Nadat [gedaagde] per 1 oktober 2013 bij [eiseres] in dienst is getreden is hij in de functie van Evenementen Manager tewerkgesteld bij de gemeente Almere, meer specifiek bij het [naam sportaccomodatie] . Verder staat vast dat [gedaagde] tot medio 2014 ook hoofdzakelijk werkzaam is geweest in het [naam sportaccomodatie] . Ook staat vast dat hij vanaf medio 2014 tot
1 september 2015, dus ruim een jaar, nog slechts twee keer, te weten één keer gedurende twee dagen eind 2014 en één keer gedurende 6 uren begin 2015, ten behoeve van het [naam sportaccomodatie] werkzaam is geweest, en dat andere werknemers van [eiseres] vanaf medio 2014 daar in het geheel niet meer werkzaam zijn geweest. Vanaf medio 2014 is [gedaagde] steeds elders te werk gesteld. Niet is gebleken dat [gedaagde] in die periode ook te werk is gesteld bij de gemeente Almere behoudens de hierboven genoemde twee keer. Een en ander vindt bovendien zijn bevestiging in de verklaring van [B] , teamleider Sportaccommodaties bij de gemeente Almere. [B] verklaart namelijk het volgende:
“(..) [eiseres] haalde overigens geen evenementen binnen voor de [naam sportaccomodatie] (dat deed de evenementencoordinator), maar heeft wel van ergens begin 2013 tot halverwege 2014 de horeca en catering exploitatie in de [naam sportaccomodatie] verzorgd. …….Met de komst van [voornaam] is dit allemaal veranderd en zijn wij de gehele catering inclusief die bij de evenementen in eigen beheer gaan doen. [voornaam] heeft eigenlijk de rol van [eiseres] overgenomen. Vanaf dat moment is [eiseres] hooguit incidenteel (nog 1 of 2 keer) gevraagd wat bij te springen, maar werd de rest door de gemeente zelf gedaan. Daarom zijn later de (assistent) beherders ook in twee groepen de SHV cursus gaan doen. Er zijn aan [eiseres] geen toezeggingen gedaan en er zijn ook geen afspraken daarover gemaakt. (..)”
De inhoud van de verklaring van [B] vindt weer zijn bevestiging in het feit dat [eiseres] over de periode van 4 juli 2014 tot 21 januari 2015 in dit kader slechts voor een bedrag van € 3.711,68 aan de gemeente Almere heeft gedeclareerd. Gelet op het bovenstaande kan [eiseres] niet worden gevolgd in haar standpunt dat als gevolg van de indiensttreding van [gedaagde] bij de gemeente Almere zij geen opdrachten meer zal verkrijgen van de gemeente Almere. Dat verband ontbreekt nu juist omdat [eiseres] feitelijk al geen opdrachten voor het [naam sportaccomodatie] kreeg vanaf medio 2014. Dat vanaf medio 2014 sprake zou zijn van een proefperiode van het uitvoeren van de werkzaamheden in eigen beheer door de gemeente Almere waarna een evaluatie zou plaatsvinden is niet onderbouwd noch anderszins gebleken. De opdrachtverstrekking vanuit de gemeente Almere was de facto beëindigd, althans van nog zeer geringe betekenis. Het door [eiseres] gestelde belang te voorkomen dat haar werknemers in dienst treden bij opdrachtgevers, zulks onder meer om te voorkomen dat het aangaan van een dienstverband tussen opdrachtgever en werknemer aan lopende of toekomstige opdrachten (geheel of gedeeltelijk) in de weg komt te staan, ontbreekt derhalve in onderhavig geval. Op grond van het vorenstaande oordeelt de kantonrechter dat door de indiensttreding van [gedaagde] bij de gemeente Almere het niet aannemelijk is dat de gemeente Almere aan [eiseres] minder opdrachten zal geven tot het verrichten van werkzaamheden in het
[naam sportaccomodatie] dan voor zijn indiensttreding het geval was. Reeds op deze grond is een beroep op het boetebeding bij afweging van de wederzijdse belangen onredelijk.