4 Rechtmatigheid van de doorzoeking
De raadsman heeft betoogd dat de doorzoekingen in de woning en in het bedrijfspand van verdachte onrechtmatig waren en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waren om te spreken over een verdenking van een strafbaar feit. Voorts was de rechter-commissaris door de officier van justitie onvoldoende geïnformeerd over de eigenlijke achtergronden van de wens tot doorzoeking, te weten de hoop concretere aanwijzingen te vinden om de Liechtensteinse autoriteiten te overtuigen medewerking te verlenen aan de rechtshulpverzoeken. De rechter-commissaris was niet op de hoogte van de rechtshulpverzoeken en de belemmeringen die waren opgeworpen door de Liechtensteinse autoriteiten. Op grond daarvan had de rechter-commissaris redelijkerwijs niet tot de beslissing tot huiszoeking kunnen komen. De raadsman heeft betoogd dat er niet alleen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, maar tevens artikel 6 EVRM, nu de handelwijze van het openbaar ministerie niet anders dan doelbewust kan zijn geweest en daarmee de verdedigingsbelangen zijn geschaad. Er heeft een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte plaatsgevonden. Naar het oordeel van de raadsman dient de schending primair tot bewijsuitsluiting en daarmee tot vrijspraak, en subsidiair tot strafvermindering te leiden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. De doorzoeking heeft plaatsgevonden in een reeds in 2011 gestart witwasonderzoek, waarin verdachte en een aantal familieleden ervan worden verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen van crimineel geld door het aankopen en financieren van panden in Nederland in 2008, waarbij gebruik wordt gemaakt van Liechtensteinse trusts. Nadat dit onderzoek wegens capaciteitsgebrek heeft stilgelegen is dit in de tweede helft van 2013 weer opgepakt. Om de link tussen de verdachten en de trusts concreet te krijgen werd een rechtshulpverzoek aan Liechtenstein gedaan. Liechtenstein bleek alleen aan dit rechtshulpverzoek te kunnen voldoen indien sprake was van een concreet onderliggend strafbaar feit. Dat was er nog niet.
Het openbaar ministerie heeft vervolgens ingezet op een twee-sporen beleid en is (ook) verder onderzoek in Nederland gaan doen. In dat kader zijn doorzoekingen gedaan in panden waarvan het redelijke vermoeden bestond dat de verdachten daar woonachtig waren dan wel er gebruik van maakten. Dit betroffen onder meer de woning van verdachte ([adres] te [woonplaats]) en het bedrijfspand van verdachte ([adres] te [vestigingsplaats]). Het doel van de doorzoeking was het vinden van (digitale) bescheiden en informatiedragers die betrekking hadden op de witwasverdenking en de daarmee samenhangende witwasconstructie door middel van de trusts en de BV. Tijdens deze doorzoeking stuitte de politie onverwachts op de cocaïne, het geld en de wapens bij verdachte.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 19 maart 2014, volgt dat de verdenking van witwassen jegens verdachte onder meer is gebaseerd op het volgende:
-dat in de jaren 2008-2010 onroerend goed in Nederland werd aangeschaft en of werd gefinancierd door twee niet transparante trusts;
-dat het onroerend goed dat door de twee trusts is aangeschaft of gefinancierd voor een belangrijk deel in gebruik is bij (familiale) relaties van [A], vader van verdachte;
-dat verdachte gebruik maakt van twee van deze objecten, één als woning en een als bedrijfspand;
-dat verdachte in de periode vlak voorafgaand aan de oprichting van beide trusts drie maal in Zwitserland is geweest, zodat het vermoeden bestaat dat zijn bezoeken aan Zwitserland te maken hebben met de oprichting van de trusts;
-dat verdachte noch andere familieleden over voldoende legaal inkomen beschikken waaruit het vermogen van de trusts verklaard kan worden;
-dat het vermogen in de trusts niet in de belastingaangiften van betrokkenen is opgenomen;
-dat verdachte en andere familieleden in een CIE melding van 2007 en van 2011 worden gerelateerd aan drugshandel.
Op basis van deze informatie heeft de rechter-commissaris de beslissing tot doorzoeking van de woning [adres] te [woonplaats] genomen. De rechtbank kan deze beslissing tot doorzoeking slechts marginaal toetsen.
Gelet op voornoemde informatie op basis waarvan een redelijk vermoeden van een of meer strafbare feiten was gerezen, gelet op de door de officier van justitie naar voren gebrachte informatie omtrent het gevoerde twee sporen beleid, en gelet op de informatie van de officier van justitie dat de toets die de Liechtensteinse autoriteiten volgens aldaar geldend recht moeten aanleggen bij hun beslissing op een rechtshulpverzoek, een geheel andere is dan de toets die de rechter-commissaris naar Nederlands recht moet aanleggen bij zijn beslissing op de aanvraag doorzoeking, is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking heeft kunnen komen.
Voorts is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de omstandigheid dat de officier van justitie bij de aanvraag tot doorzoeking niet heeft vermeld dat een rechtshulpverzoek bij de Liechtensteinse autoriteiten was ingediend en dat dit twee maal tot een verzoek om nadere informatie heeft geleid, geen (doelbewuste) schending van de verdedigingsbelangen in de zin van artikel 6 EVRM oplevert.
Nu er geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking, is er geen sprake van een verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verweer wordt verworpen.
6 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
hij op 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een bedrijfspand gelegen aan de [adres])
- ongeveer 5012,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 7 april 2014, te Nieuwegein een contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag –onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein (in een woning gelegen aan
de [adres])
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Heckler & Koch) en
- munitie van categorie III, te weten meerdere (13) kogelpatronen (merk SPEER) en
- een traangasbus, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen
met een giftige en/of verstikkende en/of weerloos makende en/of traanverwekkende stof van categorie II,
voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
7 De strafbaarheid van feit 2
Wat betreft het "voorhanden heeft gehad" als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid onder b, Wetboek van strafrecht geldt blijkens recente rechtspraak van de Hoge Raad, kort gezegd, het volgende. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. (ECLI:NL:HR:2014:702 en ECLI:NL:HR:2014:3687 )
Met betrekking tot de vraag of in dit geval sprake is van geld afkomstig uit eigen misdrijf overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld voor een ander in bewaring had en dat het daarnaast deels spaargeld betrof uit legale werkzaamheden dat hij achter de hand hield voor contante uitgaven. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk. Verdachte heeft gedurende het gehele politie onderzoek gezwegen. Hij is eerst ter terechtzitting met deze verklaring gekomen. Verdachte heeft niet willen zeggen voor wie hij het geld in bewaring heeft genomen noch heeft hij de verklaring anderszins onderbouwd. Evenmin bevat het dossier overigens aanknopingspunten voor de juistheid van zijn verklaring. Integendeel, de omstandigheden waaronder dit geldbedrag werd aangetroffen leiden - in onderlinge samenhang bezien - tot de conclusie dat zeer aannemelijk is dat het geld afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (te weten drugshandel).
Niet alleen is op 7 april 2014 in de slaapkamer van verdachte een grote som geld (zowel bestaande uit grote als uit kleine coupures) aangetroffen, in de woning zijn voorts wapens en munitie en een geldtelmachine aangetroffen. Daarnaast zijn op diezelfde datum in het bedrijfspand van verdachte 5 kg cocaïne (een handelsvoorraad, zowel qua grootte als qua wijze waarop de voorraad bewaard wordt) met verpakkingsmateriaal en een vals gelddetector aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat drugshandel veelal gepaard gaat met het generen van grote hoeveelheden contant geld.
Op grond van het bovenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat het geld dat bij verdachte is aangetroffen (onmiddellijk) uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, te weten de handel in verdovende middelen, afkomstig moet zijn.
Voor de vaststelling dat sprake is van een eigen misdrijf is – anders dan de officier van justitie voorstaat - niet noodzakelijk dat dit misdrijf nader wordt geconcretiseerd voor wat betreft plaats, tijd en door de verdachte verrichte handelingen (HR 17 december 2013, NJ 2014/77).
De rechtbank overweegt dat nu de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad (kennelijk) opbrengsten van een eigen misdrijf betreffen, er sprake dient te zijn van een handeling van verdachte die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het voorhanden hebben van de (deels in een bergkast) in de slaapkamer aangetroffen geldbedragen een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft gehad. Het onder 2 bewezen verklaarde kan daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd en levert ook overigens geen strafbaar feit op, zodat de verdachte voor dit feit ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
13 Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1 Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder c van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3 handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van het beslag
Onttrekt aan het verkeer:
-Een wapen (Heckler & Koch);
-Een busje traangas;
-Een patroonhouder.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
-Een geldbedrag van € 2.491.430,--;
-Een geldbedrag van € 63.100,--;
-Een geldtelmachine;
-Een geldbedrag van 900 Zwitserse Franc;
-Een geldbedrag van 790 Dirham.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mrs. J.F. Haeck en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2015.
Mr. van Mulbregt is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein alleen, althans
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een bedrijfspand gelegen aan de [adres])
- ongeveer 5012,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
hij op of omstreeks 7 april 2014, te Nieuwegein, althans in Nederland, alleen,
althans in vereniging met een ander of anderen,
een (groot) contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro, althans enig
geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of
omgezet en/of van dit voorwerp gebruik heeft gemaakt,
althans van een (groot) contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro,
althans van enig geldbedrag, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen/verhuld
wie de rechthebbende op dit geldbedrag was en/of wie dit geldbedrag voorhanden
had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag
geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein alleen, althans
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (in een woning gelegen aan
de [adres])
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Heckler & Koch),
en/of
- munitie van categorie III, te weten één of meerdere (13) kogelpatro(o)n(en),
(merk SPEER) en/of
- een traangasbus (K++ security), zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van categorie II,
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie