2.2.
Op 4 april 2016 is [verzoeker] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden een ongeval overkomen. De arbeidsinspecteur W.H.J. Hylkema heeft een onderzoek ingesteld naar het ongeval en een rapport opgesteld. Het rapport vermeldt de volgende toedracht van het ongeval:
“De heer [verzoeker] was bezig met het schoonmaken van het dak van een loods van [B] te [plaats]. Het dak bevond zich op een hoogte van ongeveer 7 meter boven de begane grond. Op het dak dat uit damwandplaten bestond, waren lichtdoorlatende golfplaten aangebracht. tijdens dit schoonmaken stapte de heer [verzoeker] op één van deze golfplaten en viel hierdoor naar beneden, waardoor hij letsel heeft opgelopen. (…).”
Blijkens het rapport heeft [A] de volgende verklaring afgelegd:
“Ik heb hem van tevoren gezegd dat hij niet op de polyester platen kon staan, omdat hij daar doorheen zou gaan. Dat heeft [C] en [D] ook tegen hem verteld. [verzoeker] deed dit werk nooit en is maar één keer mee geweest om de goot schoon te maken.
Hij spoot de lichtstraten schoon en spoot de verticale delen nat. Hij was hiermee bezig toen hij op de lichtstraat stapte. Hij had vanuit de goot staande niet op de dakplaat moeten stappen. Ik weet niet waarom hij dat deed, maar misschien verloor hij zijn evenwicht.
Ik heb hem mondeling instructie gegeven. Er was hem verteld niet op of over de lichtstraat te lopen. Dit is hem verteld door [C] en later ook door [D]. Hij deed het steeds goed en moest nog twee lichtstraten schoonspuiten. Daarbij moest hij van boven naar beneden werken en liep hij langs de lichtstraat. Hij liep daarbij een halve meter vanaf de lichtstraat.
(…)”
Op de vraag van de arbeidsinspecteur of [verzoeker] zich aan de instructie heeft gehouden, heeft [A] geantwoord:
“nee want hij is op de lichtstraat gestapt, hoe dat weet ik niet. Ik stond zelf op een afstand van drie of vier meter”
De getuige [C] heeft verklaard:
“(…)
De hoogte waarop mijn collega door het dak is gevallen is ongeveer 7 meter. Ik heb gezien dat mijn collega door een lichtplaat heen is gevallen. Ik ben zelf ook op het dak geweest. Er zitten geen hekken voor de lichtstraten of andere beveiliging om te voorkomen dat je door de dakplaat heen kon vallen. Ik wist dat je niet over de lichtplaat heen moet lopen en dat deden we dus ook niet. De lichtplaat had een afmeting van ongeveer 1 meter bij 1 meter. In de auto hebben we valharnassen en vallijnen. We konden ze niet gebruiken want we konden ze nergens aan vast maken. (…)”
De getuige [D] heeft verklaard:
“(…)
Het begon te regenen (…)
Ik hoorde van [C] dat [verzoeker] eerst nog even het werk wilde afmaken. Ik ging daarna weer naar boven en heb de jas van [verzoeker] meegenomen. Ik hielp hem met het aantrekken van zijn jas en hierna pakte hij de hogedrukspuit en wilde zich omdraaien. Ik draaide de andere kant op om wat te pakken en plotseling hoorde ik [A] roepen ‘Oh nee’ Ik keek hun kant op en zag dat [verzoeker] door de plastic golfplaat heen viel.
(…)
We maakten geen gebruik van valbeveiligingen of randbeveiliging of vanglijnen. We hebben wel vanglijnen en harnassen, maar die hadden we hiervoor niet nodig (…)”
[verzoeker] heeft verklaard:
“Ik was bezig met een hogedrukspuit om de lichtstraat schoon te spuiten. Plotseling zag ik dat ik boven de lichtstraat stond en ik hoorde en voelde dat ik door de doorzichtige golfplaten heen zakte.
(…)
Ik weet sowieso niet hoe je veilig op een dak of iets dergelijks moet werken. Ik heb alleen van de baas gehoord dat ik niet op de lichtstraat moest gaan staan.
(…)”
2.4.
In artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit is het volgende bepaald
“1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
(…)
5. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. (…).”
2.7.
[verzoeker] heeft conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van [verweerder] en conservatoir beslag op twee aan [verweerder] toebehorende woonhuizen. [verzoeker] heeft zijn schade voorlopig begroot op € 175.000,00.