4 De beoordeling
het verzoek van [verzoeker]
vermeerdering en wijziging van verzoek
4.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek ter zitting op twee punten vermeerderd. In de eerste plaats verzoekt hij nu ook de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris. Coulant heeft daartegen aangevoerd dat het zo vanzelfsprekend is om wettelijke verhoging te verzoeken, dat van [verzoeker] had mogen worden verwacht om dat meteen te doen. Nu is hij daarmee te laat, aldus Coulant. De kantonrechter is dat niet met Coulant eens, omdat aangevoerd noch gebleken is dat Coulant in haar belangen is geschaad doordat [verzoeker] een voor de hand liggend verzoek later heeft gedaan dan gebruikelijk. Dat Coulant daardoor in haar belangen is geschaad, is naar het oordeel van de kantonrechter ook niet aannemelijk. Coulant moet immers worden geacht te zijn voorbereid op een volgens haarzelf voorzienbaar verzoek. Deze wijziging van het verzoek wordt dan ook toegelaten.
4.2.
In de tweede plaats verzoekt [verzoeker] (het nog niet aan hem uitgekeerde deel van) de aanzegvergoeding nu niet alleen meer subsidiair, maar ook primair en subsidiair. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt het zo voor de hand om de aanzegvergoeding ook te verzoeken in geval van onregelmatige opzegging en/of vernietiging van de opzegging, dat het ervoor moet worden gehouden dat het aanvullende verzoek reeds in het oorspronkelijke verzoek ligt besloten. Coulant heeft bovendien voldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren. Ook deze wijziging wordt toegestaan.
4.3.
[verzoeker] heeft voorts ter zitting toegelicht dat hij het subsidiaire verzoek onder V. aldus heeft bedoeld, dat hij niet alleen doorbetaling van salaris wenst in geval van vernietiging van de opzegging, maar ook in geval van verlenging van de overeenkomst. Coulant heeft hierop laten weten dat zij het verzoek ook in die zin heeft begrepen – om die reden heeft zij ook haar voorwaardelijk tegenverzoek gedaan. Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter in dit verband nog dat voor zover het verzoek onder V. geacht moet worden te zijn gewijzigd, die wijziging reeds moet worden toegestaan omdat Coulant zich daar niet tegen verzet.
opzegging van de arbeidsovereenkomst
4.4.
De primaire en subsidiaire verzoeken zijn gebaseerd op een opzegging van de overeenkomst. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding kan worden opgezegd. [verzoeker] gaat er, verwijzend naar de literatuur, vanuit dat dit mogelijk is, omdat de wetgever geen wijziging van het stelsel heeft beoogd. Coulant voert daartegen aan dat de tekst van artikel 7:667 lid 3 BW zich tegen die opzegging verzet.
4.5.
De kantonrechter ziet aanleiding eerst vast te stellen of in het onderhavige geschil al dan niet sprake is van een opzegging, daargelaten de vraag of dat die opzegging mogelijk is, in die zin dat die heeft geleid tot een rechtsgeldig einde van de overeenkomst. [verzoeker] heeft in dit verband gesteld dat hij de bedoelde opzegging heeft gelezen in de brief van 12 september 2016, onder andere omdat het woord “opzegging” in de tweede zin van die brief letterlijk wordt genoemd. Coulant heeft hiertegen aangevoerd dat zij niet heeft opgezegd, of in ieder geval niet heeft bedoeld op te zeggen, omdat zij ervan uitging dat de overeenkomst van rechtswege eindigde, en opzeggen dus helemaal niet nodig was.
4.6.
De kantonrechter is met Coulant van oordeel dat de brief van 12 september 2016 niet als een opzegging kan worden beschouwd, gelet op de in de kop en in de tekst gebruikte bewoordingen: “Betreft: Beëindiging contract” en “tijdelijke arbeidsovereenkomst niet verlengd”. De enkele omstandigheid dat in de tweede zin het woord “opzegging” is vermeld, maakt dat niet anders, omdat uit de context blijkt dat dit verwijst naar de in de daaraan voorafgaande zin vermelde niet-verlenging van de overeenkomst. Uit de brief volgt dan ook niet meer dan dat Coulant de bestaande arbeidsovereenkomst niet wil verlengen, in de praktijk inmiddels ook wel aangeduid met de term “aanzeggingsbrief” gebaseerd op de wettelijke verplichting van de werkgever om de werknemer tijdig te informeren over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd.
4.7.
Omdat niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een opzegging, moeten de primaire en subsidiaire verzoeken reeds hierom worden afgewezen. Wat partijen over en weer verder nog over de (mogelijkheid van) opzegging hebben betoogd, kan buiten beschouwing blijven.
verlenging van de arbeidsovereenkomst
4.8.
Vervolgens ligt de vraag voor of de arbeidsovereenkomst is verlengd, of dat de aanzeggingsbrief van 12 september 2016 zich daartegen verzet. [verzoeker] heeft in dat verband gesteld dat hij in een verhit gesprek op 16 augustus 2016 door [A] is aangesproken op de achterblijvende resultaten, waarvoor [verzoeker] verantwoordelijk was. Volgens [verzoeker] heeft [A] hem in dat verband ook laten weten dat hij een andere, directievere, stijl van leidinggeven wilde zien, waar [verzoeker] tot dan toe vooral coachend had opgetreden. [verzoeker] heeft gesteld dat hij onaangenaam getroffen was door de inhoud van dit gesprek, zo vlak voor het einde van zijn contract, en expliciet heeft aangedrongen op duidelijkheid over de verlenging daarvan. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verwezen naar zijn twee e-mailberichten van 18 augustus 2016. Volgens [verzoeker] was het tweede gesprek tussen hem en [A] , op 19 augustus 2016, constructiever van aard. In dat gesprek heeft hij met [A] een concreet plan opgesteld, waarmee [verzoeker] het personeel kon helpen om alsnog de gewenste betere resultaten te bereiken. Aan dat verbeterplan heeft [A] toen volgens [verzoeker] ook een contractsverlenging gekoppeld, zij het een beperkte, voor de duur van drie maanden. Volgens [verzoeker] heeft [A] hem daarbij uitgelegd dat Coulant er te slecht voorstond om een langere verlenging te kunnen aanbieden, en dat het bovendien aan [verzoeker] was om in die drie maanden – volgens [verzoeker] door [A] “blessuretijd” genoemd – te laten zien waartoe hij met het personeel in staat was. Dat is door [A] ook bevestigd in zijn e-mailbericht van 21 augustus 2016, aldus [verzoeker] , daaraan toevoegend dat [A] bij de negende bullet uitdrukkelijk de verlenging heeft vermeld: “We hebben het ook gehad over jouw contract omdat onduidelijkheid hierover onrust met zich meebrengt voor jou en je gezin. Met een verlenging van jouw contract tot het einde van het jaar kon ik die onrust wegnemen.” [verzoeker] heeft gesteld dat hij blij was met de aldus verschafte duidelijkheid, maar tegelijkertijd ook inzag dat dit zijn laatste kans was. In die zien was de term “blessuretijd” volgens [verzoeker] goed gekozen. Hij moest in een korte periode van drie maanden immers grote veranderingen bewerkstelligen.
4.9.
Coulant heeft hiertegen aangevoerd dat [A] bekend was met de bij [verzoeker] levende onrust over zijn verlenging. Hij wilde die onrust wel wegnemen, maar dat kon volgens [A] alleen als [verzoeker] zich meer zou laten gelden. [verzoeker] moest eerst een paar weken laten zien wat [A] van hem wilde zien, waarna [A] hem half september, als [verzoeker] opnieuw zou worden geëvalueerd, alsnog de gewenste duidelijk zou verschaffen. [A] hoopte [verzoeker] alsdan alsnog een verlenging aan te kunnen bieden. De term “blessuretijd” zag volgens [A] op die periode tot half september. [A] heeft dit op 19 augustus 2016 met [verzoeker] besproken en [verzoeker] begreep dit volgens [A] ook. [A] heeft vervolgens het e-mailbericht van 21 augustus 2016 opgesteld, waarin die voorgenomen extra evaluatie half september ook is vermeld, namelijk in de passage na de zesde bullet. Volgens [A] ziet deze passage uitdrukkelijk niet alleen op het personeel waarvoor [verzoeker] verantwoordelijk was, maar ook op [verzoeker] zelf. [A] wilde namelijk dat [verzoeker] , om betere resultaten te bewerkstelligen, het personeel directiever zou aansturen. Dat vereiste ook ander gedrag van [verzoeker] zelf: zo zou [verzoeker] iedere ochtend om 8.30 uur aanwezig moeten zijn, om dan samen met het personeel de dagelijks van 8.30 tot 10.00 uur ingeplande acquisitietelefoongesprekken te voeren. Dan kon het personeel immers al doende van [verzoeker] leren om meer rendement uit die gesprekken te halen. Om dezelfde reden wilde [A] dat [verzoeker] samen met het personeel klantbezoeken af zou gaan leggen. [A] heeft erop gewezen dat hij dat ook in het e-mailbericht van 21 augustus 2016 heeft vastgelegd, en wel bij de derde bullet. Bij de negende bullet heeft [A] geen gemaakte afspraak vastgelegd, maar alleen weergegeven wat is besproken: hij zou de bij [verzoeker] levende onrust weg kunnen nemen met een verlenging van drie maanden (maar kon daar op dat moment nog niet toe overgaan). In het verweerschrift heeft Coulant hier nog aan toegevoegd dat een verlenging van drie maanden haars inziens niet veel soelaas zou bieden, omdat dan weldra weer onrust zou ontstaan – [verzoeker] zou dan in november/december immers weer in net zo’n onzekerheid verkeren als hij ook in augustus/september verkeerde. Overigens heeft Coulant eind augustus de keuze gemaakt om het einde van de arbeidsovereenkomst toen nog niet aan te zeggen, ook niet zekerheidshalve, maar in plaats daarvan af te wachten of de in de loop van september de gewenste verbetering op zou treden, en daarbij het risico op de aanzegvergoeding voor lief te nemen. Coulant is tot die keuze gekomen omdat zij voorzag dat [verzoeker] , gelet op zijn onrust, anders in september niet meer in staat zou zijn om die maand nog zijn werk te doen.
4.10.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat [A] heeft bedoeld het contract (nog) niet te verlengen, maar dat [verzoeker] dat niet zo heeft hoeven begrijpen, en dat uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht volgt dat [verzoeker] er op mocht vertrouwen dat zijn arbeidsovereenkomst in augustus 2016 is verlengd tot 1 januari 2017. De daarna verzonden aanzeggingsbrief kan daarin geen verandering meer brengen, tenzij deze als opzegging van de verlengde overeenkomst zou moeten worden aangemerkt. Daar is echter geen enkele reden voor gelet op het hiervoor uitgesproken oordeel dat de brief geen opzegging inhoudt en ook Coulant uitdrukkelijk heeft bevestigd dat de aanzegbrief niet als opzegging van de arbeidsovereenkomst is bedoeld. Dat geldt dan zeker ook voor de verlengde overeenkomst. De kantonrechter licht zijn oordeel hierna toe.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] , toen hij in augustus werd aangesproken op zijn functioneren, enkele keren heeft aangedrongen op duidelijkheid over de verlenging van zijn contract, dat hij heeft uitgesproken die duidelijkheid tijdens het gesprek van 19 augustus 2016 te willen krijgen en dat [verzoeker] daarbij ook heeft aangegeven dat hij zichzelf alleen bij voldoende perspectief kon motiveren om aan de gewenste verbetering te werken (zie de geciteerde passage in overweging 2.5 van deze beschikking). In die context is, zonder toereikende toelichting, die ontbreekt, niet goed voorstelbaar dat [A] , die in het e-mailbericht van 21 augustus 2016 in de eerste alinea heeft geschreven dat hij het gesprek “en de daarin gemaakte afspraken” samenvat, bij de negende bullet dan toch slechts het gevoerde gesprek zou hebben samengevat. Dat zou neerkomen op een herhaling van de boodschap die [verzoeker] zelf al eerder in zijn e-mail had afgegeven, zonder aan [verzoeker] de door hem eerder nog verlangde duidelijkheid te geven. In de geschetste context wijst de tekst bij die negende bullet, over het kunnen wegnemen van bij [verzoeker] levende onrust, dan ook veeleer op een afspraak – zoals de tekst bij de derde en zesde bullets volgens [A] ook als weergave van gemaakte afspraken is bedoeld. Overigens overweegt de kantonrechter nog dat [A] ter zitting wel heeft betoogd dat hij de gewenste duidelijkheid zou verschaffen na de door hem genoemde evaluatie die half september zou plaatsvinden, maar uit de tekst bij de zesde bullet valt niet af te leiden dat [verzoeker] zelf op dat moment nog eens zou worden geëvalueerd. Die evaluatie lijkt, in ieder geval op basis van de tekst, beperkt te zijn tot de medewerkers. Ook dat pleit niet voor de door Coulant voorgestane uitleg, ook niet omdat [A] desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen bevestigen dat hij in niet mis te verstane bewoordingen tegen [verzoeker] heeft gezegd dat hij half september nog eens zou worden geëvalueerd en dat daarna pas zou worden beslist over zijn verlenging. Vooral dit laatste klemt, ook omdat dit evenmin duidelijk blijkt uit het e-mailbericht van 21 augustus 2016 en [verzoeker] zelf heeft verklaard (dat hij had begrepen) dat de gemaakte werkafspraken alleen betrekking hadden op de manier waarop hij de medewerkers aanstuurde en niet op zijn eigen functioneren. Voor zover bij de bullets afspraken zijn gemaakt over de taken en werkzaamheden van [verzoeker] lijken die vooral gericht te zijn op het vanuit de verantwoordelijkheid van [verzoeker] door hem verbeteren van de resultaten van de consulenten van Coulant. Een duidelijke koppeling met het functioneren van [verzoeker] en een naderende evaluatie daarvan, ontbreekt. Daarnaast is het standpunt van Coulant niet te rijmen met de tekst van de zevende bullet, waarin gewag wordt gemaakt van de doelen voor de maand oktober, ofwel de eerste maand van de verlenging. Tot slot moet Coulant naar het oordeel van de kantonrechter ook hebben begrepen dat [verzoeker] de mededeling in de e-mail van 21 augustus 2016 zou opvatten als een verlenging van de arbeidsovereenkomst nu zij ook nog heeft aangevoerd dat zij er eind augustus voor heeft gekozen om de aanzegging van niet-verlenging uit te stellen om nieuwe onrust bij [verzoeker] te voorkomen. Indien zij [verzoeker] op 19 augustus 2016 geen toezegging had gedaan over zijn verlenging, zoals Coulant heeft betoogd, bestond die onzekerheid op dat moment immers hoe dan ook al, ongeacht of (zekerheidshalve) het einde zou zijn aangezegd.
De kantonrechter concludeert dat Coulant in ieder geval op weinig heldere, bijna verhullende, wijze heeft geopereerd en daarbij de indruk heeft gewekt, waar [verzoeker] haar aan mag houden, dat zijn arbeidsovereenkomst tot het einde van 2016 met drie maanden is verlengd.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dus dat Coulant de onderbouwde stelling [verzoeker] , dat de overeenkomst met drie maanden is verlengd, onvoldoende overtuigend heeft weerlegd, zodat die verlenging als vaststaand moet worden aangenomen.
4.13.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter in het kader van de verlenging van de arbeidsovereenkomst tot slot nog dat hij het tegenverzoek van Coulant tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst mede begrijpt als een – tijdige – aanzegging van de niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2017.
loon, wettelijke verhoging, aanzegvergoeding, rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
Als gevolg van de verlenging per 1 oktober 2016 heeft [verzoeker] ook recht op salaris. Weliswaar is gesteld noch gebleken dat [verzoeker] zich in staat en bereid heeft verklaard om na 30 september 2016 werkzaamheden voor Coulant te blijven verrichten, maar dit kan hem onder de gegeven omstandigheden niet worden tegengeworpen. [verzoeker] heeft in het verzoekschrift onder 8 immers gesteld dat Coulant hem op 12 september 2016 duidelijk te verstaan heeft gegeven dat zij niet meer van zijn diensten gebruik wenste te maken en dat zij toen ook de toegang tot zijn mailbox heeft afgesloten. Coulant heeft dit niet weersproken, zodat het verzoek onder V., mede gelet op hetgeen hiervoor in 4.3. is overwogen, zal worden toegewezen. Coulant dient € 4.000,00 bruto per maand aan [verzoeker] te voldoen, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vanaf 1 oktober 2016 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd onder aftrek van het reeds als aanzegvergoeding betaalde bedrag (zie overweging 4.16 hierna).
4.15.
De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] , nu is vast komen te staan dat hij recht heeft op loon, strikt genomen ook recht heeft op de wettelijke verhoging. Toch zal die niet worden toegekend. [verzoeker] heeft in deze procedure immers duidelijk ingezet op schadeloosstelling (wegens onregelmatige opzegging dan wel vernietiging van de opzegging) en niet op loon. In het verzoekschrift heeft hij ook alleen maar doorbetaling van loon verzocht in geval van vernietiging van de opzegging, waarvan geen sprake is, en niet (ook) in geval van verlenging van de overeenkomst. Pas ter zitting heeft [verzoeker] duidelijk gemaakt dat hij ook in dat laatste geval loon wenst. Hoewel de kantonrechter [verzoeker] de eiswijziging heeft toegestaan (zie overweging 4.1.), moet hem deze late vermeerdering van het verzoek bij de inhoudelijke beoordeling daarvan wel worden tegengeworpen. Coulant had er onder deze omstandigheden immers niet op bedacht hoeven zijn dat zij een fors extra bedrag verschuldigd zou worden.
4.16.
Over de verschuldigdheid van een aanzegvergoeding bestaat tussen partijen geen geschil. Coulant heeft een vergoeding toegezegd in haar brief van 12 september 2016 en is ook tot betaling daarvan overgegaan. Volgens [verzoeker] heeft Coulant echter een fout gemaakt in de berekening van de omvang van de vergoeding. Coulant heeft zich niet verzet tegen de volgens [verzoeker] juiste wijze van berekening, die leidt tot de conclusie dat nog € 188,24 bruto te weinig is voldaan. De verschuldigdheid van dit bedrag staat daarmee vast zij het niet als aanzegvergoeding maar als salaris, zie overweging 4.14 hiervoor. Een aparte veroordeling is daarvoor niet nodig. . Uit het voorgaande volgt immers dat partijen ten onrechte uitgaan van een verplichting tot betaling van de aanzegvergoeding, nu de overeenkomst is verlengd en de aanzegvergoeding niet verschuldigd is geworden. Het als aanzegvergoeding betaalde bedrag moet worden aangemerkt als salaris en komt in mindering op de toegewezen loonvordering vanaf 1 oktober 2016.
4.17.
De verzochte wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de dag der voldoening.
4.18.
[verzoeker] maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wel op grond van rapport Voorwerk II. De kantonrechter stelt echter vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzoek met betrekking tot de loonbetaling voortvloeit uit een overeenkomst, te weten de arbeidsovereenkomst, en het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
4.19.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat enige buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Op grond van het Besluit is, ingeval van een schuldenaar die handelt in de uitvoering van zijn beroep of bedrijf, zoals Coulant, immers de verzending van één enkele brief voldoende. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal een vergoeding toewijzen conform het wettelijk tarief, dat wil zeggen een vergoeding van € 906,48.
4.20.
Het verzoek van [verzoeker] Coulant te veroordelen tot het verstrekken van bepaalde specificaties met dwangsommen wordt afgewezen. Coulant heeft onweersproken door [verzoeker] gesteld dat zij specificaties van de eindafrekening altijd binnen dertig dagen na het einde van het dienstverband verstrekt. Er is op dit moment geen sprake van verzuim van Coulant en er is geen grond om aan te nemen dat Coulant op dit vlak zal tekortschieten.
4.21.
Coulant zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde. De nakosten, waarvan [verzoeker] betaling verzoekt, zullen worden toegewezen op de in het dictum vermelde wijze.
Het tegenverzoek van Coulant
4.22.
Coulant heeft op haar beurt verzocht om een verklaring voor recht, inhoudend dat de overeenkomst is geëindigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, namelijk dat de overeenkomst is verlengd, moet dit verzoek van Coulant worden afgewezen.
voorwaardelijke ontbinding
4.23.
Coulant heeft eveneens verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] voorwaardelijk (voor het geval die nog niet zou zijn geëindigd) te ontbinden.
4.24.
De kantonrechter overweegt dat Coulant, gelet op de na de uitspraakdatum resterende korte periode waarin de overeenkomst nog voortduurt, slechts belang heeft bij een oordeel op dit punt, indien de overeenkomst met onmiddellijke ingang wordt ontbonden. Daarvoor is in het algemeen een ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer vereist. Coulant heeft gesteld dat die ernstige verwijtbaarheid aanwezig is, omdat [verzoeker] de in het kader van het verbetertraject afgesproken werkzaamheden, die hij voorheen liet liggen, ook daarna niet oppakte. Volgens Coulant is [verzoeker] , zo begrijpt de kantonrechter dit standpunt tenminste, op dit punt onverbeterlijk, en schurkt zijn handelen (lees: zijn nalaten om de in het kader van het verbetertraject afgesproken werkzaamheden op te pakken) aan tegen grove schuld. Dat handelen is pas gebleken tijdens de ziekte van [verzoeker] , dat wil zeggen na 5 september 2016, toen hij werd waargenomen door [A] , aldus Coulant. [verzoeker] heeft gemotiveerd betwist dat hij gemaakte afspraken zou hebben geschonden. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij ook in het verleden nooit is aangesproken op het veronachtzamen van zijn taken.
4.25.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] kan de kantonrechter de gestelde ernstige verwijtbaarheid op dit moment nog niet vaststellen. Daarvoor zou bewijsvergaring nodig zijn, maar de resterende looptijd van de arbeidsovereenkomst is te kort om daarin het noodzakelijke bewijs te kunnen leveren. Daardoor kan de verzochte ontbinding met onmiddellijke ingang hoe dan ook niet worden verkregen. Reeds hierom moet dit tegenverzoek van Coulant worden afgewezen.
4.26.
Coulant dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden, gelet op de samenhang tussen verzoek en tegenverzoek, begroot op nihil.
4.27.
Voor de volledigheid voegt de kantonrechter aan het bovenstaande nog toe dat hij, nu het door Coulant ingediende tegenverzoek wordt afgewezen, niet toekomt aan het op zijn beurt door [verzoeker] ingediende voorwaardelijke tegenverzoek, om hem bij ontbinding van de overeenkomst een billijke vergoeding van € 17.280,00 bruto toe te kennen.
5 De beslissing
in de zaak met zaaknummer 546177 UE VERZ 16-502:
5.1.
veroordeelt Coulant om aan [verzoeker] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- € 4.000,00 bruto per maand ter zake van het achterstallige loon tot het einde van het dienstverband, te vermeerderen met 8 % vakantiebijslag, verminderd met het reeds betaalde bruto bedrag van de aanzegvergoeding,
- het verschuldigde salaris te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de dag der voldoening,
- € 906,48 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
5.2.
veroordeelt Coulant tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Coulant, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte,
in de zaak met zaaknummer 5526205 UE VERZ 16-602:
5.6.
wijst het verzoek af;
5.7.
veroordeelt Coulant tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.