Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2015:1626

Rechtbank Midden-Nederland
16-03-2015
31-03-2015
AWB - 14 _ 7254
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:111, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Weigering verstrekking verklaring van geschiktheid door CBR. Psychiatrisch rapport moest tot tweemaal toe worden aangevuld en verbeterd. Toch uiteindelijk zorgvuldige totstandkoming. Ook inhoud zorgvuldig. Ongegrond. Wel vergoeding proceskosten.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 14/7254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.W.T. Bijlsma),

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster

(gemachtigde: S.J.W. van de Vorstenbosch).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerster geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van de categorieën B en BE af te geven.

Bij besluit van 1 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 11 maart 2014 bij verweerster een Eigen Verklaring ingediend ter verkrijging van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en BE. Bij brief van 9 april 2014 heeft verweerster eiser geïnformeerd dat nader onderzoek door een psychiater noodzakelijk is. Op 25 april 2014 is eiser onderzocht door de heer [naam psychiater] ([naam psychiater]), psychiater, die in zijn rapport van 13 mei 2014 geadviseerd heeft eiser ongeschikt te verklaren. Verweerster heeft dit advies overgenomen, wat heeft geleid tot de onder ‘procesverloop’ vermelde besluitvorming.

2. In het bestreden besluit heeft verweerster het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerster is er bij eiser sprake van alcoholmisbruik in ruime zin en is hij daarom ongeschikt om motorvoertuigen van de door hem gewenste categorieën te besturen. Verweerster baseert zich daarbij op de conclusies van de keurend psychiater [naam psychiater].

3. Eiser heeft aangevoerd dat het rapport van [naam psychiater] zowel naar totstandkoming als naar inhoud gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig en onvoldoende concludent is, zodanig dat verweerster zich hier wegens strijd met de op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van haar verlangde zorgvuldigheid, niet op heeft mogen baseren.

4. Ingevolge artikel 97, eerste lid, eerste volzin van het Reglement rijbewijzen (het Reglement) worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief verklaringen van geschiktheid door verweerster afgegeven aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de regeling) worden eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

In paragraaf 8.8 "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" van die bijlage is bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.

5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding voor het niet in stand laten van het bestreden besluit indien het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerster zich daarop niet heeft mogen baseren. Aan de rapportage komt dan ook een zeer belangrijke betekenis toe. De rechtbank wijst op een uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:297).

6. Het specialistisch rapport als bedoeld in paragraaf 8.8 van de bijlage bij de regeling is het rapport van [naam psychiater] van 13 mei 2014. Het onderzoek dat daaraan vooraf ging heeft plaatsgevonden op 25 april 2014. Bij brief van 19 augustus 2014 heeft verweerster [naam psychiater] verzocht zijn conclusies nader te onderbouwen. Hij heeft hierop per brief van 20 augustus 2014 gereageerd. In deze brief corrigeert [naam psychiater] een conclusie, licht hij toe op welke periode de CAGE-vragen zien, geeft hij een weergave van de verklaringen van eiser en licht hij toe dat de conclusie op grond van de DSM-IV-TR-classificatie ‘alcoholmisbruik’ dient te zijn. Naar aanleiding van de hoorzitting in deze zaak (op 14 oktober 2014) heeft verweerster [naam psychiater] per brief van 14 oktober 2014 opnieuw verzocht onduidelijkheden weg te nemen en een conclusie nader te motiveren. [naam psychiater] heeft hierop per brief van 22 oktober 2014 gereageerd. Die brief houdt in dat dat hij als diagnose heeft bedoeld te stellen ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ en dat er via de DSM-IV-TR-classificatie onvoldoende aanwijzingen zijn om tot de diagnose ‘alcoholmisbruik’ te komen.

7. Eiser heeft aangevoerd dat de gang van zaken rondom de totstandkoming van het rapport onzorgvuldig is geweest, gelet op de richtlijnen van het KNMG en het Medisch Tuchtcollege. De keurend psychiater heeft immers tot twee keer toe zijn rapport nader moeten toelichten.

8. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de rapportage – uiteindelijk – zorgvuldig tot stand gekomen is. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS dient verweerster zich ervan te vergewissen dat het advies dat het aan haar besluitvorming ten grondslag wil leggen, naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank wijst op een uitspraak van de ABRvS van 11 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2095). Het versturen van dergelijke brieven, of het feit dat [naam psychiater] naar aanleiding van een reactie aan de kant van verweerster het rapport op een aantal punten heeft toegelicht, bijgesteld en aangevuld, maakt nog niet dat het rapport in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Deze gang van zaken moet gezien worden in het licht van de vergewisplicht. Verweerster heeft zich er van willen vergewissen dat de rapportage op het moment van het nemen van het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen is. De rechtbank stelt vast dat het advies dat [naam psychiater] aan verweerster heeft gegeven door de aanvullingen niet veranderd is. Het standpunt van eiser dat, gelet op de slordige wijze van totstandkoming van de rapportage, niet is voldaan aan de eisen die het KNMG en het Medisch Tuchtcollege aan een zorgvuldig tot stand gekomen rapportage stellen, doet daar niet aan af. Uit die eisen volgt dat een conclusie aantoonbaar steun moet vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen in het rapport. De rechtbank overweegt dat de rapportage, gelezen in combinatie met de twee aanvullingen, aan die vereisten voldoet. Het beroep is in zoverre ongegrond.

9. Eiser heeft verder aangevoerd dat het rapport van [naam psychiater] naar inhoud gebreken vertoont en daarom ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.

10. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat het rapport, met de aanvulling die na de hoorzitting nog is toegezonden, gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Dat blijkt uit het volgende.

11. Eiser heeft betwist dat hij de door [naam psychiater] genoteerde uitspraken heeft gedaan. Dat betoog slaagt niet. Op grond van verklaringen van eiser heeft [naam psychiater] geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik in ruime zin. In het verslag staat onder meer het volgende. Eiser heeft verklaard dat hij in het jaar voorafgaand aan de keuring gemiddeld twee tot zes alcoholeenheden (AE) per dag gebruikt. In het weekend drinkt hij een fles wijn per dag, op doordeweekse dagen gemiddeld twee AE per dag. In de twee weken voorafgaand aan de keuring was eiser met zijn partner een week weg en heeft hij gemiddeld zes AE per dag gedronken. Eiser heeft aangegeven wel eens het gevoel te hebben gehad dat hij moest minderen met alcohol en dat hij zich wel eens vervelend of schuldig heeft gevoeld over zijn drinken. Ook heeft hij aangegeven dat zijn vader alcoholist was en dat hij in het verleden een alcoholprobleem heeft gehad. Hij is ook behandeld in de verslavingszorg. Gelet op de onafhankelijke positie die [naam psychiater] in deze zaak inneemt, ziet de rechtbank echter geen aanleiding te twijfelen aan dit gedeelte van de rapportage. De enkele betwisting van het doen van de uitspraken is onvoldoende om aan de juistheid van de rapportage te twijfelen. [naam psychiater] heeft immers geen enkel belang om verklaringen van eiser te verdraaien of anderszins in strijd met de waarheid in zijn rapportage op te nemen.

12. Eiser voert aan dat zijn alcoholgebruik niet als ‘alcoholmisbruik’ kan worden gekwalificeerd. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank wijst op een uitspraak van de ABRvS van 1 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX3280), waaruit volgt dat het niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. Of de alcoholconsumptie van eiser ‘misbruik’ of ‘gebruik’ inhoudt, kan de rechtbank dus niet beoordelen. Eiser heeft nagelaten om zelf een tweede onderzoek aan te vragen of een bericht van een medisch deskundige te overleggen, waarin de bevindingen van de psychiater worden weersproken.

De rechtbank beschikt daarom ook niet over medische stukken die het standpunt van eiser kunnen steunen.

13. Eiser voert ook aan dat [naam psychiater] onvoldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom hij mede aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd dat eiser zijn gebruik van alcohol zou bagatelliseren. De rechtbank volgt dit betoog niet. [naam psychiater] noteert in zijn aanvulling van 20 augustus 2014 dat het beeld dat eiser schetst (dat ‘hij een beetje klaar is met alcohol’) in schril contrast staat met de hoeveelheid alcohol die hij gebruikt (verschillende flessen wijn in een weekend), zodat [naam psychiater] naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft weergegeven waarom hij het gedrag van eiser bagatelliserend vond.

14. Eiser voert ook aan dat de beantwoording van de CAGE-vragen niet aan de conclusie van het rapport ten grondslag had mogen worden gelegd. De rechtbank volgt ook dit betoog niet. Hoewel uit de initiële rapportage inderdaad niet blijkt over welke periode deze vragen zijn gesteld, volgt uit de aanvulling van 20 augustus 2014 dat deze vragen zijn gesteld over het jaar voorafgaand aan de keuring. De rechtbank heeft, gelet op de onafhankelijke positie van [naam psychiater], geen reden om aan het waarheidsgehalte van die aanvulling te twijfelen.

15. Eiser voert ook aan dat het alcoholmisbruik van zijn vader niet mee zou mogen tellen, omdat die reeds enige jaren geleden is overleden. Dat betoog slaagt evenmin. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat de bevinding uit het verslag dat familiair alcoholmisbruik een verhoogd risico op alcoholmisbruik impliceert, kan worden meegewogen bij de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. In de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap wordt familiair problematisch drinkgedrag immers als risicofactor genoemd voor problematisch drinkgedrag bij een patiënt. Daarbij is niet vereist dat dit problematische drinkgedrag ook nu nog plaatsvindt. De rechtbank wijst op een uitspraak van de ABRvS van 30 juli 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD8886).

16. Eiser voert ten slotte aan dat de conclusie ‘alcoholmisbruik’ volgens de classificatie DSM-IV-TR geen stand kan houden, omdat alle voorafgaande vragen met ‘nee’ zijn beantwoord. Ook dit slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat de omstandigheid dat volgens de classificatie DSM-IV-TR geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik, onverlet laat dat de keurend psychiater deze diagnose mag stellen op basis van de overige gegevens in onderlinge samenhang bezien. De rechtbank wijst op de uitspraak van 31 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4776). Dat is ook de strekking van wat [naam psychiater] in de tweede aanvulling op zijn rapport van 22 oktober 2014 heeft opgenomen: er is hier geen reden om tot de diagnose ‘alcoholmisbruik’ te komen. Op grond van alle overige gegevens heeft [naam psychiater] de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ gesteld. De (negatieve) beantwoording van de vragen onder punt 10 van het rapport hebben dan ook niet bijgedragen aan de totstandkoming van de diagnose.

17. Verweerster heeft op basis van de bevindingen van [naam psychiater] tot de conclusie kunnen komen dat er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Verweerster mocht haar besluit tot weigering van afgifte van een verklaring van geschiktheid op het rapport van [naam psychiater] baseren. De beroepsgrond slaagt niet.

18. Het beroep is ongegrond.

19. De rechtbank veroordeelt verweerster op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiser in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. In geval van een ongegrond beroep bestaat aanleiding om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3123). Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank heeft hiervoor weliswaar geoordeeld dat het rapport van [naam psychiater] thans aan de zorgvuldigheidsvereisten voldoet, op het moment van het instellen van bezwaar was dit nog niet het geval. In het rapport van 13 mei 2014 komen tegenstrijdigheden en onduidelijkheden voor, de wijze waarop [naam psychiater] tot (deel)conclusies komt is onvoldoende inzichtelijk en de verslaglegging was niet volledig. Ook komen er conclusies in voor die niet overeenkomen met de onderbouwing daarvan. [naam psychiater] heeft zijn rapport tweemaal op verzoek van verweerster moeten aanvullen. Het rapport van 13 mei 2014 verdient dan ook niet de schoonheidsprijs. Diens eerste aanvulling, waarin hij zich meerdere malen excuseert voor de door hem gemaakte fouten, was onvolledig, zodat verweerster opnieuw om verduidelijking heeft moeten vragen. [naam psychiater] heeft daarop wederom gereageerd met het maken van excuses voor de verwarring die naar aanleiding van zijn rapportage is ontstaan. De rechtbank concludeert gelet hierop dat eiser zijn proceskosten in bezwaar redelijkerwijze heeft kunnen maken.

De proceskostenveroordeling beperkt zich dan ook tot de kosten in de bezwaarfase.

20. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 470,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 235,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep ongegrond;

  • -

    veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 470,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van M.C.M. Leeuwenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2015.

griffier rechter

(de griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen)

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.