2 De feiten
2.1.
[gedaagde] is als journalist werkzaam bij een huis-aan-huis krant, [naam krant 1] , met als verspreidingsgebied IJsselstein en omstreken.
2.2.
[eiser] was gemeenteraadslid van de gemeente IJsselstein en fractievoorzitter
van de politieke partij “ [naam partij] ”.
2.3.
In de tweede helft van 2014 diende in de gemeente IJsselstein een waarnemend burgemeester te worden benoemd. [eiser] maakte deel uit van de benoemingscommissie.
2.4.
Op 8 november 2014 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en de heer [A] (hierna: [A] ), die als journalist werkzaam is bij [naam krant 2]
[naam krant 2] . [gedaagde] was daarbij op uitnodiging van [A] aanwezig.
[A] heeft de telefoon op de luidsprekerstand gezet, zodat [gedaagde] mee kon luisteren met dit gesprek. [eiser] was er niet van op de hoogte dat [gedaagde] mee
kon luisteren met het telefoongesprek.
[A] heeft op enig moment de benoeming van de waarnemend burgemeester van de gemeente IJsselstein aan de orde gesteld.
2.5.
[gedaagde] heeft dit telefoongesprek, zonder dat [eiser] en [A] dit wisten, opgenomen op haar mobiele telefoon.
2.6.
[gedaagde] heeft een dag na dit telefoongesprek contact opgenomen met de burgemeester van de gemeente IJsselstein en aan hem meegedeeld dat zij, aan de hand van uitlatingen die [eiser] tijdens het telefoongesprek van 8 november 2014 aan [A] had gedaan, de naam van de te benoemen waarnemend burgemeester had achterhaald. [gedaagde] heeft de burgemeester een deel van het door haar opgenomen telefoongesprek laten horen, namelijk dat deel dat betrekking had op de benoeming van de waarnemend burgemeester.
2.7.
Op verzoek van de burgemeester van de gemeente IJsselstein is door Berenschot een integriteitsonderzoek naar [eiser] ingesteld. Aanleiding voor dit onderzoek waren twee klachten over [eiser] die door twee verschillende collega-raadsleden waren ingediend. Deze klachten betroffen:
1. het vermoeden van het lekken naar de pers over de persoon van de te benoemen waarnemend burgemeester, en
2. ongewenst gedrag en ongepaste uitlatingen jegens andere raadsleden op een afscheidsreceptie.
2.8.
Berenschot heeft in het kader van haar onderzoek een normenkader opgesteld, acht interviews afgenomen, waaronder een interview met [eiser] , documenten geanalyseerd en de opname van het door [gedaagde] opgenomen telefoongesprek beluisterd.
Berenschot heeft haar bevindingen neergelegd in het door [gedaagde] als productie 2 overgelegde rapport van 27 maart 2015 en daarin geconcludeerd dat beide klachten gegrond zijn en dat [eiser] in beide gevallen de gedragsregels over integer handelen door raadsleden heeft geschonden.
In het rapport is over de klacht met betrekking tot het vermoeden van lekken van informatie, onder andere, het volgende vermeld:
“2.1. Klacht m.b.t. het vermoeden van lekken van informatie
Tegen het raadslid is een klacht ingediend omdat er aanwijzingen waren dat het raadslid met een journalist heeft gesproken over de benoeming van de waarnemend burgemeester en hij aanwijzingen heeft gegeven die het voor de journalist mogelijk maakte om de naam van de voorgedragen burgemeester te achterhalen. Onderstaand volgt een chronologische reconstructie van de gebeurtenissen.
Voor de benoeming van een waarnemend burgemeester vormen de fractievoorzitters van de gemeente IJsselstein een benoemingscommissie. De heer [eiser] heeft zitting in deze commissie. Voor de bijeenkomst met de Commissaris van de Koning (CvK) waarin een waarnemend burgemeester gekozen zou worden hebben de commissieleden per mail contact met elkaar gehad.
Op dinsdag 4 november 2014 vindt (…) een bijeenkomst plaats met de benoemingscommissie en de CdK voor de benoeming van de waarnemend burgemeester. (…) De heer [eiser] doet tijdens de vergadering navraag naar de vertrouwelijkheid. De CdK vraagt met klem de benoeming geheim te houden. Eén van de commissieleden noemt nogmaals expliciet het besluit van de commissie dat de leden de naam van de waarnemend burgemeester voor zich zullen houden. Kort na het weekend zou de naam openbaar worden gemaakt.
Zaterdag 8 november 2014
Op zaterdag 8 november 2014 voert de heer [eiser] een telefoongesprek met een journalist van ongeveer een half uur. Het gesprek wordt zonder dat de heer [eiser] het weet opgenomen. Tijdens het telefoongesprek komen verschillende onderwerpen aan de orde. Na ruim 26 minuten (aan het einde van het gesprek) stelt de journalist de benoeming van de waarnemend burgemeester aan de orde. De heer [eiser] stelt dat met de commissie is afgesproken om de naam nog niet te noemen en stelt daarbij dat er in feite geen geheimhouding op rust omdat het de benoeming van een waarnemer betreft.
(…) Hij noemt tijdens het gesprek geen naam.
In het gesprek zegt het raadslid dat de verschafte informatie wel onder hen moet blijven. Ook benadrukt hij tenminste vier keer dat de journalist de informatie niet mag gebruiken voor in de krant.
(…) De journalist stelt vele vragen en het raadslid geeft antwoord. In de antwoorden schetst het raadslid het profiel van een geschikte kandidaat voor IJsselstein: iemand die bekend is met IJsselstein, de politieke verhoudingen in de BRU, Utrecht en tramvervoer.
Het raadslid geeft tijdens het gesprek verschillende kenmerken van de voorgenomen waarnemend burgemeester: dat deze al twee jaar als waarnemend burgemeester op verschillende doch minstens drie plekken werkzaam is geweest, dat dit voor de gemeenten in de regio en eventueel Gelderland betrof, dat deze per 1 december 2014 kan starten, dat het iemand kan zijn uit de hoek Houten/Zeist, en afsluitend dat het vrouw zou kunnen zijn. (…).”
2.9.
[eiser] heeft op 2 januari 2015 bij de politie Eenheid Midden-Nederland aangifte tegen [gedaagde] gedaan, dit in verband met het zonder zijn medeweten opnemen van het tussen hem en [A] op 8 november 2014 gevoerde telefoongesprek en het laten horen van de opname van dit telefoongesprek aan anderen. Daarbij zou sprake zijn van overtreding van het bepaalde in artikel 139c en/of 139e van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
[eiser] heeft ook aangifte tegen [A] gedaan.
2.10.
Het openbaar ministerie (OM) heeft besloten om niet tot strafvervolging van [gedaagde] en [A] over te gaan.
2.11.
[eiser] heeft daarop bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een klacht ter zake van het uitblijven van strafvervolging tegen [gedaagde] ingediend. Op het moment dat de comparitie van partijen plaatsvond, had het gerechtshof nog niet op deze klacht beslist.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
a. a) voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door op 8 november 2014 een telefoongesprek, gevoerd tussen [A] en hem, opzettelijk op te nemen, en/of de geluidsdrager waarop het gesprek is vastgelegd ter beschikking te hebben, en/of de inhoud van dit gesprek, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die inhoud door wederrechtelijk opnemen was verkregen, opzettelijk aan een ander of aan anderen bekend heeft gemaakt, en/of de gegevens op de geluidsdrager waarop het opgenomen gesprek is vastgelegd, opzettelijk aan een ander of aan anderen ter beschikking heeft gesteld,
b) [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de door hem ten gevolge van de onrechtmatige daad van [gedaagde] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
c) [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] voert ter onderbouwing van deze vorderingen – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] heeft een onrechtmatige daad jegens hem gepleegd en is op grond daarvan verplicht om de schade die hij daardoor lijdt c.q. zal lijden aan hem te vergoeden.
[gedaagde] heeft onrechtmatig tegenover hem gehandeld door:
- zonder dat hij dit wist het tussen hem en [A] op 8 november 2014 gevoerde telefoongesprek op te nemen, en
- de wederrechtelijk verkregen opname van het telefoongesprek ter beschikking te stellen aan anderen en/of de inhoud die met het wederrechtelijk opnemen is verkregen, met anderen te delen.
[gedaagde] heeft zich daarmee volgens [eiser] schuldig gemaakt aan hetgeen in de artikelen 139a en/of 139c en 139e Sr strafbaar wordt gesteld.
Deze artikelen luiden als volgt:
artikel 139a
“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die met een technisch hulpmiddel een gesprek dat in een woning, besloten lokaal of erf wordt gevoerd opzettelijk:
1°. anders dan in opdracht van een deelnemer aan dat gesprek afluistert;
2°. zonder deelnemer aan dat gesprek te zijn en anders dan in opdracht van zulk een deelnemer opneemt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het opnemen:
1°. van gegevens die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk;
2°. behoudens in geval van kennelijk misbruik, met een technisch hulpmiddel dat op gezag van degene bij wie de woning, het lokaal of het erf in gebruik is, niet heimelijk aanwezig is;
3°. ter uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.”
artikel 139c
“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens aftapt of opneemt die niet voor hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het aftappen of opnemen:
1°. van door middel van een radio-ontvangapparaat ontvangen gegevens, tenzij om de ontvangst mogelijk te maken een bijzondere inspanning is geleverd of een niet toegestane ontvanginrichting is gebruikt.
2°. door of in opdracht van de gerechtigde tot een voor de telecommunicatie gebezigde aansluiting, behoudens in geval van kennelijk misbruik;
3°. ten behoeve van de goede werking van een openbaar telecommunicatienetwerk, ten behoeve van de strafvordering, dan wel ter uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.”
artikel 139e
“Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
1°. hij die de beschikking heeft over een voorwerp waarop, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, gegevens zijn vastgelegd die door wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk zijn verkregen;
2°. hij die gegevens die hij door wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk heeft verkregen of die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, ten gevolge van zulk afluisteren, aftappen of opnemen te zijner kennis zijn gekomen, opzettelijk aan een ander bekend maakt;
3°. hij die een voorwerp als omschreven onder 1° opzettelijk ter beschikking stelt van een ander.”
[gedaagde] heeft kortom naar de mening van [eiser] gehandeld in strijd met een wettelijke plicht.
De aldus door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad is volgens hem aan [gedaagde] toe te rekenen. Zij heeft opzettelijk het telefoongesprek tussen hem en [A] afgeluisterd en opgenomen en opzettelijk de inhoud van dat opgenomen gesprek ter beschikking gesteld aan anderen, namelijk aan een lid of leden van de gemeenteraad van IJsselstein en/of de griffier van de gemeente IJsselstein, en of onderzoekers van Berenschot.
Hij heeft door de onrechtmatige daad van [gedaagde] schade geleden. Hij is op volstrekt negatieve wijze in de pers gekomen, heeft een door Berenschot uitgevoerd integriteitsonderzoek moeten ondergaan en heeft de gemeenteraad moeten verlaten.
De schade bestaat vooral daarin dat zijn politieke carrière is verwoest.
De hoogte van deze schade moet nog worden vastgesteld en is op dit moment nog niet geheel duidelijk.
Er bestaat ook causaal verband tussen de onrechtmatige daad van [gedaagde] en de (nog op te maken) schade. Indien [gedaagde] het telefoongesprek niet had opgenomen en de opname van het telefoongesprek niet aan anderen ter beschikking had gesteld, dan zou de schade (het einde van zijn politieke carrière) niet zijn ontstaan.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen – samengevat – het volgende verweer.
Zij betwist dat zij onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld.
Zij bestrijdt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de in de artikelen 139a, 139c, en 139e Sr strafbaar gestelde feiten en stelt zich – zo begrijpt de rechtbank haar stellingen – op het standpunt dat voor zover er al sprake zou zijn van onrechtmatig handelen daarvoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
Voor zover al geoordeeld zou worden dat zij onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld, dan geldt volgens haar dat [eiser] door dit (alsdan vaststaande) onrechtmatig handelen geen schade heeft geleden, althans dat het vereiste causale verband tussen de schade en onrechtmatige daad ontbreekt.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en verzoekt de rechtbank [eiser] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4
4. De beoordeling
De vordering zoals weergegeven in 3.1. onder b
4.1. De rechtbank zal eerst de vordering zoals weergegeven in 3.1. onder b beoordelen.
Deze vordering strekt ertoe dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [eiser] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.2.
[eiser] baseert deze vordering op een volgens hem door [gedaagde] jegens hem gepleegde onrechtmatige daad.
4.3.
Voor schadeplichtigheid uit hoofde van onrechtmatige daad dient, zoals volgt uit het bepaalde in artikel 6:162 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in relatie met artikel 6:163 BW, te worden voldaan aan een vijftal eisen, namelijk er moet sprake zijn van:
1. een onrechtmatige daad zoals omschreven in het tweede lid van artikel 6:162 BW,
2. toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad aan de dader zoals bedoeld in het derde lid van artikel 6:162 BW,
3. schade,
4. causaal (oorzakelijk) verband tussen de onrechtmatige daad en de schade, en van
5. relativiteit, in die zin dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen, zowel wanneer de geschonden norm niet ter bescherming van de eiser strekt, als wanneer de soort schade of de wijze waarop de schade is ontstaan buiten het bereik van die bescherming valt.
4.4.
[eiser] verwijt [gedaagde] – kort gezegd – dat zij onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door:
- zonder dat hij dat wist het op 8 november 2014 tussen [eiser] en [A] gehouden telefoongesprek op te nemen,
- de (wederrechtelijke) opname van het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan met deren te delen.
Het betreffen hier twee van elkaar te onderscheiden verwijten, die ieder op zichzelf een onrechtmatige daad kunnen opleveren en tot schadeplichtigheid kunnen leiden. Deze verwijten zullen daarom afzonderlijk worden besproken.
Opname telefoongesprek tussen [eiser] en [A]
4.5. Vaststaat dat [gedaagde] zonder dat [eiser] dit wist het tussen [eiser] en [A] op 8 november 2014 gehouden telefoongesprek heeft opgenomen op haar mobiele telefoon.
4.6.
Indien [eiser] wordt gevolgd in zijn – door [gedaagde] gemotiveerd betwiste – stelling dat dit als een onrechtmatige daad (zoals bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW) moet worden aangemerkt, omdat [gedaagde] door aldus te handelen zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbaar feit als bedoeld in artikel 139a en/of 139c Sr, en daarmee in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht, dan betekent dit nog niet dat dit ook tot schadeplichtigheid van [gedaagde] leidt. Daarvoor is immers vereist dat aan alle in 4.3. genoemde vijf vereisten wordt voldaan. Daarvan is echter geen sprake, omdat – zoals [gedaagde] ook als verweer voert – niet wordt voldaan aan het vereiste dat sprake is van causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de door [eiser] gestelde schade.
De schade bestaat volgens [eiser] daarin dat zijn politieke carrière is verwoest.
Niet valt in te zien dat er een oorzakelijk verband is tussen het zonder medeweten van [eiser] opnemen van het telefoongesprek (de hier aan de orde zijnde onrechtmatige daad) en deze door [eiser] gestelde schade. Andere schade dan die verband houdt met het einde van zijn politieke carrière heeft [eiser] niet gesteld.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat indien al kan worden aangenomen dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld door zonder zijn medeweten het telefoongesprek van 8 november 2014 op te nemen, dit niet tot schadeplichtigheid van [gedaagde] leidt.
Delen van de opname van het telefoongesprek en/of inhoud daarvan met anderen
4.8. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen verklaard dat zij een
deel van de opname van het telefoongesprek van 8 november 2014, namelijk het deel dat betrekking heeft op de benoeming van de waarnemend burgemeester, aan de burgemeester van de gemeente IJsselstein heeft laten horen. Ook heeft [gedaagde] verklaard dat zij de opname van het telefoongesprek aan Berenschot ter beschikking heeft gesteld.
4.9.
Vaststaat dus dat [gedaagde] de opname van het telefoongesprek met anderen heeft gedeeld.
4.10.
Vraag is of [gedaagde] vanwege dit handelen verplicht is om aan [eiser] de schade te vergoeden die hij daardoor stelt te hebben geleden. Daarvoor moet aan alle in 4.3. genoemde vereisten worden voldaan.
4.11.
Partijen verschillen van mening of voldaan is aan het vereiste dat het hiervoor bedoelde handelen van [gedaagde] als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW kan worden aangemerkt.
4.12.
Er is blijkens het bepaalde in artikel 6:162 lid 2 BW sprake van een onrechtmatige daad (het eerste vereiste), indien:
- een inbreuk op een recht wordt gemaakt,
- wordt gehandeld (doen of nalaten) in strijd met een wettelijke plicht,
- wordt gehandeld (doen of nalaten) in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt,
een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond doet een daad, welke naar algemene omschrijving onrechtmatig zou zijn, in het concrete geval haar onrechtmatig karakter verliezen.
4.13.
Uit hetgeen [gedaagde] in deze procedure heeft gesteld, maakt de rechtbank op dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat, voor zover zij al onrechtmatig zou hebben gehandeld door de opname van het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan met anderen te delen, daarvoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig was (randnummers 32, 33, 37 en 38 van de conclusie van antwoord). De rechtvaardiging voor het delen van de opname van het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan met anderen is volgens [gedaagde] gelegen in het opkomen voor het maatschappelijk (publieke) belang. Als journalist behoort het tot een van haar taken om misstanden aan de kaak te stellen. In het telefoongesprek heeft [eiser] volgens [gedaagde] zo veel aanwijzingen gegeven, dat [gedaagde] kon herleiden wie de waarnemend burgemeester zou worden. [eiser] heeft daarmee de vertrouwelijkheid die hij als raadslid en commissielid van de benoemingscommissie in acht diende te nemen beschaamd. Het ging dus om het aan de kaak stellen van de betrouwbaarheid van raadslid [eiser] , hetgeen een maatschappelijk belang betreft, aldus [gedaagde] .
4.14.
De rechtbank volgt [gedaagde] in haar verweer dat er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is voor het feit dat zij de opname van het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan heeft gedeeld met anderen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.14.1.
In het rapport van Berenschot is weergegeven wat [eiser] tijdens het door [gedaagde] opgenomen telefoongesprek over de benoeming van de waarnemend burgemeester aan [A] heeft verteld (zie 2.8). Er zijn de rechtbank geen concrete aanknopingspunten gebleken dat dit een onjuiste weergave van het telefoongesprek zou zijn.
Uit deze weergave van het telefoongesprek kan worden opgemaakt dat [eiser] diverse concrete aanwijzingen heeft gegeven over de te benoemen waarnemend burgemeester.
- een vrouw zijn,
- al twee jaar als waarnemend burgemeester op verschillende, maar minstens drie plekken werkzaam zijn geweest, dit voor gemeenten in de regio en eventueel Gelderland,
- per 1 december 2014 kunnen starten, en
- iemand zijn uit de hoek Houten/Zeist.
4.14.2.
Het is voldoende gebleken dat aan hand van deze concrete aanwijzingen de te benoemen waarnemend burgemeester kon worden achterhaald. [gedaagde] is hierin geslaagd.
Er zijn geen aanknopingspunten voor de stelling van [eiser] inhoudende dat deze aanwijzingen, gelet op de voorkennis die [gedaagde] heeft, slechts een duwtje zijn geweest om de waarnemend burgmeester te kunnen achterhalen.
4.14.3.
[eiser] heeft door deze concrete aanwijzingen te geven in feite de naam van de waarnemend burgemeester prijsgegeven en heeft daarmee de in de benoemingscommissie afgesproken geheimhouding geschonden. Dit betreft een als ernstig te kwalificeren gedraging van [eiser] . De integriteit en betrouwbaarheid van [eiser] als raadslid is hierdoor immers in het geding. Het is van maatschappelijk belang dat een dergelijk handelen van een publiek figuur, een raadslid van een gemeente, aan de orde wordt gesteld en openbaar wordt gemaakt. Dit maatschappelijk belang weegt zwaarder dan het (persoonlijk) belang van [eiser] bij het niet delen van de opname het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan door [gedaagde] met anderen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van [eiser] in feite vooral erin is gelegen dat wordt voorkomen dat kan worden bewezen dat hij te veel informatie heeft gegeven aan de pers over de te benoemen waarnemend burgemeester. Aan verklaringen van [A] en [eiser] over hetgeen [eiser] tijdens het telefoongesprek heeft gezegd over de te benoemen waarnemend burgemeester zou immers nog kunnen worden getwijfeld. Aan de inhoud van de opname van het telefoongesprek niet. Ook wordt nog in aanmerking genomen dat [eiser] wist dat hij met een journalist sprak en dat het gesprek vooral zakelijk van aard was.
4.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een onrechtmatige daad. [gedaagde] is daarom niet schadeplichtig tegenover [eiser] .
Conclusie
4.16. De vordering van [eiser] strekkende tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, moet gezien het voorgaande worden afgewezen.
Vordering zoals weergegeven in 3.1. onder a
4.17.
Vervolgens is nog aan de orde de beoordeling van de vordering zoals weergegeven in 3.1. onder a.
4.18.
Voor zover [eiser] met deze vordering heeft bedoeld te vorderen dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] tegenover [eiser] schadeplichtig is, omdat zij onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld, dan geldt dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] niet schadeplichtig is tegenover [eiser] , omdat niet aan alle vereisten daarvoor is voldaan.
4.19.
Voor zover [eiser] met deze vordering alleen heeft bedoeld, en daar lijkt de tekst van deze vordering op te wijzen, te vorderen dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door:
- zonder dat hij dat wist, het op 8 november 2014 tussen [eiser] en [A] gehouden telefoongesprek op te nemen,
- de (wederrechtelijke) opname van het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan met anderen te delen, dan geldt het volgende.
4.19.1.
Voor zover al aangenomen zou kunnen worden dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld door zonder dat [eiser] dit wist het tussen [eiser] en [A] op 8 november 2014 gehouden telefoongesprek op te nemen, dan geldt dat een verklaring voor recht op dit onderdeel zelfstandige betekenis mist, althans dat [eiser] daarbij onvoldoende belang heeft. Uit het voorgaande volgt immers, dat dit mogelijk onrechtmatig handelen van [gedaagde] niet tot schadeplichtigheid leidt, vanwege het ontbreken van het vereiste causale verband tussen de daad en de gestelde schade.
4.19.2.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt verder dat [gedaagde] niet onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld door de opname van het telefoongesprek en/of de inhoud daarvan te delen met anderen. Zij had daarvoor immers een rechtvaardigingsgrond. De op dit onderdeel gevorderde verklaring voor recht is dan ook om die reden niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.20.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] , die met een toevoeging procedeert, worden begroot op:
- griffierecht 79,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 983,00