2 De feiten
2.1.
Medio 2012 heeft de gemeente opdracht gegeven aan ANG om een doelmatigheidsonderzoek uit voeren bij haar afdeling Financiën (hierna: afdeling). De afdeling werd toen tijdelijk, op interimbasis, geleid door de heer [A] (hierna: [A]).
2.2.
Het onderzoeksrapport heeft ertoe geleid dat de gemeente in oktober 2012 een vervolgopdracht heeft toegekend aan ANG. Daarna is ANG meer werkzaamheden bij de afdeling gaan verrichten.
2.3.
De gemeente heeft in verband met die werkzaamheden in totaal € 462.259,91 (exclusief btw) aan ANG betaald.
2.4.
Bij brief van 25 februari 2013 heeft ANG, gericht aan [A], een offerte “ondersteuning cluster Belastingen 2013” uitgebracht:
“Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden hebben wij de volgende drie onderdelen onderscheiden.
Het coördineren van de afdeling/werkzaamheden belastingen zowel intern als extern.
Werkzaamheden in het kader van de uitvoering WOZ inclusief de waardering 2013.
Werkzaamheden in het kader van de lokale heffingen inclusief leges.
(…). De in deze offerte opgenomen werkzaamheden en bedragen hebben betrekking op de periode vanaf week 3 2013.
Voor de uitvoering van deze werkzaamheden vragen wij de volgende bedragen, de hiervoor gebruikte tarieven zijn gelijk aan die van 2012:
Werkzaamheden 2013
|
|
Coordinatie afdeling
|
€ 16.800
|
Werkzaamheden WOZ
|
€ 115.775
|
Werkzaamheden heffingen
|
€ 56.980
|
Voor wat betreft de herwaardering 2013 en de WOZ bezwaren afhandeling 2013 is reeds met u en de afdeling een nader gespecificeerd plan van aanpak opgesteld en besproken/akkoord bevonden door de Waarderingskamer.
Algemeen
Op deze aanbieding zijn de Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden van ANG B.V. van toepassing. Een exemplaar hiervan is als bijlage toegevoegd.
(…).”
2.5.
Bij de offerte zijn drie opdrachtbevestigingsformulieren gevoegd, één voor iedere deelopdracht. Deze formulieren zijn op 26 februari 2013 voor akkoord ondertekend door [B] (hierna: [B]), de adjunct gemeentesecretaris.
2.6.
Bij brief van 5 maart 2013 heeft ANG, gericht aan [A], een offerte “uitvoering pva precariobelasting” uitgebracht:
“De verrichte werkzaamheden (het plan van aanpak) kan tegen een vast tarief á € 2.500,00 worden aangeboden. De werkzaamheden zullen direct starten na opdrachtbevestiging om te bewerkstelligen dat voor de deadline van 22 april 2013 alle werkzaamheden zijn verricht.
Overige en betalingscondities
(…).
Op deze aanbieding zijn de algemene voorwaarden van ANG van toepassing. Een kopie van deze algemene voorwaarden treft u als bijlage aan.
(…).”
2.7.
Het bij de offerte gevoegde opdrachtverleningsformulier is op 7 maart 2013 door [A] voor akkoord ondertekend.
2.8.
Bij beide offertes zijn “Algemene Leverings- en Betalingsvoorwaarden van ANG B.V.” (hierna: algemene voorwaarden) gevoegd. Deze luiden als volgt:
“4. Totstandkoming van opdrachten
4.1
Een overeenkomst komt tot stand nadat een door de opdrachtgever getekende overeenkomst door ANG is ontvangen, na schriftelijke aanvaarding van die overeenkomst door ANG en nadat de betaling van de verlangde voorschotstorting is ontvangen. De schriftelijke aanvaarding kan, indien tussen partijen zo overeengekomen, eveneens per email geschieden.
(…).
3 Het geschil
3.1.
ANG heeft gevorderd dat de rechtbank de gemeente bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van:
- -
€ 285.390,00 ter zake van winstderving dan wel loon, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
- -
€ 73.690,82 (inclusief btw) ter zake van achterstallige facturen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata van die facturen tot de voldoening;
- -
€ 6.988,26 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
- -
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de voldoening.
3.2.
ANG heeft ter onderbouwing van haar vorderingen gesteld dat zij vele schriftelijke en mondelinge overeenkomsten van opdracht met de gemeente heeft gesloten. Die opdrachten kwamen steeds tot stand via [A], het interimhoofd van de afdeling Financiën. Aangezien afdelingshoofden in de regel bevoegd zijn tot het sluiten van overeenkomsten die in deze zaak aan de orde zijn, heeft ANG gerechtvaardigd op een daartoe strekkende bevoegdheid van [A] vertrouwd. Bovendien onderhield [A], zo weet ANG, over alle opdrachten contact met de verantwoordelijke wethouder en waarschijnlijk ook met de gemeentesecretaris. Die heeft ANG namelijk bij herhaling laten weten dat hij van de gemaakte afspraken wist. Overigens werd het gerechtvaardigd vertrouwen van ANG ten aanzien van de bevoegdheid van [A] versterkt doordat de gemeente veel facturen van ANG heeft voldaan, ook die waaraan geen schriftelijke opdracht aan ten grondslag lag. Daar komt nog bij dat de gemeente steeds alle budgetten beschikbaar heeft gesteld, die ANG nodig achtte voor een goede uitvoering van haar werkzaamheden. Ook dat sterkte ANG in haar gerechtvaardigd vertrouwen ten aanzien van de bevoegdheid van [A] en de rechtsgeldige totstandkoming van (ook mondelinge) opdrachten.
3.3.
Met betrekking tot het eerste deel van de vordering in hoofdsom (ter waarde van € 285.390,00) heeft ANG gesteld dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de vele met ANG gesloten overeenkomsten, door die in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 1 van de algemene voorwaarden voortijdig te beëindigen. Daardoor heeft ANG die opdrachten niet tot een goed einde kunnen brengen. Met de uitvoering van sommige opdrachten had ANG niet eens een aanvang kunnen maken. Bovendien heeft de gemeente geen redelijke termijn voor de opzegging in acht genomen. Daardoor heeft ANG niet kunnen anticiperen op de weggevallen omzet. Zij kon haar werknemers in vaste dienst na 1 juli 2013 geen andere declarabele opdrachten laten uitvoeren, terwijl zij vanzelfsprekend wel gehouden was hun salarissen te voldoen. Bovendien had ANG tot dan toe steeds positieve reacties op haar werk ontvangen, en had de gemeente op 25 juni 2013 bovendien nog de voorjaarsnota vastgesteld, waarin het gehele bedrag, dat ANG voor een goede uitvoering van de door haar noodzakelijk geachte werkzaamheden had begroot, werd vrijgemaakt. ANG vertrouwde dan ook gerechtvaardigd op een voortzetting van haar relatie met de gemeente. Door die relatie vervolgens toch zo abrupt te beëindigen, is de gemeente gehouden de schade van ANG te vergoeden, primair op grond van het bepaalde in artikel 6:74 BW en subsidiair op grond van het bepaalde in artikel 7:411 BW, aldus ANG.
3.4.
Aan het tweede deel van de vordering in hoofdsom (ter waarde van € 73.690,82) heeft ANG ten grondslag gelegd dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de met ANG gesloten overeenkomsten door de achterstallige facturen, die ANG tussen 21 juni en 1 augustus 2013 aan de gemeente heeft verzonden, en die zij zonder protest heeft behouden, onbetaald te laten. Weliswaar is niet iedere opdracht schriftelijk vastgelegd, maar dat doet niet ter zake, aldus ANG. Het gaat erom vast te stellen of (eventueel mondeling) opdracht is gegeven tot het uitvoeren van werkzaamheden en of die werkzaamheden vervolgens zijn uitgevoerd. Volgens ANG is dat zo. In reactie op het door de gemeente gedane beroep op verrekening (zie hierna, overweging 3.9.) heeft ANG gesteld dat verrekening onmogelijk is, omdat artikel 11 van de algemene voorwaarden die mogelijkheid uitsluit. ANG heeft verder gesteld dat zij, anders dan de gemeente meent, geen wanprestatie heeft gepleegd. De gemeente heeft weliswaar betoogd dat ANG de 95%-norm met betrekking tot het aantal WOZ-bezwaren (zie de offerte van 23 april 2013) niet zou hebben gehaald, maar dat is niet juist. ANG heeft die norm, voor zover het het aanvankelijke aantal van 1.004 bezwaren betreft, wel degelijk gehaald. In mei 2013 is echter nog een tweede reeks belastingaanslagen opgelegd, die niet eerder hadden kunnen worden opgelegd. Het kan ANG vanzelfsprekend niet worden verweten dat zij de daaruit voortvloeiende bezwaren begin juli 2013 nog niet voor 95% had afgerond. Die bezwaren waren meerwerk, zoals ANG ook heeft aangekondigd in de offerte van 17 juli 2013. Dat het aantal ingediende bezwaren hoger was dan het landelijk gemiddelde, kan ANG haars inziens niet worden verweten. Die bezwaren hadden namelijk betrekking op de hoogte van de taxaties, waarmee ANG geen bemoeienis heeft gehad. Overigens heeft ANG gesteld dat zij met betrekking tot de afhandeling van de WOZ-bezwaren nooit in gebreke is gesteld, zodat zij niet in verzuim is.
3.5.
De gemeente heeft betoogd dat ANG bij de gemeente aan de slag is gegaan in een periode waarin de afdeling kampte met onrust. Er waren veel personele wisselingen en werd noodgedwongen gebruik gemaakt van interimkrachten. Dat kwam de sturing van de afdeling niet ten goede. [A] heeft desgevraagd niet tegenover de gemeente erkend dat hij mondeling opdrachten aan ANG heeft verstrekt. Dat neemt niet weg dat het personeel mogelijk wel in de veronderstelling verkeerde dat er meer opdrachten aan ANG waren verstrekt dan feitelijk het geval was. Naast de rechtsgeldige opdrachten van 26 februari en 7 maart 2013 zijn namelijk ook veel werkzaamheden verricht en facturen verzonden (en voldaan), waar geen officiële opdracht aan ten grondslag lag. Niet alleen was daarbij niet voldaan aan de schriftelijkheidseis van artikel 4 van de algemene voorwaarden van ANG, maar die werkzaamheden en facturen steunden ook niet op bevoegd genomen besluiten: er zijn geen besluiten door of namens het college van burgemeester en wethouders genomen en een handtekening door of namens de burgemeester ontbreekt. Volgens de gemeente mag ANG, nu zij beroepshalve gemeenten adviseert (en haar naam bovendien staat voor Adviesgroep Nederlandse Gemeenten), bij uitstek bekend worden verondersteld met bevoegdheids- en aanbestedingsregels. Het voorgaande laat volgens de gemeente overigens onverlet dat de gemeente ANG ook voor haar ‘opdrachtloze’ werkzaamheden heeft betaald: over de periode van 30 oktober 2012 tot en met 21 juni 2013 heeft ANG de gemeente 114 facturen verzonden, voor een totaalbedrag van € 462.259,91 exclusief btw. De gemeente heeft die facturen voldaan, hoewel het haar ontbrak aan het noodzakelijke inzicht in de werkzaamheden van ANG en de daadwerkelijk daarmee gemoeide kosten. Onderzoek door [C] leidde niet tot meer duidelijkheid, omdat in de facturen niet of nauwelijks naar concrete opdrachten werd verwezen. Er werd wel verwezen naar projectnummers, maar daarvan ontbrak ieder overzicht en de verwijzingen bleken bovendien aantoonbaar onjuist, aldus de gemeente.
3.6.
Verder heeft de gemeente aangevoerd dat op enig moment een derde partij (hierna: SMQ) is opgekomen tegen de ontbinding van een aan haar gegunde opdracht. Uit onderzoek van de gemeente bleek toen dat ANG had geadviseerd om deze aan SMQ gegunde opdracht te beëindigen en de daarmee gemoeide werkzaamheden in plaats daarvan te laten verrichten door ANG. De door ANG voor SMQ opgestelde ontbindingsbrief was echter in strijd met het bepaalde in artikel 6:265 lid 2 BW niet voorafgaand door een ingebrekestelling, zodat SMQ daar terecht tegen opkwam. Toen heeft de gemeente besloten de relatie met ANG te beëindigen en heeft zij bij brief van 31 mei 2013 de met ANG gesloten overeenkomsten opgezegd tegen 1 juli 2013. De gemeente was bekend met twee schriftelijke overeenkomsten, die van 26 februari en 7 maart 2013. Omdat zij op 31 mei 2013 bij gebrek aan duidelijkheid niet kon uitsluiten dat mogelijk meer opdrachten met ANG waren gesloten, heeft zij er toen voor gekozen om zekerheidshalve ‘alle’ overeenkomsten op te zeggen. Volgens de gemeente stond haar dat ingevolge artikel 7:408 BW vrij en stond artikel 6 van de algemene voorwaarden daar ook niet aan in de weg. Dat artikel heeft immers betrekking op annulering, niet op opzegging. Haars inziens valt ook niet in te zien waarom de gehanteerde opzegtermijn van een maand niet redelijk zou zijn. Aan de vaststelling van de voorjaarsnota op 25 juni 2013 kon ANG wat dat betreft in ieder geval geen rechten ontlenen. Aangezien ANG toen al de opzeggingsbrief van 31 mei 2013 had ontvangen, valt immers niet in te zien hoe zij er nog gerechtvaardigd op zou hebben kunnen vertrouwen dat zij voor het in die nota vermelde bedrag nog werkzaamheden voor de gemeente zou kunnen verrichten. Artikel 7:411 BW kan ANG volgens de gemeente ook niet baten, omdat dit artikel ziet op de situatie dat de verschuldigdheid van een vergoeding afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht en de opdracht voortijdig is beëindigd. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake omdat ANG steeds tussentijds heeft gedeclareerd, hetgeen blijkt uit de eerder genoemde 114 facturen. Om die reden is de gemeente niet schadeplichtig jegens ANG.
3.7.
Met betrekking tot het tweede deel van de vordering in hoofdsom, de achterstallige facturen, heeft de gemeente betwist nog enig bedrag aan ANG verschuldigd te zijn. Volgens de gemeente is er geen enkele aanwijzing dat zij meer aan ANG verschuldigd zou zijn dan het reeds door haar voldane bedrag van € 462.259,91 exclusief btw, wat immers veel meer is dan de met de opdrachten van 26 februari en 7 maart 2013 gemoeide som van (€ 189.555,00 + € 2.500,00 =) € 192.055,00 exclusief btw. Nu ANG haar stelling dat iedere factuur is terug te voeren op een afspraak, niet nader heeft onderbouwd, valt volgens de gemeente niet in te zien waarom de thans gevorderde facturen niet zouden moeten worden geacht te zijn begrepen in het totale voldane bedrag.
3.8.
Per gevorderde factuur heeft de gemeente daar nog het volgende aan toegevoegd:
- -
Factuur 1a (van 21 juni 2013) is een creditfactuur en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
- -
Factuur 1b (van 28 juni 2013) is gebaseerd op een budgetbegroting van 22 maart 2013, die de gemeente niet kent, en waarvan haar niet bekend is of daar (geaccordeerde) offertes aan ten grondslag liggen, en evenmin is haar bekend of door of namens het college van burgemeester en wethouders met deze budgetbegroting is ingestemd. Uit de factuur blijkt verder dat deze betrekking heeft op WOZ-werkzaamheden. De gemeente begrijpt niet waarom die werkzaamheden niet zouden zijn begrepen in de opdracht van 26 februari 2013. Naar die rechtsgeldig tot stand gekomen opdracht is in geen van de facturen verwezen, zodat de gemeente aan de hand van de facturen in ieder geval niet kan reconstrueren waarvoor zij reeds heeft betaald.
- -
Aan factuur 1c (van 28 juni 2013) ligt de overeenkomst van 7 maart 2013 ten grondslag.
- -
Factuur 1d (van 28 juni 2013) is gebaseerd op de budgetbegroting van 22 maart 2013, die de gemeente, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet kent. De factuur heeft betrekking op werkzaamheden ten behoeve van de coördinatie van de afdeling. De gemeente heeft erop gewezen dat de overeenkomst van 26 februari 2013 ook werkzaamheden ten behoeve van de coördinatie van de afdeling waren opgenomen, en wel tot een bedrag van € 16.800,00. De facturen van 1 februari, 4 maart, 29 maart, 24 april, 22 mei, 31 mei en 21 juni 2013 hebben betrekking op de coördinatie van de afdeling. In totaal is in deze facturen een bedrag van € 35.140,00 in rekening gebracht (en betaald), dat wil zeggen meer dan het dubbele dan overeengekomen. Om die reden valt niet in te zien dat de gemeente ook nog gehouden zou zijn tot voldoening van factuur 1d.
- -
Ook factuur 1e (van 28 juni 2013) en factuur 1f (van 17 juli 2013) zijn gebaseerd op de budgetbegroting van 22 maart 2012, die de gemeente, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet kent.
- -
Met betrekking tot factuur 1g (van 19 juli 2013) en factuur 1i (van 1 augustus 2013) heeft de gemeente aangevoerd dat ANG op 23 april 2013 een offerte heeft uitgebracht voor het afhandelen van de WOZ-bezwaren 2013. Hoewel deze offerte niet heeft geleid tot een bevoegd gegeven opdracht, heeft de gemeente het geoffreerde bedrag van € 84.920,00 wel geheel voldaan. Op 17 juli 2013 heeft ANG de gemeente nog een aanvullende offerte uitgebracht, wat de gemeente merkwaardig acht. In het licht van de opzegging op 31 mei 2013 (waarmee de relatie werd beëindigd per 1 juli 2013) bestond immers geen behoefte meer aan verdere werkzaamheden van ANG. Bovendien had ANG in de offerte van 23 april 2013 een fixed price-garantie vermeld. Niet valt in te zien waarom het ANG vrij zou hebben gestaan daarop terug te komen. De gemeente heeft daarom hoe dan ook niet met de aanvullende offerte ingestemd, om welke reden al geen sprake kan zijn van een verplichting tot betaling van de facturen 1g en 1i. ANG is volgens de gemeente bovendien toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de offerte van 23 april 2013. Daarom is de gemeente ter zake overgegaan tot ontbinding. Voor zover sprake is van een opdracht, moet immers worden uitgegaan van de toezegging door ANG dat begin juli 2013 95% van de bezwaren zou zijn afgehandeld. Op 1 juli 2013 had ANG echter slechts 77% afgehandeld. Anders dan ANG meent, is ‘begin juli’ in de optiek van de gemeente een voldoende bepaalbare termijn voor de voldoening van de prestatieverplichting die ANG op zich had genomen, zodat ANG ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder a BW toen zonder ingebrekestelling in verzuim is gekomen. Volgens de gemeente is het ook niet zo, dat het aantal bezwaren na het tweede kohier was toegenomen van 1.004 tot 1.456. Dat is ongeloofwaardig, omdat de bezwaartermijn immers slechts zes weken bedraagt. In de optiek van de gemeente bestond het probleem hieruit, dat bezwaarschriften soms betrekking hebben op verschillende objecten. In dit geval ging het om 1.456 objecten in 1.004 bezwaarschriften. Omdat dit echter al op voorhand bekend was, was dit geen reden voor de aanvullende offerte van 17 juli 2013, waarmee overigens ook niet is ingestemd. Voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat de gemeente ANG nog enig bedrag verschuldigd zou zijn geweest in verband met de WOZ-werkzaamheden, was zij door de onvolledige nakoming van ANG hoe dan ook niet meer gehouden dat bedrag nog te voldoen. Overigens heeft de gemeente nog opgemerkt dat de som van de facturen 1g en 1i € 55.214,00 (exclusief btw) is, wat aanmerkelijk meer is dan het in de offerte van 17 juli 2013 genoemde bedrag van € 38.230,00 (exclusief btw).
- -
Ten slotte heeft de gemeente ook met betrekking tot de laatste factuur, factuur 1h (van 31 juli 2013) betwist enig bedrag aan ANG schuldig te zijn.
3.9.
Voor zover nodig heeft de gemeente zich met betrekking tot alle gevorderde facturen beroepen op verrekening vanwege een opeisbare vordering tot schadevergoeding van haar jegens ANG, en subsidiair op een opschortingsrecht ex artikel 6:52 BW. Daartoe heeft de gemeente aangevoerd dat de WOZ-werkzaamheden van ANG niet voldeden aan in redelijkheid daaraan te stellen eisen, om welke reden zij over is gegaan tot ontbinding. Ter onderbouwing daarvan heeft de gemeente het volgende aangevoerd.
De (in overweging 3.6. genoemde) werkzaamheden die ANG van SMQ had overgenomen zonder SMQ in gebreke te stellen, bestonden uit het taxeren van onroerende zaken. ANG was echter veel duurder dan SMQ: de gemeente was uiteindelijk het viervoudige van het met SMQ overeengekomen bedrag verschuldigd aan ANG, wat zij niet had hoeven te voldoen als ANG SMQ in gebreke had gesteld en haar een termijn had gegeven om alsnog behoorlijk na te komen. Die door ANG uitgevoerde taxaties hebben geleid tot een stijging van het aantal bezwaarschriften. In ongeveer 6% van de gevallen werd bezwaar gemaakt, waar het landelijk gemiddelde circa 3% bedraagt. ANG heeft vervolgens ook die bezwaren afgehandeld (zie ook het verweer tegen de facturen 1g en 1i). Circa 65% daarvan moest uiteindelijk door ANG gegrond worden verklaard, ook dat is meer dan het landelijk gemiddelde. Volgens de gemeente heeft dat te maken met een slechte taxatie door ANG. Daardoor was de gemeente in de gevoerde WOZ-procedures ook veel meer proceskostenvergoedingen verschuldigd: in 2013 was daarmee een bedrag van € 107.304,21 gemoeid, terwijl het in 2012 slechts ging om € 14.660,21. Nu ANG bovendien de toegezegde 95%-norm voor de afwikkeling van de bezwaren niet had gehaald, heeft de gemeente een derde partij moeten inhuren om de bezwaren alsnog tijdig goed afgewikkeld te krijgen. Daarmee was € 36.300,00 gemoeid, welke kosten de gemeente niet had hoeven te maken, ingeval ANG haar werkzaamheden conform afspraken zou hebben uitgevoerd.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een ambtenaar zonder mandaat niet bevoegd is om een gemeente te binden, eventuele door de ambtenaar gedane toezeggingen maken dat niet anders. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] niet beschikte over het noodzakelijke mandaat.
4.2.
De rechtbank verwerpt de stelling van ANG, dat zij ondanks het ontbreken van het noodzakelijke mandaat wel gerechtvaardigd op de bevoegdheid van [A] heeft vertrouwd. Daartoe overweegt zij dat ANG, als professionele partij op het gebied van (juridische) ondersteuning van overheidsorganen, bekend moet worden verondersteld met het bestaan van (lokale) bevoegdheidsregelingen. Zij heeft dat ook niet betwist. Voor zover ANG desalniettemin aanvankelijk al gerechtvaardigd zou hebben mogen vertrouwen op de bevoegdheid van [A] tot het sluiten van (mondelinge) overeenkomsten met ANG, geldt dat het haar naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vanaf 26 februari 2013 aan dat gerechtvaardigd vertrouwen moet hebben ontbroken. Die dag immers werd de offerte, die ANG aan [A] had verzonden, en die een opdrachtsom van in totaal € 189.565,00 vertegenwoordigde, niet door [A] voor akkoord ondertekend, maar door [B]. Het had op de weg van ANG gelegen om zich toen nader te verdiepen in de bevoegdheidsregeling van de gemeente met betrekking tot opdrachten, of daar op zijn minst vragen over te stellen. Dat [A] vervolgens wel zelf de opdracht van 7 maart 2013, ter waarde van € 2.500,00, voor akkoord heeft ondertekend, maakt het voorgaande niet anders. De met beide opdrachten gemoeide sommen verschillen immers substantieel, zodat dit een extra reden was voor ANG om zich af te vragen tot welk bedrag interimmer [A] bevoegd was namens de gemeente overeenkomsten te sluiten. Dat ANG dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen risico. De stelling van ANG dat de verantwoordelijk wethouder en de gemeentesecretaris herhaaldelijk hebben laten weten dat zij van de gemaakte afspraken op de hoogte waren, maakt het voorgaande niet anders, nu dergelijke aan wethouder en gemeentesecretaris toegeschreven opmerkingen immers ook betrekking kunnen hebben op de rechtsgeldig tot stand gekomen overeenkomsten van 26 februari en 7 maart 2013.
4.3.
Aldus zal de rechtbank de vorderingen in hoofdsom beoordelen aan de hand van de in het geding gebrachte schriftelijke overeenkomsten, die door de gemeente voor akkoord zijn ondertekend, van 26 februari en 7 maart 2013.
4.4.
Met betrekking tot het eerste deel van deze vordering overweegt de rechtbank dat de gemeente tot opzegging van de gesloten overeenkomsten was gerechtigd. Dat is immers met zoveel woorden bepaald in artikel 7:408 BW en de rechtbank is, anders dan ANG, van oordeel dat niet is gebleken dat partijen een daarvan afwijkende regeling overeen zijn gekomen. Artikel 6 van de algemene voorwaarden kan niet als een dergelijke afwijkende regeling gelden, omdat daarin immers alleen annulering expliciet is uitgesloten, hetgeen iets anders is dan opzegging.
4.5.
Van annulering in de strikte betekenis van het woord is in de onderhavige zaak hoe dan ook geen sprake, omdat uit de stellingen van ANG valt af te leiden dat zij reeds met de uitvoering van beide thans aan de orde zijnde opdrachten van 26 februari en 7 maart 2013 was begonnen. Dat ANG mogelijk aan onderdelen van die opdrachten nog niet was toegekomen, doet aan het voorgaande niet af. Voor een uitbreiding van de betekenis van artikel 6 met opzegging, zoals ANG heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat ANG in artikel 5 van haar algemene voorwaarden expliciet de toepasselijkheid van de artikelen 7:404 BW, 7:407 lid 2 BW en 7:409 BW heeft uitgesloten. Het had daarom voor de hand gelegen dat zij in artikel 6 datzelfde had gedaan met artikel 7:408 BW, ingeval zij ook de mogelijkheid van opzegging had willen uitsluiten. Nu zij dat heeft nagelaten, moet het er dan ook voor worden gehouden dat ANG de mogelijkheid van opzegging open heeft willen houden. Dat in artikel 6 van de algemene voorwaarden ook is vermeld dat “alle reeds met het oog op de uitvoering van de overeenkomst in redelijkheid gemaakte kosten vergoed [dienen] te worden”, maakt het voorgaande niet anders. Daaruit kan immers niet zonder meer worden geconcludeerd dat het gaat om een reeds aangevangen en vervolgens opgezegde overeenkomst, aangezien het niet ondenkbaar is dat ook al voorafgaand aan de uitvoering van een inmiddels geannuleerde overeenkomst kosten kunnen worden gemaakt. Aldus moet worden geoordeeld dat de gemeente gerechtigd was tot opzegging.
4.6.
De rechtbank overweegt in dit verband verder nog dat gesteld noch gebleken is dat partijen in hun overeenkomsten een opzegtermijn overeen zijn gekomen, op grond waarvan de gemeente gehouden zou zijn geweest om een langere termijn in acht te nemen dan de door haar gehanteerde termijn van een maand. Bij gebreke van een bepaling ter zake kan uit de enkele omstandigheid dat de gemeente een termijn van een maand in acht heeft genomen niet worden geconcludeerd dat zij toerekenbaar tekort is geschoten. Hoewel ook uit de redelijkheid en billijkheid, in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, kan voortvloeien dat een langere opzegtermijn in acht moet worden genomen, acht de rechtbank de in acht genomen termijn in dit geval toereikend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ANG de gestelde wanprestatie slechts heeft onderbouwd met een opgetreden acquisitieprobleem. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien waarom dit ondernemersrisico zou moeten worden afgewenteld op de gemeente, temeer daar gesteld noch gebleken is dat partijen ten tijde van de opzegging meer dan een jaar zaken met elkaar deden. De voorjaarsnota van 25 juni 2013 kan ANG evenmin baten. Voor zover ANG daar bij een bestendige relatie al enige rechten aan zou hebben kunnen ontlenen, staat de opzeggingsbrief van 31 mei 2013 daar thans immers hoe dan ook aan in de weg. Van een vergoedingsplicht vanwege een onrechtmatige opzegging is daarom geen sprake.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank mist ook artikel 7:411 BW toepassing, nu ANG niet heeft betwist dat zij, zoals de gemeente heeft aangevoerd, tussen 30 oktober 2012 en 21 juni 2013 steeds tussentijds heeft gedeclareerd. Daarom kan niet staande worden gehouden dat de haar toekomende vergoeding afhankelijk was gesteld van de volbrenging van een opdracht of van het verstrijken van de tijd waarvoor die opdracht was verleend. Ook om die reden is van een vergoedingsplicht van de gemeente wegens vroegtijdige beëindiging van opdrachten geen sprake.
4.8.
Op basis van het voorgaande moet het eerste deel van de vordering in hoofdsom worden afgewezen. Wat partijen ter zake over en weer verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking.
4.9.
Met betrekking tot het tweede deel van de vordering in hoofdsom, de betaling van achterstallige facturen, overweegt de rechtbank dat van de meeste in het geding zijnde facturen niet is gebleken dat ze betrekking hebben op (een van) de aan de orde zijnde overeenkomsten van 26 februari en 7 maart 2013. Zij verwijzen naar projectnummers en de facturen 1a, 1b, 1d, 1e en 1f ook naar een budgetbegroting van 22 maart 2013. Uit productie 10 bij dagvaarding leidt de rechtbank af dat deze budgetbegroting in ieder geval deels een aankondiging van meerwerk van de opdracht van 26 februari 2013 inhoudt. De gemeente heeft echter betwist dat a. overeenstemming over meerwerk bestond, en dat b. een daartoe bevoegde ambtenaar zijn akkoord aan deze budgetbegroting heeft gegeven. Nu ANG in reactie daarop niets extra’s heeft gesteld – wat gelet op het gemotiveerde verweer van de gemeente wel van haar had mogen worden verwacht –, moet het deel van de vordering dat is gegrond op deze budgetbegroting (de facturen 1a, 1b, 1d, 1e en 1f) reeds daarom worden verworpen. Die verwerping geldt nog eens te meer voor factuur 1d, omdat de gemeente erop heeft gewezen dat ANG de werkzaamheden ten behoeve van de coördinatie van de afdeling heeft geoffreerd voor een bedrag van € 16.800,00, maar uiteindelijk € 35.140,00 in rekening heeft gebracht.
4.10.
De facturen 1g en 1i hebben betrekking op de offerte van 17 juli 2013, volgens ANG de aankondiging van geoorloofd meerwerk van de offerte van 23 april 2013. Nu deze facturen kennelijk geen betrekking hebben op een van de thans in het geding zijnde opdrachten van 26 februari en 7 maart 2013, liggen ze reeds om die reden voor afwijzing gereed. Maar ook ingeval ervan uit zou moeten worden gegaan dat de offerte van 23 april 2013 al tot een overeenkomst zou hebben geleid, die vervolgens niet, althans niet rechtsgeldig, zou zijn ontbonden, moet worden geoordeeld dat de gemeente niet tot voldoening van de facturen 1g en 1i kan worden gehouden. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat op basis van de door ANG gekozen bewoording (“1004 WOZ bezwaren” in de offerte van 23 april 2013, tegenover “1456 (…) objecten in bezwaar” in de offerte van 17 juli 2013) moet worden geconcludeerd dat feitelijk geen sprake is van het gestelde meerwerk, maar van 1004 bezwaarschriften, die betrekking hebben op 1456 objecten, zoals de gemeente terecht heeft aangevoerd. En voor zover dat al anders zou zijn, moet het er, gelet op de in de offerte van 23 april 2013 door ANG gekozen bewoording “door een fixed price van het gehele traject geen verrassingen meer voor meerwerk” in ieder geval voor worden gehouden dat de gemeente er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat haar hoe dan ook geen meerwerkkosten in rekening zouden worden gebracht. Ook daarom kunnen de facturen 1g en 1h niet worden toegewezen. Overigens overweegt de rechtbank nog dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet valt in te zien waarom de gemeente op 17 juli 2013 nog een overeenkomst met ANG zou hebben willen sluiten met een waarde van € 38.230,00. Zij had immers op 31 mei 2013 aan ANG laten weten dat ANG vanaf 1 juli 2013 géén werkzaamheden meer hoefde te verrichten, welke boodschap zij op 25 juli 2013 (een week na de thans aan de orde zijnde offerte van 17 juli 2013) nog eens heeft herhaald. Nog minder valt in te zien waarom de facturen 1g en 1i, die op die offerte ter waarde van € 38.230,00 zijn gebaseerd, optellen tot een bedrag van € 55.214,00. Ook op dat punt ontbreekt iedere toelichting.
4.11.
Ook factuur 1h kan niet worden toegewezen. Ook deze factuur verwijst immers niet naar één van de in het geding zijnde overeenkomsten, maar naar een offerte van 12 juni 2006, te weten anderhalve week na verzending van de opzeggingsbrief. Bij gebreke van enige toelichting op dit punt door ANG valt niet in te zien waarom de gemeente op dat moment nog een nieuwe overeenkomst met ANG zou hebben willen sluiten.
4.12.
Dan resteert factuur 1c. Op deze factuur is vermeld dat het de eindnota is in de opdracht van 7 maart 2013. Nu de gemeente heeft betwist met betrekking tot deze opdracht nog enig bedrag aan ANG verschuldigd te zijn, en ANG haar vordering ook op dit punt niet nader heeft onderbouwd, is de enkele vermelding van die opdracht op de factuur onvoldoende om tot toewijzing van het factuurbedrag over te kunnen gaan. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat betaling van factuur 1c reeds heeft plaatsgevonden en is begrepen in het totale door de gemeente voldane bedrag van € 462.259,91 exclusief btw.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat ook het tweede deel van de vordering in hoofdsom moet worden afgewezen, zodat hetgeen partijen op dit punt over en weer verder nog hebben gesteld, waaronder ook het beroep van de gemeente op verrekening, onbesproken kan blijven.
4.14.
De vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten deelt het lot van de vordering in hoofdsom, en zal derhalve ook worden afgewezen.
4.15.
ANG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 3.715,00
- salaris advocaat 4.000,00 (2 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.715,00
4.16.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.