RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 2754694 UC EXPL 14-1751 PK/1097
Vonnis van 7 januari 2015
[eiseres]
,
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.,
de de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Domstadgroep B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Domstadgroep,
gedaagde partij,
procederende bij G.S. van der Wel.
4 De beoordeling
a) Vakantiebijslag (€ 546,-- bruto)
4.1.
Bij dagvaarding had [eiseres] een bedrag van € 3.159,-- bruto gevorderd, zijnde het verschil tussen de ziektewetuitkering van 70% van het dagloon die [eiseres] van het UWV ontving en de aanvulling tot 100% van het dagloon die Domstadgroep op grond van de arbeidsovereenkomst aan [eiseres] diende te betalen. Ter comparitie is besproken dat Domstadgroep alsnog een verzoek bij het UWV zou indienen op grond van artikel 29b lid 6 ZW tot aanvulling van de ziektewetuitkering van [eiseres] tot 100% van het dagloon. In zijn akte na comparitie stelt [eiseres] dat er inmiddels een nabetaling heeft plaatsgevonden, om welke reden hij zijn vordering heeft verminderd.
4.2.
[eiseres] handhaaft echter zijn vordering met betrekking tot de vakantiebijslag over de periode 1 mei tot 1 november 2013. Hij stelt daartoe dat Domstadgroep niet heeft uitgelegd waarom hij geen recht zou hebben op dit bedrag, en dat de vakantiebijslag niet verkeerd is berekend.
4.3.
De vordering is niet toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf zijn arbeidsongeschiktheid, 12 augustus 2013, tot het einde van het dienstverband, 1 november 2013. Uit de processtukken blijkt dat het UWV de uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon heeft betaald inclusief vakantiebijslag. Op grond van artikel 5 Dagloonbesluit werknemersverzekeringen dient er daarom van te worden uitgegaan dat ook over de aanvulling van het loon van 70% tot 100% vakantiebijslag door het UWV is betaald. Indien dit anders mocht zijn geweest, dan had het op de weg van [eiseres] gelegen de specificatie die hij van het UWV zal hebben ontvangen in deze procedure over te leggen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Op deze grond kan [eiseres] zich niet beroepen op artikel 15 lid 1 Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag, dat bepaalt dat de werknemer jegens werkgever aanspraak heeft op een vakantiebijslag tot 8% van de uitkeringen waarop de werknemer tijdens de dienstbetrekking krachtens de ZW aanspraak heeft.
4.4.
[eiseres] heeft wel recht op vakantiebijslag over het loon over de periode 1 mei 2013 tot 12 augustus 2013: 1,25 x € 1.950,-- (1 mei tot 12 juni 2013) x 0,08 + 2 (12 juni 2013 tot 12 augustus 2013) x € 1.950,-- : 2 (in verband met 20 uur per week) x 0,08 = € 351,-- bruto.
b) Vergoeding niet opgenomen vakantiedagen (€ 2.502,90)
4.5.
Bij dagvaarding legt [eiseres] aan zijn vordering ten grondslag dat hij geen vakantiedagen heeft opgenomen.
Bij antwoord stelt Domstadgroep dat [eiseres] nog recht heeft op 3 vrije dagen, opgebouwd tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid en nog een paar andere uren. De afrekening daarvan kan plaatsvinden zodra [eiseres] de aan Domstadgroep behorende kleding, schoeisel, sleutels en simkaart heeft teruggegeven.
4.6.
Ter comparitie is namens Domstadgroep verklaard dat [eiseres] nog recht heeft op 166 vakantie-uren, neerkomend op € 1.800/€ 1.900,-- bruto. Dit bedrag dient nog verminderd worden met € 250,-- netto in verband met kosten die Domstadgroep voor [eiseres] heeft betaald. Ter comparitie is afgesproken dat Domstadgroep vóór 11 juli 2014 de berekening van de openstaande vakantiedagen aan de gemachtigde van [eiseres] zal toesturen.
4.7.
In zijn akte van 17 september 2014 stelt [eiseres] dat hij zoals overeengekomen inmiddels de vakantiedagenoverzichten over 2012 en 2013 van Domstadgroep heeft ontvangen.
In dat overzicht erkent Domstadgroep dat [eiseres] recht heeft op uitbetaling van 166 niet opgenomen vakantie-uren (141 uren opgebouwd in 2012 en 25 uren opgebouwd in 2013). [eiseres] is het echter met die berekening niet eens:
- -
met betrekking tot januari 2013 zijn 3 ziektedagen als vakantiedagen gerekend, hetgeen neerkomt op 3 × 8 = 24 uur te weinig
- -
met betrekking tot mei 2013 stelt hij dat hij op 1, 2 en 13 mei gewerkt heeft en geen verlof heeft opgenomen.
Dit komt volgens hem neer op 16 vakantie-uren teveel ingehouden.
In totaal maakt [eiseres] daarom aanspraak op betaling van 166 + 24 + 16 = 206 vakantie-uren.
Voorts betwist hij dat Domstadgroep hem kosten zou hebben vergoed ten bedrage van € 250,--.
4.8.
In haar antwoordakte stelt Domstadgroep dat [eiseres] gedurende het eerste jaar van het dienstverband 24 vakantiedagen heeft opgebouwd, en in het daaropvolgende dienstverband van 6 maanden 7 vakantiedagen (mede in verband met het terugbrengen van de arbeidsomvang). In totaal heeft hij dus 31 vakantiedagen opgebouwd, maar hij heeft volgens Domstadgroep 40 dagen opgenomen. Verder wijst Domstadgroep erop dat overuren niet worden uitbetaald, maar worden vergoed als "tijd voor tijd". Omdat [eiseres] vanaf juni 2013 nog maar 20 uur wilde werken, zijn de tijd voor tijd-uren blijven staan.
Verder stelt Domstadgroep dat uit eerdere berekeningen is gebleken dat [eiseres] geen 17 vrije dagen tegoed had, maar 15. Zijn contract was immers omgezet naar 20 uur per week. Dit betekent dat er maar 150 uren "zijn blijven staan", waarvan er 141 zijn opgebouwd in 2012.
Verder wijst Domstadgroep erop dat [eiseres] in zijn berekening geen rekening houdt met 29, 30 en 31 mei 2013, op welke dagen hij niet heeft gewerkt. Verder is de vrijdag na Hemelvaart een verplichte snipperdag.
4.9.
Met betrekking tot de afgeschreven vakantiedagen tijdens arbeidsongeschiktheid stelt Domstadgroep dat [eiseres] zelf had aangegeven deze dagen maar als vrije dagen aan te merken, op welk verzoek zij ook is ingegaan. Anders had Domstadgroep [eiseres] wel aangemeld bij het UWV, en had zij hem niet die dagen behoeven uit te betalen. Over die ziektedagen heeft hij gewoon salaris ontvangen.
4.10.
De kantonrechter stelt om te beginnen vast dat de stellingen van beide partijen in hun akten na de comparitie niet uitblinken in duidelijkheid.
4.11.
De kantonrechter stelt verder voorop dat de vervaltermijn van artikel 7:640a BW in deze zaak geen rol speelt, omdat het gaat om uitbetaling van bovenwettelijke vakantie-uren. Overigens betreft een groot deel van de vordering niet de vergoeding van opgebouwde vakantie-uren maar van tijd voor tijd-uren die zijn opgebouwd vanwege overwerk. Deze laatste uren zijn dus in feite overwerkuren.
4.12.
Het verweer van Domstadgroep, dat zij ziektedagen heeft mogen aanmerken als vrije dagen, omdat [eiseres] dat zelf had aangegeven, faalt. Zij heeft niet aangegeven op welke wijze dit tussen partijen zou zijn afgesproken, nog daargelaten dat een dergelijke afspraak niet erg in de rede ligt omdat [eiseres] immers aanspraak kon maken op een ziektewetuitkering van het UWV.
De kantonrechter zal 23, 24 en 25 januari 2013 daarom niet als opgenomen verlofdagen aanmerken.
4.13.
Domstadgroep beroept zich onder meer op "eerdere berekeningen". Kennelijk beoogt zij op die manier terug te komen op de eerder door haar aan de gemachtigde van [eiseres] toegezonden berekening. De kantonrechter volgt Domstadgroep hierin niet. [eiseres] mocht er in deze stand van de procedure van uitgaan dat Domstadgroep een correcte berekening had opgesteld.
4.14.
Domstadgroep heeft niet (althans niet voldoende duidelijk) bezwaar gemaakt tegen de stelling van [eiseres] dat hij op 1,2 en 13 mei 2013 heeft gewerkt, zodat de kantonrechter daarvan zal uitgaan. Domstadgroep stelt echter terecht dat [eiseres] 29, 30 en 31 mei 2013 ten onrechte niet in zijn overzicht heeft betrokken. Met betrekking tot mei 2013 vindt dus geen correctie plaats van het aantal vakantie-uren dat Domstadgroep heeft opgegeven van 166.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] recht heeft op uitbetaling van:
24 (januari 2013) + 166 (door Domstadgroep erkend) = 190 vakantie-uren/tijd voor tijd-uren.
Vakantiebijslag verschuldigd?
4.16.
Onder overlegging van een aantal uitdraaien van websites stelt Domstadgroep verder dat zij geen vakantiebijslag is verschuldigd over de uitbetaling van niet opgenomen vakantie-uren.
4.17.
Omdat over het loon dat wordt doorbetaald tijdens het opnemen van opgebouwde vakantiedagen vakantiebijslag is verschuldigd, geldt hetzelfde voor de vergoeding van niet opgenomen vakantie-uren.
4.18.
Op grond van artikel 6 lid 1 onder a Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is echter geen vakantiebijslag verschuldigd over overwerkvergoeding. [eiseres] heeft de tijd voor tijd-vergoeding waar hij op grond van overwerk recht op had weliswaar aangemerkt als vakantie-uren, maar in feite betreft het een overwerkvergoeding. Daarover is dus geen vakantiebijslag verschuldigd.
4.19.
Naar de kantonrechter uit de door partij overgelegde overzichten begrijpt, is in het aantal van 166 uur met betrekking tot 2012 141 uur aan tijd voor tijd-vergoeding begrepen en met betrekking tot 2013 (afgerond) 25 uur; alle opgebouwde vrije dagen in 2013 zijn immers opgenomen. Dit betekent dat slechts over 24 uur van de 190 uren vakantiebijslag is verschuldigd.
4.20.
Domstad dient dus aan [eiseres] te betalen:
166 x € 11,25 + 25 x € 11,25 x 1,08 = € 2.171,25 bruto.
4.21.
Domstadgroep heeft nog een beroep gedaan op verrekening:
Op grond hiervan hebben partijen over en weer niet meer van elkaar te vorderen, aldus Domstadgroep.
4.22.
Ter comparitie heeft [eiseres] zich bereid verklaard om (onder andere) de sleutels in te leveren. Dit had hij naar het oordeel van de kantonrechter echter uit eigen beweging behoren te doen. Het is redelijk en begrijpelijk dat Domstadgroep zich daarom genoodzaakt zag de sloten te vervangen. Zij heeft geen betalingsbewijs overgelegd, maar een bedrag van € 100,-- komt de kantonrechter als redelijk voor. Dit bedrag strekt in mindering van hetgeen Domstadgroep aan [eiseres] dient te betalen.
4.23.
De overige posten heeft Domstadgroep echter pas voor het eerst in haar antwoordakte na de comparitie aangevoerd. Dit is in een te laat stadium van de procedure gebeurd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan, nog daargelaten dat het op de weg van Domstadgroep had gelegen om aanstonds bewijsstukken van de door haar gevorderde kosten over te leggen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.24.
Hetgeen Domstadgroep nog heeft aangevoerd over de opstelling van [eiseres] tijdens het dienstverband (met name diens drankgebruik) maakt het voorgaande niet anders.
Slotsom
4.25.
Domstadgroep zal worden veroordeeld om aan [eiseres] te betalen bedrag van
€ 2.171,25 + € 351,-- = € 2.522,25 bruto, te verminderen met een bedrag van € 100,-- netto.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
4.26.
Domstadgroep zal verder worden veroordeeld om aan [eiseres] binnen 14 dagen na de datum van het vonnis brutonettospecificaties te doen toekomen met betrekking tot de door haar te betalen bedragen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per dag met een maximum van € 5.000,--.
4.27.
Domstadgroep zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke als volgt worden begroot:
5 De beslissing
veroordeelt Domstadgroep om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.522,25 bruto, te verminderen met een bedrag van € 100, netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW met een maximum van 10%, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 30 januari 2014 tot de voldoening;
veroordeelt Domstadgroep om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis aan [eiseres] brutonettospecificaties te doen toekomen met betrekking tot de door haar te betalen bedragen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- per dag met een maximum van € 5.000,.
veroordeelt Domstadgroep tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 946,27, waarin begrepen € 625, aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015.