Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene die het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken.
2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.
3. Ingevolge artikel 26a, eerste lid , van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, het beroep slechts worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
Ingevolge artikel 26a, tweede lid, van de AWR kan het beroep mede worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
4. Uit de tekst van artikel 26a, eerste lid, van de AWR volgt dat dit artikellid een beperking aanbrengt in de groep van belanghebbenden die beroep kunnen instellen. Voorts kan uit dit artikellid, in onderlinge samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, worden afgeleid dat die beperking ook geldt voor de kring van belanghebbenden die bezwaar kunnen maken.
5. Het aanslagbiljet van 31 juli 2014 (biljetnummer 201401) is gericht aan Stedin Netbeheer B.V. te Rotterdam. Stedin Netbeheer B.V. heeft tegen deze aanslag ook bezwaar gemaakt. Omdat het aanslagbiljet in dit geval is gericht aan Stedin Netbeheer B.V. en niet aan eiseres en van de overige in artikel 26a, eerste lid, van de AWR genoemde gevallen ook geen sprake is, kan eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van dat artikellid.
6. De mogelijkheid om op grond van artikel 26a, tweede lid, van de AWR beroep in te stellen, heeft naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend betrekking op belanghebbenden die op grond van artikel 26a, eerste lid, van de AWR niet als belanghebbende aangemerkt kunnen worden, maar van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting van een ander. Uit de memorie van toelichting op de AWR (Kamerstukken II 1991/92, 22 491, nr. 3) blijkt dat het tweede lid ziet op de gevallen waarin inkomensbestanddelen van bijvoorbeeld een minstverdienende echtgenoot of minderjarige kinderen worden toegerekend aan de meestverdienende echtgenoot of ouder. Met het tweede lid wordt een rechtsingang geopend voor bijvoorbeeld de minstverdienende echtgenoot om beroep in te stellen tegen de aanslag inkomstenbelasting van de meestverdienende echtgenoot. In het onderhavige beroep is van een dergelijke situatie echter geen sprake, zodat eiseres ook om die reden niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.