[getuige 10]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 35.000,00, volledig bestaande uit immateriële schade, te weten € 15.000,00 aan shockschade en € 20.000,00 aan affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde [getuige 10]
De rechtbank zal de benadeelde partij [getuige 10] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde heeft immateriële schade, bestaande uit shockschade en affectie schade gevorderd. Shockschade kan alleen worden toegewezen indien er bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Nu uit de vordering blijkt dat de benadeelde nog niet een behandeling heeft ondergaan en dus bij hem nog geen psychiatrisch erkend ziektebeeld is vastgesteld, komt de gevorderde shockschade (nog) niet voor vergoeding in aanmerken.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade in verband met affectieschade overweegt de rechtbank als volgt.
Naar huidig Nederlandse recht is de mogelijkheid voor vergoeding van immateriële schade in verband met verlies van een dierbare zeer beperkt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek kan zogeheten shockschade voor vergoeding in aanmerking komen. Daaronder valt echter niet de immateriële schade die is veroorzaakt door het verdriet vanwege het overlijden van een dierbare (affectieschade).
Artikel 8 EVRM noopt - naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in het Taxibusarrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) - er niet toe dat in de wetgeving wordt voorzien in een recht op (immateriële) schadevergoeding aan de ouder die een kind verliest als gevolg van het onrechtmatig handelen of nalaten van een ander. De Hoge Raad voegde daar in het arrest Vilt (ECLI:NL:HR:2009: BI 8583) aan toe dat dit niet anders is, als het gaat on (immateriële) schadevergoeding aan de nabestaanden van een opzettelijk misdrijf.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij aangehaalde Richtlijn 2012/29 EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 14 november 2012, L 315) overweegt de rechtbank dat de implementatietermijn van deze richtlijn is verstreken, terwijl deze nog niet is omgezet in Nederlandse wet- en regelgeving. Dit betekent dat een beroep kan worden gedaan op bepalingen van de richtlijn die rechtstreekse werking hebben. Het moet dan gaan om bepalingen die voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en die rechten toekennen aan individuen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft geen van de bepalingen van de richtlijn aan slachtoffers, als waarvan in dit geval sprake is, concreet het recht op vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade. Het beroep op Richtlijn 2012/29 EU kan daarom niet slagen.
Tot slot ziet de rechtbank ook in een beroep op het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel “affectieschade” geen ruimte om reeds thans tot vergoeding van affectieschade te komen. Zoals de Hoge Raad herhaalde malen heeft gesteld, heeft de rechter niet de vrijheid om, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt, een zodanige vergoeding toe te kennen.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Ten aanzien van benadeelde [getuige 11]
De schade voor zover die betrekking heeft op materiële schade ter hoogte van € 7.358,65 en shockschade ter hoogte van € 15.000,00 komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 22.358,65 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2016, en waar het gaat om het eigen risico van € 385,- de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot de dag van volledige betaling
De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering dat ziet op de affectieschade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank heeft bij de bespreking van de vordering van benadeelde [getuige 10] reeds uiteengezet waarom zij van oordeel is dat de gevorderde affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [getuige 11] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 22.358,65, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2016 en vanaf 1 januari 2017 waar het gaat om het eigen risico van € 385,- tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 146 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van benadeelde [getuige 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 15.385,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2016 envanaf 1 januari 2017 waar het gaat om de eigen bijdrage van € 385,- tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [getuige 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 15.385,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2016 inzake de shockschade van € 15.000,- en vanaf 1 januari 2017 inzake de materiële schade van € 385,- tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 111 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [getuige 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van benadeelde [getuige 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [getuige 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde heeft immateriële schade, bestaande uit shockschade gevorderd. Shockschade kan alleen worden toegewezen indien er bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Nu uit de vordering blijkt dat de benadeelde nog niet een behandeling heeft ondergaan en dus bij haar nog geen psychiatrisch erkend ziektebeeld is vastgesteld, komt de gevorderde shockschade (nog) niet voor vergoeding in aanmerken.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Ten aanzien van benadeelde [benadeelde]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 15.102,48 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2016 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 15.102,48, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 110 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.