Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 3 januari 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , (verzoeker).
De procedure
1.1.
Tijdens de zitting van 22 november 2016 heeft verzoeker mr. D.A. van Steenbeek, de behandelend rechter (de rechter) in de zaak met zaaknummer C/16/425645/ KG ZA16-818, gewraakt. Deze zaak betreft een kort geding waarin verzoeker een van de gedaagden is.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust. Hij heeft schriftelijk zijn reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.3
Het wrakingsverzoek is op 20 december 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: verzoeker, [A] (eveneens gedaagde in het kort geding) en mr. M.E. Palstra, kantoorgenoot van mr. M.G. Kuijpers, gemachtigde van Heijmans Vastgoed B.V., eiseres in het kort geding.
Het wrakingsverzoek
2.1
Uit de wrakingsnota van 22 november 2016, die verzoeker ter zitting aan de rechter heeft overgelegd, blijkt het volgende. Verzoeker wraakt de rechter vanwege het onjuist invullen van het Nevenfunctieregister en het feit dat dit niet overeenstemt met zijn profiel op LinkedIn. Verzoeker stelt voorts dat de rechter partijdig is, omdat hij sinds 2008 voorzitter is van de Kamer van Toezicht van het notariaat en in die hoedanigheid veelvuldig contact heeft gehad met notaris [B] . Verder stelt verzoeker dat de rechter van een aantal personen met dezelfde achternaam niet kan bewijzen dat ze geen familie van elkaar zijn, dat ze onpartijdig zijn, of hun functie overeenkomstig de daarvoor geldende regels uitoefenen. Bovendien stelt verzoeker een aantal inhoudelijke vragen in zijn wrakingsnota.
2.3
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat het door het optreden van verzoeker direct onrustig was op de zitting. De rechter heeft getracht uit te leggen hoe de zitting zou verlopen. Omdat er zes partijen waren gedagvaard heeft de rechter de regie op zitting strak gehouden. Toen de advocaat van notaris [C] in tweede termijn aan het woord was, onderbrak verzoeker hem geregeld. Verzoeker kreeg niet het woord. Vervolgens heeft verzoeker de rechter gewraakt en heeft hij een stapel papier die hij uit zijn tas haalde bij de rechter op tafel gegooid. Deze stapel papier bevatte onder andere een reeds voor de zitting opgesteld wrakingsverzoek, te weten de wrakingsnota van 22 november 2016.
De beoordeling
3.1
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Artikel 37, eerste lid, Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn.
Artikel 37, derde lid,Rv bepaalt dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.2
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4
Verzoeker heeft er voor gekozen een aantal voor zijn wraking relevante feiten en omstandigheden in een voorafgaand aan de zitting geschreven wrakingsnota van zes en een halve pagina vast te leggen. Deze nota heeft hij in tweede termijn op de zitting van
22 november 2016 overhandigd onder de mededeling van wraking aan de rechter. De zitting was volgens verzoeker toen al 100 minuten gaande. De bespreking van het kort geding is blijkens het proces-verbaal van de zitting hierna geëindigd. Verzoeker heeft vervolgens zijn wrakingsverzoek bij email van 23 november 2016, per fax op dezelfde dag bij de rechtbank ontvangen, aangevuld met onder meer een beschrijving van wat op zitting is voorgevallen waardoor hij (mede) is overgegaan tot wraking.
3.5
Uit de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek blijkt dat de sfeer op zitting volgens hem van aanvang af erg onrustig was, dat de veelheid aan partijen een strakke regie van de zitting wenselijk maakte, dat verzoekers gedrag door hem als storend werd ervaren en dat de manier waarop verzoeker de wrakingsnota aan hem gaf, heeft geleid tot het omvallen van een beker water over een aantal papieren op zijn tafel. Uit de stukken blijkt niet of de rechter verzoeker na de wraking heeft gevraagd of hij zijn wrakingsverzoek nog mondeling wilde toelichten of aanvullen. Aangezien het op dat moment duidelijk kon zijn dat de gang van zaken ter zitting een rol heeft gespeeld, had verzoeker uitdrukkelijk in de gelegenheid dienen te worden gesteld feiten of omstandigheden die hier betrekking op hebben bekend te maken en te doen opnemen in het proces-verbaal van de zitting. De wrakingskamer ziet daarom geen aanleiding om verzoeker tegen te werpen dat hij zijn wrakingsverzoek op 23 november 2016 nog nader heeft toegelicht met punten die zien op de de handelwijze van de rechter ter zitting. Voor het nadien op 19 december 2016 per fax ingediende stuk van eiser komt de wrakingskamer tot een ander oordeel. Dit stuk is zonder meer te laat ingediend gelet op het bepaalde in art. 37, eerste en derde lid Rv.De wrakingskamer laat de inhoud van dit laatste stuk om die reden in zijn geheel buiten beschouwing
3.6
Het verwijt van verzoeker omtrent de gang van zaken tijdens de zitting betreft beknopt weergegeven de volgende punten:
- uit de weergave van de dossierstukken door de rechter bleek dat door verzoeker ingediende stukken, met name het door hem als P60 betitelde cruciale stuk, zich niet in het rechtbankdossier bevonden en ook niet bij mr. Kuipers bekend waren;
- de opmerking hierover door verzoeker is door de rechter niet voldoende serieus genomen en de herhaalde vragen van verzoeker de zaak om deze reden aan te houden zou de rechter gedurende 100 minuten genegeerd hebben;
- in eerste termijn heeft verzoeker zijn pleitnota niet kunnen voordragen;
- in tweede termijn restte hem daardoor niet anders dan de rechter te wraken teneinde te voorkomen dat het onderzoek ter zitting zou worden gesloten zonder inhoudelijke inbreng van eiser.
3.7
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker de rechter heeft gewraakt in een kort geding. Verzoeker beschikt in deze procedure niet over professionele juridische bijstand. Aangezien het kort geding een spoedprocedure is zijn er in beginsel maar twee manieren waarop een procespartij zijn standpunt kan inbrengen, te weten door tijdige indiening van stukken voorafgaand aan de zitting en door een mondelinge toelichting ter zitting.
3.8
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verzoeker kort na aanvang van de zitting heeft gevraagd aan de rechter na te gaan waarom met name het door hem ingediende document P60 zich niet in het dossier bevond.
In het proces-verbaal staat dat de rechter als volgt hierop heeft gereageerd:
“De voorzieningenrechter deelt mee dat hij navraag zal doen bij de griffie van de rechtbank naar de stukken waarvan [verzoeker] stelt dat hij deze heeft toegezonden aan de rechtbank.”
De wrakingskamer stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat de rechter deze navraag nog tijdens de zitting zou verrichten. Evenmin blijkt dat is gesproken over een schorsing voor het doen van navraag of een leespauze voor het alsnog lezen van het stuk door alle betrokkenen. Het eventueel zoeken van het stuk na zitting zou verzoeker niet kunnen baten, omdat het stuk dan nog steeds niet zonder meer aan het dossier zou kunnen worden toegevoegd. De andere partijen zouden er dan immers geen kennis van hebben kunnen nemen en er ook niet op hebben kunnen reageren.
3.9
Met betrekking tot de mondelinge bijdrage van verzoeker aan het kort geding stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker in eerste termijn kort het woord heeft gevoerd en daarbij vooral is ingegaan op de standpunten van anderen of vragen heeft opgeworpen. Volgens verzoeker kreeg hij ondanks herhaalde verzoeken echter niet de kans zijn vragennota/pleitnota voor te lezen. Voor de beoordeling van de juistheid van verzoekers stelling op dit punt beschikt de wrakingskamer over het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke reactie van de rechter om zich op te baseren. Uit deze stukken blijkt niet dat eiser heeft gevraagd, noch dat hem gelegenheid is geboden een pleitnota voor te lezen.
Zoals eerder ook al vermeld is echter wel duidelijk geworden dat de zitting moeizaam verliep en dat de rechter zich genoodzaakt zag een strenge regie te voeren.
3.10
Onder deze omstandigheden stelt de wrakingskamer vast dat er sprake is van een optelsom van voorvallen in een procedure met de nodige tijdsdruk en in een geschil met een lange voorgeschiedenis, die bij eiser in redelijkheid het gevoel heeft kunnen doen ontstaan dat de rechter hem niet de gelegenheid zou geven zijn standpunt schriftelijk of mondeling kenbaar te maken. Weliswaar is de wrakingskamer ook duidelijk geworden dat verzoekers houding ter zitting hierbij kennelijk een rol heeft gespeeld, maar dit neemt niet weg dat verzoeker als gedaagde in een kort geding de gelegenheid dient te krijgen zijn belangen te verdedigen. Verzoekers vaststelling dat hij, gelet op de gang van zaken ter zitting, die gelegenheid niet zou krijgen heeft hem in redelijkheid tot de conclusie kunnen brengen dat de rechter hem niet met de vereiste onpartijdigheid tegemoet trad.
Aan een bespreking van de overige gronden van het verzoek komt de wrakingskamer niet toe.
3.8
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking toewijzen.
De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. D.A. van Steenbeek toe;
- draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr.drs. R. in ’t Veld, voorzitter, en mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2017.
de griffier de voorzitter
(is verhinderd de uitspraak mede
te ondertekenen)
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: