[verweerder], geboren op [1971], is op 1 augustus 2010 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Proceon getreden. Het dienstverband geldt thans voor onbepaalde tijd. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 4.144,00 per maand exclusief een toelage van € 298,00 en exclusief 8% vakantiegeld en 6,3% eindejaarsuitkering.
Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan [verweerder] aanspraak maken op WW en een bovenwettelijke aanvulling in de vorm van wachtgeld.
[verweerder] is indertijd aangenomen in de functie van Directeur basisonderwijs DB en heeft laatstelijk leiding gegeven aan de [school 1] in [woonplaats] en [school 2] in [woonplaats] (NH). Verder heeft [verweerder] enige tijd ook voor een derde school, [school 3] gewerkt.
In het voorjaar 2014 wordt besloten dat [verweerder] ook in [woonplaats] op de [school 4] als (bovenschools) directeur aan de slag gaat. Hij is op 1 juni 2014 met zijn werkzaamheden ten behoeve van de [school 4] begonnen, naast het werk voor de [school 1] en [school 2]. Het inhoudelijk werk voor [school 3] was toen reeds geëindigd.
Vrijwel direct is onenigheid met de MR van de [school 4] en met het daar werkzame personeel ontstaan. Op 25 juni 2014 heeft de MR van de [school 4] het vertrouwen in [verweerder] opgezegd. Namens de MR is onder meer het volgende geschreven:
“Helaas zijn wij van mening dat de afgelopen maand met jou als directeur niet goed is verlopen. We wilden je graag de tijd geven, maar zien de ontstane situatie op de [school 4] op dit moment als onwerkbaar. We willen jou en [A] ([A], bestuurder van Proceon, toevoeging kantonrechter) daarom nu informeren over onze bevindingen.
In de afgelopen twee maanden is het leerkrachtenteam veranderd van positief en krachtig naar zeer onrustig en angstig. Los van de oorzaken daarvan: je bent er niet in geslaagd om een positieve start met het team te maken en vertrouwen op te bouwen. Integendeel: de onrust neemt toe. Van de positieve sfeer die er op de [school 4] heerste bij het leerkrachtenteam is weinig over. Wij achten de kans groot dat leerkrachten hun baan op gaan zeggen of wegens ziekte uitvallen. Van ouders krijgen wij ook verschillende signalen dat ze het niet goed vinden gaan.
De indruk die wij hebben is dat je niet bouwt op de sterke punten die de [school 4] heeft, te weinig waardering hebt voor het goede, maar je eigen mensen en plannen meeneemt. Je hebt snel veel acties ondernomen, ook goede beslissingen genomen – want natuurlijk moeten er ook dingen veranderen -, maar dit op een manier gedaan die totaal geen draagvlak en vertrouwen gaf. Misschien nog wel het belangrijkste: je manier van communiceren ervaren we vaak als directief, eigengereid en onhandig, dit heeft zowel bij leerkrachten als ouders onrust, angst en onvrede veroorzaakt.
(…)”
Op 4 juli 2014 heeft de heer [A] als bestuurder van Proceon in een overleg met [verweerder] aan hem meegedeeld dat [verweerder] moest stoppen met zijn functie als directeur op de [school 4]. In het daarvan gemaakte gespreksverslag staat onder meer:
“(…) Hij ([A], toevoeging kantonrechter) reageert niet omdat [verweerder] ([verweerder]) een analyse heeft gemaakt van de [school 4], die waar of niet waar is. En ook niet om de waarnemingen die [verweerder] heeft gedaan op de [school 4]. Maar wel omdat het huidige team en de MR het vertrouwen in [verweerder] heeft opgezegd.
Er zijn ouders die verontrust hebben gereageerd maar er zijn ook ouders van de [school 4] die positief hebben gereageerd op [verweerder].
Een onafhankelijk adviseur ([B]) was aanwezig bij de MR vergadering en hij noemde dit een hopeloos verhaal.
[A] heeft gesproken met [C] en hij heeft tegen [A] gezegd dat dit oorlog wordt en dat je dit niet kan redden.
(…)”
[verweerder] heeft in ditzelfde gesprek aangegeven dat hij het er niet mee eens is en dat hij het gesprek zal bespreken met zijn jurist.
In augustus 2014 wordt (extern) bekend gemaakt dat [verweerder] niet de nieuwe directeur van de [school 4] zal worden en dat hij tot aan de herfstvakantie op verzoek van Proceon de lopende zaken zal afhandelen en nieuwe leerkrachten zal ondersteunen en begeleiden.
In de periode daarna hebben [verweerder] en [A] elkaar de nodige verwijten gemaakt. Op 22 augustus 2014 heeft [A] aan [verweerder] geschreven:
“ (…) inzet op bovenschools niveau is wat mij betreft nu niet aan de orde. Bovenschools werken is ook dat je aantoonbaar bovenschools denkt en dat je opereert met de wetenschap dat een directeur geen algemeen directeur-bestuurder is en omgekeerd.(…)”
Op 29 augustus 2014 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.
In de nacht van 3 op 4 september 2014 heeft [verweerder] telefonisch contact gezocht met [A] en de HR medewerker van Proceon en hen beiden ook uitgebreide whats App berichten gestuurd. Op 4 september 2014 staat [verweerder] ’s morgens om 07.00 uur bij de woning van [A] op de stoep.
In het rapport van de bedrijfsarts naar aanleiding van een consult op 8 september 2014 staat het volgende:
“(…)
Advies verstoorde arbeidsverhoudingen
De heer [verweerder] stelt (gezondsheids)klachten te ervaren die samenhangen met de werksituatie. Ook heb ik informatie ontvangen van de werkgever. De klachten van betrokkene berusten naar mijn oordeel niet op ziekte of gebrek. We spreken hierbij ook wel van een normale spannings- en emotionele reactie op een vervelende situatie als verstoorde arbeidsverhoudingen.
Alhoewel er natuurlijk begrip is voor de lastige situatie van zowel de werknemer als werkgever, betekent dit begrip nog niet dat de “oplossing” het medisch legitimeren van mijn kant van (gezondheids)klachten zou moeten zijn. Onterechte medische legitimatie verhindert de feitelijk benodigde actie die alleen door de werknemer en werkgever samen in gang kan worden gezet.
(…)
Naast bovengenoemd medisch advies geef ik partijen het volgende advies:
- Ga over de oplossingsrichting direct in gesprek.
Op 3 oktober 2014 wordt namens The Lime Tree, mediation & training, het volgende geschreven:
“Geachte heren [A] en [verweerder],
Met u beiden heeft een telefonische intakemediation plaatsgevonden. Uit de intake is gebleken dat er onvoldoende draagvlak is om een mediationtraject te starten.
Hierbij beëindigen wij de opdracht voor mediation en zullen het traject afronden.”
Op 3 oktober 2014 heeft [verweerder] aangegeven zijn werkzaamheden per 6 oktober 2014 te willen hervatten.
[verweerder] is vervolgens per 4 oktober 2014 geschorst.
[verweerder] heeft psychologische hulp gezocht. In een verklaring van de behandelend psycholoog d.d. 31 oktober 2014 staat onder meer het volgende:
“U heeft zich binnen de praktijk aangemeld met de volgende klachten en problemen: slaapproblemen, voortdurende vermoeidheid, gebrek aan concentratie, somberheid en piekeren, angst- en paniekaanvallen, te sterk wisselende gevoelens en emoties.
(…)
Op basis van onze gesprekken stel ik vast dat u lijdt onder een ernstige verstoring van uw fysieke en mentale balans tussen uw draagkracht en –last. De klachten die u heeft zijn daarvan de symptomen. In de wandelgangen noemt men deze toestand ‘overspannenheid’, als zodanig kunt u op grond van de criteria van de Wereldgezondheidsorganisatie als niet gezond worden beschouwd.
(…) U heeft schriftelijke uitlatingen gedaan waarvan u in gezonde toestand heel goed weet dat deze, al zouden ze waar zijn, niet publiekelijk gemaakt mogen worden. Niets menselijks is ons echter vreemd: uw oververmoeidheid die ontstaan is door hart voor de zaak heeft u in grote problemen gebracht.
(…)”
[verweerder] kan aanspraak maken op een outplacementtraject ter waarde van € 3.000,00.