4.1.
[eiseres] meent dat het opzeggen van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde sub 1] B.V. kennelijk onredelijk is, omdat [gedaagde sub 1] B.V. een valse of voorgewende reden voor die opzegging heeft aangevoerd en omdat de gevolgen van de opzegging voor [eiseres] te ernstig zijn in verhouding tot het belang van [gedaagde sub 1] B.V. bij opzegging.
4.2.
[eiseres] heeft betoogd dat sprake is van een valse of voorgewende reden, omdat [gedaagde sub 1] B.V. in de ontslagaanvraag niet heeft vermeld dat de echtgenote van de directeur, mevrouw [gedaagde sub 4] (gedaagde sub 4), door [eiseres] is ingewerkt en de werkzaamheden van [eiseres] heeft overgenomen. Zij is later in dienst getreden (17 december 2000) dan [eiseres] en zou dan ook bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel moeten worden ontslagen in plaats van [eiseres] . Voorts is sprake van een valse of voorgewende reden, omdat [gedaagde sub 1] B.V. het UWV niet heeft geïnformeerd over het feit dat [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) zou worden opgericht en dat het personeel vanuit [gedaagde sub 1] B.V. zou overgaan naar de VOF. Een ontslag is vanwege de overgang van onderneming niet geoorloofd.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] in deze procedure niet betwist dat de bedrijfseconomische situatie van [gedaagde sub 1] B.V. een reductie van het personeel rechtvaardigde. Zij meent alleen dat niet zij niet voor ontslag in aanmerking had moeten komen, maar mevrouw [gedaagde sub 4] omdat ze hetzelfde werk deden en mevrouw [gedaagde sub 4] later in dienst is getreden en op grond van het afspiegelingsbeginsel derhalve eerder voor ontslag in aanmerking kwam.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de werkzaamheden die mevrouw [gedaagde sub 4] verrichtte. [eiseres] heeft betoogd dat mevrouw [gedaagde sub 4] hoofdzakelijk samen met haar de administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte aangevuld met enig koerierswerk. [gedaagde sub 1] B.V. heeft betoogd dat mevrouw [gedaagde sub 4] voornamelijk koerierswerkzaamheden verrichtte en slechts bij wege van uitzondering administratieve werkzaamheden. [eiseres] heeft haar stelling onderbouwd met een loonstrook (overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord) waarop staat vermeld dat mevrouw [gedaagde sub 4] administratief medewerkster is, anders dan bijvoorbeeld de heer [A] en mevrouw [B] waarbij op de loonstrook wel de functie van koerier staat vermeld. Ook is het opmerkelijk dat – zoals [gedaagde sub 1] B.V. ter comparitie heeft erkend – mevrouw [gedaagde sub 4] drie jaar lang door [eiseres] is ingewerkt op de administratieve werkzaamheden wanneer zij die werkzaamheden slechts sporadisch zou verrichten. De kantonrechter acht op grond hiervan voorshands bewezen dat mevrouw [gedaagde sub 4] (voor het ontslag van [eiseres] ) in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte. [gedaagde sub 1] B.V. zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De kantonrechter merkt hierbij nog op dat het alleen om de werkzaamheden van mevrouw [gedaagde sub 4] voor de aanvraag van de toestemming door [gedaagde sub 1] B.V. bij het UWV omdat het gaat om de vraag of er toen aanleiding was het afspiegelingsbeginsel (anders) toe te passen. Daarvoor zijn de werkzaamheden die mevrouw [gedaagde sub 4] na het ontslag is gaan verrichten niet relevant.
4.5.
Indien [gedaagde sub 1] B.V. het tegenbewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [gedaagde sub 1] B.V. het tegenbewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 60 minuten zal duren. Als [gedaagde sub 1] B.V. verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.6.
Als [gedaagde sub 1] B.V. in de bewijslevering faalt dan moet worden aangenomen dat niet [eiseres] voor ontslag had moeten worden voorgedragen maar mevrouw [gedaagde sub 4] . Niet ter discussie staat immers dat mevrouw [gedaagde sub 4] korter in dienst is dan [eiseres] en derhalve wanneer ze dezelfde functie verrichtten op grond van het afspiegelingsbeginsel voor ontslag had moeten worden voorgedragen. Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel is immers irrelevant de vraag of iemand in een familierechtelijke betrekking tot de directeur staat. Het afspiegelingsbeginsel is juist bedoeld om op objectieve gronden te bepalen welke werknemer moet worden ontslagen. In dat geval heeft te gelden dat de arbeidsovereenkomst met [eiseres] is opgezegd op basis van een valse of voorgewende reden.
4.7.
Als [gedaagde sub 1] B.V. slaagt in het leveren van tegenbewijs dan dient de kantonrechter te beoordelen of desalniettemin sprake is van een valse of voorgewende reden voor ontslag omdat er sprake is van overgang van onderneming van [gedaagde sub 1] B.V. naar [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft betoogd dat er sprake is van overgang van onderneming omdat het personeel van [gedaagde sub 1] B.V. is overgegaan naar [gedaagde sub 2] , hetgeen ook blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel. [gedaagde sub 1] B.V. heeft dit ontkend.
De kantonrechter vermag niet in te zien dat wanneer wordt aangenomen dat sprake is van overgang van onderneming dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een valse of voorgewende reden. Weliswaar bepaalt artikel 7:670 lid 8 BW dat een arbeidsovereenkomst niet kan worden opgezegd wegens een overgang van onderneming. Dat [gedaagde sub 1] B.V. de opzegging nastreefde wegens die overgang is gesteld noch gebleken. Hierbij betrekt de kantonrechter dat [gedaagde sub 2] pas is opgericht na verlening van de ontslagvergunning en zelf geen werknemers in dienst had.
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat de overgang van onderneming van belang is voor de vraag welke gedaagde(n) eventueel moeten worden veroordeeld tot betaling van enige vorm van schadevergoeding, oordeelt de kantonrechter dat [eiseres] met de verwijzing naar het uittreksel van de Kamer van Koophandel de gestelde overgang van onderneming onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 2] en haar vennoten zal worden afgewezen.
4.8.
Als [gedaagde sub 1] B.V. dus slaagt in het leveren van het tegenbewijs dan is er gelet op het voorgaande geen sprake van een valse of voorgewende reden, maar zal de kantonrechter moeten beoordelen of het gegeven ontslag desalniettemin kennelijk onredelijk is omdat de gevolgen daarvan voor [eiseres] te ernstig zijn.
4.9.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
laat [gedaagde sub 1] B.V. toe tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewijzen geachte feit dat mevrouw [gedaagde sub 4] (voor het ontslag van [eiseres] ) in hoofdzaak administratieve en planningswerkzaamheden verrichtte;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 14 mei 2014 teneinde [gedaagde sub 1] B.V. in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
bepaalt dat, indien [gedaagde sub 1] B.V. (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
bepaalt dat, indien [gedaagde sub 1] B.V. bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien partijen geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2014.