekening zullen worden gebracht indien de man en [minderjarige] niet gelijktijdig aanwezig zijn voor de afname van DNA-materiaal. Bij de eindbeschikking zal de rechtbank vermelden hoeveel de kosten van het deskundigenonderzoek bedragen en wie van partijen deze kosten uiteindelijk aan de griffier van deze rechtbank dient te voldoen.
4 Beslissing
De rechtbank
4.1.
beveelt een DNA-onderzoek naar de vraag of [de man], geboren op [1974] te [geboorteplaats], Marokko, de biologische vader is van de minderjarige:
[minderjarige]
, geboren op [2013] te [geboorteplaats];
4.2.
benoemt tot deskundige mevrouw dr. M. Hidding, productspecialist verwantschapsanalyses bij Verilabs (onderdeel van BaseClear B.V.), Einsteinweg 5, 2333 CC te Leiden;
4.3.
verzoekt de deskundige om een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van de rechtbank onder toevoeging van datgene waarvan zij in deze zaak van belang acht dat de rechtbank kennis neemt. De termijn waarbinnen dit bericht moet worden ingeleverd wordt bepaald op drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking;
4.4.
bepaalt dat geen voorschot zal worden opgelegd en dat de kosten van de voornoemde deskundige voorshands ten laste van ’s Rijks kas komen, nu aan de moeder een toevoeging is verleend;
4.5.
verzoekt partijen na binnenkomst van het rapport schriftelijk te reageren onder mededeling of een nadere zitting wordt gewenst;
4.6.
houdt de behandeling van de zaak, in afwachting van de uitkomst van het
DNA-onderzoek, PRO FORMA aan tot 14 oktober 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Verouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: