[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de door werkgever op 6 januari 2017 gegeven opzegging te vernietigen;
II. werkgever te veroordelen tot betaling van het loon van 984,79 per vier weken bruto verschuldigd voor iedere periode vanaf januari 2017 tot en met de datum waarop de arbeidsovereenkomst geldig zou zijn beëindigd;
III. werkgever te veroordelen tot betaling van de vakantietoeslag over de periode januari 2017 ten bedrage van 8% van het bruto loon, alsmede de vakantiebijslag over de toekomstige periode van januari 2017 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst geldig zou zijn beëindigd;
IV. werkgever te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 over alle gevorderde loonbedragen;
V. de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn vanaf het tijdstip van indiening van dit verzoekschrift, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid van de bedragen tot aan de dag van betaling;
VI. althans een in goede justitie te nemen beslissing;
subsidiair verzoekt [verzoekster] :
VII. betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW;
VIII. betaling van een bedrag gelijk aan een bedrag van in geld vastgesteld loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij rechtsmatige opzegging behoort voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn beëindigd (ex artikel 7:677 lid 2 en verder 8W);
IX. werkneemster betwist dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van haar zijde. Ingeval er (al dan niet op initiatief van werkneemster) niet overgegaan zal worden tot vernietiging van het ontslag op staande voet, vordert werkneemster, al dan niet naast de billijke vergoeding, tevens de betaling van de transitievergoeding ad € 3.453,-- ;
X. ingeval vast zou komen te staan dat er wel sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van werkneemster, vast stelt dat er wel sprake zou zijn van verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van werkneemster, beroept werkneemster zich op artikel 7:673 lid 8 BW waar werkneemster (al dan niet naast de billijke vergoeding), betaling van transitievergoeding van € 3.453,-- vordert.
primair en subsidiair:
XI. werkgever te veroordelen tot de proceskosten.
XII. althans zodanige beslissingen te nemen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
Provisioneel verzoek
Daarnaast verzoekt werkneemster in het incident, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorzieningen,
XIII. Werkgever te veroordelen tot doorbetaling van het loon, althans een voorschot te betalen ter grootte van een bedrag van € 984,79 per vier weken, vermeerderd
met 8% vakantietoeslag en emolumenten vanaf de dag van het gegeven ontslag op staande voet tot aan de dag die de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd;
XIV. tot betaling van het achterstallige salaris van € 984,79 bruto per vier weken, althans een voorschot van hetzelfde bedrag, vermeerderd met 8% vakantiegeld en emolumenten te betalen vanaf ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst tot de dag van het gegeven ontslag op staande voet vermeerderd met de wettelijke verhoging;
XV. Tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde incidentele vorderingen vanaf het moment van opeisbaar geworden tot de algehele voldoening;
XVI. werkgever te veroordelen in de proceskosten;
XVII. althans een in goede justitie te nemen beslissing.