De kantonrechter stelt voorop dat de mogelijkheid om een krachtens de wet geldende regel buiten toepassing te laten (artikel 6:2 lid 2 BW) terughoudend dient te worden toegepast.
De stelling van [verzoeker] dat de wetgever bij het vaststellen van het overgangsrecht in het kader van de invoering van de WWZ niet of onvoldoende oog heeft gehad voor de situatie dat geldende CAO aanspraken bij ontslag ongunstiger kunnen zijn dan de aanspraak op de transitievergoeding, kan niet worden gevolgd. Uit de door [verweerster] aangehaalde passages uit de wetsgeschiedenis is op te maken dat die situatie juist wel is onderkend. Desondanks is gekozen voor een uitzondering op de hoofdregel dat bij een ontslag na 1 juli 2015 de transitievergoeding verschuldigd is door de (eventueel ongunstigere) CAO afspraken van vóór 1 juli 2015 voor te laten gaan. Vervolgens is wel bepaald dat deze uitzondering slechts van korte duur zou moeten zijn, hetgeen ertoe heeft geleid dat de regeling tot (maximaal) 1 juli 2016 duurt.
Dat [verzoeker] net in die regeling valt en in zijn geval zich de situatie voordoet dat de cao ongunstiger is dan de transitievergoeding, is tegen deze achtergrond, op zichzelf onvoldoende grond om te oordelen dat sprake is van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare situatie als bedoeld in artikel 6:2 lid 2 BW.
Ook is bij de totstandkoming van de wet onderkend dat het overgangsrecht kan leiden tot ongelijkheid tussen werknemers met collectieve afspraken en werknemers waarvoor andere afspraken gelden. Dat andere werknemers van [verweerster] , die vallen onder dezelfde cao als [verzoeker] vanaf 1 januari 2016, of werknemers die vallen onder een andere cao, wel recht hebben op de transitievergoeding, maakt daarom, zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, niet dat het overgangsrecht voor [verzoeker] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ongelijkheid kan zich in dit soort situaties, waarin nieuwe wetgeving wordt geïntroduceerd, nu eenmaal voordoen en in dit geval is er bewust voor gekozen die mogelijkheid tot ongelijkheid in stand te laten.
Daar staat tegenover het belang van rechtszekerheid. Dat geldt voor de werknemer, die moet in ieder geval (minimaal) de aanspraken behouden die hij vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regels had. Dat is in het toepasselijke overgangsrecht juist geborgd. Dit geldt echter ook voor de werkgever, die - behoudens zeer bijzondere gevallen - uit moet kunnen gaan van de geldende regels waar het de te betalen vergoedingen bij ontslag betreft. Dit klemt in dit geval des te meer nu sprake is van een ontslag van meerdere werknemers op grond bedrijfseconomische redenen.