2.6.
Een rapportage d.d. 13 juni 2009 (hierna ook: rapport I), opgesteld door M.B.M. Vermeulen, neuroloog, heeft, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“(…)
Samenvatting en conclusie
Concluderend is er bij betrokkene sprake geweest van een zich waarschijnlijk in de tweede helft van 2005 ontwikkeld hebbend radiculair irritatiesyndroom met uiteindelijk een op 2 maart 2006 vastgesteld licht uitvalssyndroom.
Op grond van zowel anamnestische als verdere klinische en röntgenologische gronden een discusherniatie L4-L5 links met op 2 maart 2006 vastgestelde lichte voetheffersparese (…).
(…)
Gelet op de dossierproducties is er in eerste instantie op 3 maart 2006 een herniotomie op niveau L3-L4 uitgevoerd, vervolgens op 04-03-2006 een herniotomie op het juiste niveau L4-L5.
Momenteel is er sprake van een resterend partieel uitvalssyndroom van de wortel L5 links met vooral na langer durend zitten optredende krampen en sensibiliteitsstoornissen distaal in het L5 dermatoom alsmede van nog aanwezige zwakte van de voet- en in meerdere mate de teenheffers links.
Met betrekking tot de vraag of de in eerste instantie op het verkeerde niveau verrichte operatie verwijtbaar is, mag ik verwijzen naar de berichtgeving van de neurochirurg die een second opinion heeft gegeven alsmede naar de rapportage van de neurochirurg G. Broere.
Waar in de dossierproducties vermeld wordt dat er voorafgaande aan de in eerste instantie verrichte operatie, en manipulatie zou zijn verricht, meent ondergetekende dat zijns inziens uit de context kan worden begrepen dat hier geen sprake is geweest van een manipulatie zoals bijvoorbeeld in de orthomanuele therapie wordt gedaan, toch dat er sprake is van het betrokkene positioneren op de operatietafel in de salaamhouding.
Het komt ondergetekende zeer onwaarschijnlijk voordat hierdoor een verergering van het radiculaire syndroom is ontstaan.
Of een verergering van het toestandsbeeld bij betrokkene kan zijn uitgelokt door de verrichte operatie op niveau L3-L4, moet naar mening van ondergetekende met name beantwoord worden door de neurochirurg. Collega G. Broere vermeldt in zijn rapportage hieromtrent een en ander bij de beantwoording van vraag 3a op bladzijde 3 en 4.
Ondergetekende kan zich vinden in hetgeen aldaar door collega G. Broere is gesteld.
Concluderend
is er bij betrokkene sprake van een persisterend radiculair irritatie- en licht uitvalssyndroom na een herniaoperatie, waarbij in eerste instantie één niveau te hoog en een dag later op het juiste niveau is geopereerd, waarbij betrokkene vóór de eerste operatie zeer veel pijnklachten had in het L5 dermatoom links met, zoals uit de dossiergegevens moge blijken, een voetheffersparese (…).
Beantwoording van de vraagstelling
1.f. Kunt u de door betrokkene aangegeven klachten en beperkingen verklaren op basis van uw onderzoeksbevindingen?
Deze klachten en beperkingen kunnen daarmee verklaard worden.
2.a. Wat zijn naar uw mening de gevolgen voor betrokkene op uw vakgebied van dit in bovenvermelde zin onzorgvuldig medisch handelen?
Vooral na en bij toenemende belasting en vooral langer zitten zal betrokkene pijnklachten kunnen krijgen, distaal in het L5 dermatoom, en is hij verder beperkt wat betreft de functie van de voet- en teenheffers links.
2.b. Wat is de oorzaak van de na de operatie op 3 maart 2006 toegenomen neurologisch uitvalsverschijnselen?
Wilt u bij meerdere mogelijke oorzaken de waarschijnlijkheid van de oorzaken aangeven?
Door ondergetekende is hieromtrent reeds een en ander opgemerkt bij Samenvatting en conclusie. Verwezen mag worden naar met name de opmerking van de rapporterend neurochirurg.
2.c. Indien bij de operatie op 3 maart 2006 wél, of eventueel óók, een discectomie op het niveau L4-L5 was verricht, hoe groot was de kans dan geweest dat zich deze neurologische uitvalsverschijnselen hadden voorgedaan?
Eveneens verwijzend naar hetgeen door de rapporterend neurochirurg is opgemerkt, is het zeker niet zo dat na elke herniaoperatie, waarbij er preoperatief sprake was van een uitval, deze postoperatief meteen verdwenen is. Ook zonder uitval, zo leert de ervaring, kan postoperatief enige uitval optreden. Naar mening en ervaring van ondergetekende is het evenwel zo dat bij lege artis opereren in het kader van een radiculair prikkelings- en uitvalssyndroom een verslechtering tijdelijk zal zijn en de kans groot dat, zeker wanneer de uitvalssymptomatologie slechts korte tijd heeft bestaan totdat geopereerd wordt, deze uitvalverschijnselen vaak in de postoperatieve periode afnemen.
4. Wat zijn volgens betrokkene de gevolgen van de operatie op 3 maart 2006 op uw vakgebied met betrekking tot de beroepsactiviteit, de activiteiten van het dagelijks leven, de hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en de sportbeoefening?
Betrokkene vermeldt meer moeite te hebben met langdurig zitten vanwege alsdan optredende dove sensaties en pijnklachten in dermatoom L5; dit treedt met name tijdens zijn beroepsbezigheden op. Daarnaast is betrokkene beperkt ten aanzien van meer rugbelastende huishoudelijke bezigheden sportieve activiteiten als joggen,
(berg-)wandelen en skiën.
5. Wat zijn volgens u de gevolgen van de operatie op 3 maart 2006 op uw vakgebied met betrekking tot de beroepsactiviteit, de activiteiten van het dagelijks leven, de hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en de sportbeoefening?
Naar mening van ondergetekende is betrokkene beperkt ten aanzien van die werkzaamheden of bezigheden, al dan niet loonvormend, voor zover deze gepaard dienen te gaan met zeer langdurig achter elkaar zitten zonder mogelijkheden tot vertreden dan wel het verrichten van meer rugbelastende bezigheden of activiteiten waarbij de onderste extremiteiten meer dan gemiddeld worden belast dan wel een aanspraak wordt gedaan op de voetmotoriek en/of de stabiliteit in de enkel links.
6.b. Wat zijn naar uw mening de gevolgen en de beperkingen op uw vakgebied die ook bij adequaat medisch handelen zouden zijn opgetreden?
Wilt u deze gevolgen en eventuele functionele beperkingen op uw vakgebied zo concreet mogelijk weergeven en zo mogelijk uitdrukken in een percentage blijvende functionele invaliditeit met inachtneming van de laatste editie van de AMA Guides en de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie?
Ondergetekende begrijpt deze vraagstelling dusdanig, refererend eveneens aan hetgeen bij de beantwoording van de vorige vraagstellingen (met name 2) is gesteld, dat er van uitgegaan zou moeten worden dat thans aanwezige verschijnselen bij betrokkene
niet
zouden zijn ontstaan en aanwezig gebleven bij in eerste instantie zorgvuldig en lege artis handelen.
Verwijzend naar de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie voor de bepaling van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen tabel 4.6 aangaande ’ Eenzijdige stoornissen betreffende het been’, kan aansluiting gezocht worden bij stoornissen van de wortel L5.
Gelet op de door betrokkene aangegeven en bij onderzoek geconstateerde sensibiliteitsstoornissen, lijkt het reëel dit aangaande een percentage van 3% aan te houden.
Met betrekking tot het verlies door motorische stoornis lijkt het reëel een percentage van 10% aan te houden, zodat het totale percentage voor het linker been 13% wordt.
Via de conversietabel is er derhalve sprake van een totaal functioneel invaliditeitspercentage, gelet op de gehele persoon, ongeacht het beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene vóór het ontstaan van de uitvalsverschijnselen, van 5%.
7. Is er een kans dat ook bij zorgvuldig handelen de door u vastgestelde restverschijnselen bij betrokkene zouden zijn opgetreden?
Hieromtrent is bij de behandeling van de vorige vragen alsmede bij Samenvatting en conclusie, door ondergetekende al een en ander opgemerkt. Tevens moge verwezen worden naar de rapportage van collega G. Broere.
Ook na lege artis operatief behandelen van een radiculair irritatie- en uitvalssyndroom is het zeker mogelijk dat de restverschijnselen aanwezig blijven, doch in casu lijkt het zeer waarschijnlijk dat bij lege artis behandeling eventuele restverschijnselen minder uitgebreid zouden zijn geweest dan thans.
8. Is er dan sprake van een medische eindtoestand?
Gelet op de periode die verstreken is sinds betrokkene ten eerste en ten tweeden male is geopereerd, is er thans sprake van een medische eindtoestand.
9. Heeft u nog therapeutische suggesties dan wel andere op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van de casus van belang kunnen zijn?
Ondergetekende meent dat bij betrokkene met name bij langdurige vluchten, waarbij hij mogelijk minder in staat is om zich te vertreden, het effect zou kunnen worden bekeken van het gebruik van een NSAID dan wel een laaggedoseerde Lioresal-medicatie, bijvoorbeeld 1x 5 mg.
Zulks is ook aan betrokkene zelf meegedeeld.”
2.8.
Kruithof heeft op 6 april 2011 gerapporteerd, waarbij een belastbaarheidspatroon betreffende [verzoeker] is gevoegd. De inhoud daarvan luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Op basis van de bevindingen van deskundige Broere en Vermeulen en op basis van de eigen onderzoeksbevindingen is ondergetekende van mening dat patiënt is aangewezen op arbeid/activiteiten waarbij beperkingen gelden ten aanzien van dynamische en vooral statische belasting van de lage rug. Er gelden beperkingen ten aanzien van buigen, duwen, tillen, trekken, bovenhands werken, zitten, klimmen, hurken, knielen etc. Verder moet patiënt de mogelijkheid hebben zich zo nodig te kunnen vertreden.
Daarnaast geldt er een beperking ten aanzien van intensief gebruik van de linker enkel/voet in de vorm van frequent maken van bewegingen waarbij de linker voet omhoog bewogen moet worden (heffen van tenen, voorvoet), tevens dient rekening gehouden te worden met krachtsverlies bij het uitvoeren van deze beweging. Genoemde beperkingen zijn aanleiding voor beperkingen ten aanzien van het lopen op een onregelmatige ondergrond, klimmen, klauteren etc.
Voor een uitgebreide omschrijving van de beperkingen wordt verwezen naar bijgevoegde beperkingenlijst d.d. 11 februari 2011.
Conclusie:
de cliënt beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden
Toelichting:
de cliënt heeft beperkingen ten opzichte van normaal functioneren (zie rubrieken)
Ja, er gelden specifieke voorwaarden voor statische houdingen, namelijk
Zitten:
Gehele dag 1 uur.
Moet mogelijkheid hebben zich zo nodig te vertreden. Patiënt dient de beschikking te hebben over een goede stoel-, zitvoorziening.
Staan:
6 uur/dag een uur. Moet mogelijkheid hebben zich zo nodig te vertreden.
Arbeidspatroon
Bij inachtneming van de bovengenoemde beperkingen gelden er geen restricties ten aanzien van het arbeidspatroon.
2.12.
Vermeulen heeft op 9 september 2013 een aanvullende rapportage (hierna ook: rapport II) opgesteld, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“(…)
De huidige aanvullende rapportage wordt opgesteld naar aanleiding van het schrijven d.d. 18 juli 2013 van (…), medisch adviseur van MediRisk.
(…)
Bedoeld schrijven werd opgesteld in overleg met mr. J.F. Roth, belangenbehartiger van dhr. [verzoeker].
Verzocht werd de hierna volgende vragen te beantwoorden.
-
Kunt u aangeven hoe groot de kans is dat ook bij zorgvuldig handelen (dus een directe operatie op niveau L4-L5) de door u beschreven klachten en beperkingen hadden kunnen ontstaan?
Wilt u gemotiveerd aangeven hoe groot u die kans acht en indien mogelijk uitdrukken in een percentage, eventueel rekening houdend met een marge? Indien het niet mogelijk is een percentage te noemen, wilt u deze kans dan uitdrukken in een van de volgende termen: zeker, zeer groot, groot, klein, zeer klein, verwaarloosbaar klein?
Met betrekking tot de beantwoording van deze vraagstelling, mag verwezen worden naar mijn initiële rapportage d.d. 13-06-2009, met name naar de beantwoording van vraag 2.c.
(…)
-
Hoe groot acht u de kans, in het fictieve geval na zorgvuldig handelen, dat deze klachten en beperkingen hadden gepersisteerd versus de kans dat ze spontaan zouden zijn verdwenen?
Indien de klachten zouden zijn verdwenen, op welke termijn zou dat dan vermoedelijk zijn gebeurd?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vraagstelling, moge verwezen worden naar hetgeen door ondergetekende in zijn primaire rapportage is gesteld bij de beantwoording van vraag 7.
3. Is er een kans, uitgaande van een zorgvuldige behandeling, dat het uitruimen van de tussenwervelschijven op het correcte niveau L4-L5 op den duur tot klachten als gevolg van vervroegde slijtage van de wervelkolom kan leiden?
Zo ja, kunt u (globaal) aangeven op wat voor termijn en in welke mate, en tot welke klachten en beperkingen dat aanleiding kan geven?
Naar mening van ondergetekende kunnen postoperatief na het uitruimen van de discus klachten ontstaan, gemeenlijk samengebracht onder het hoofdstuk: “failed back surgery”. Meestal treden in die situatie klachten op snel dan wel onmiddellijk in aansluiting op de operatie. Waar de operatie bij betrokkene plaatsvond in 2006 (derhalve meer dan zeven jaar geleden) en betrokkene geen klachten uitte tijdens mijn eerste onderzoek op 01-12-2 1008, is het niet zo dat er bij betrokkene gesproken kan worden van een “failed back surgery syndrome”. Dat het uitruimen van de tussenwervelschijf op langere termijn nog klachten zal opleveren, is uitermate onwaarschijnlijk.
4. Welke klachten en beperkingen zijn naar uw mening een rechtstreeks gevolg van de operatie op het verkeerde niveau L3-L4?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vraagstelling moge verwezen worden naar mijn initiële rapportage van 13 juni 2009, waar dienaangaande opmerkingen door mij zijn gemaakt op pagina 6 en wel in de laatste drie alinea’s.
5. Is er een kans dat het uitruimen van de tussenwervelschijf op het verkeerde niveau L3-L4 op den duur tot klachten als gevolg van vervroegde slijtage van de lendenwervelkolom kan leiden?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vraagstelling moge verwezen worden naar hetgeen hierboven bij de beantwoording van vraag 3 is gesteld.