3.3.
De HU noemt de volgende incidenten:
-
in een functioneringsgesprek op [2013] is [verweerder] erop aangesproken dat hij in een teamoverleg heeft aangegeven geen mentorbijeenkomsten te willen organiseren; zijn leidinggevende vond dit niet acceptabel omdat dit een wezenlijk onderdeel was van de mentoraatslijn, waarop [verweerder] volgens het verslag heeft gezegd dat het hem niet interesseert wat anderen van hem vinden en dat hij op afroep aanwezig is; dit was naar het oordeel van de leidinggevende niet acceptabel;
-
ij e-mailbericht van 31 mei 2015 verzocht de toenmalige leidinggevende van [verweerder] , [A] , aan zijn team om eventuele input voor de te houden beoordelingsgesprekken aan hem toe te sturen; [verweerder] antwoordt hierop per e‑mail:
"Deze mail begrijp ik eigenlijk niet. Wij leren studenten en ik meen mij zoiets ook te herinneren uit mijn ervaring in het bedrijfsleven dat een beoordelingsgesprek toch echt een eenzijdige happening is. Ik ben toch wat verbaasd over dit democratische uitgangspunt van een organisatie die allesbehalve democratisch is.
Het dunkt mij dat er wat betreft mijn functioneren de nodige ingrediënten op tafel liggen, die slechts een kant uitwijzen: een uitmuntende beoordeling met daaraan verbonden 2 periodieken - los van die ene 1/1 jl - en een gratificatie van € 5000”;
in het vervolgens gehouden beoordelingsgesprek heeft [A] [verweerder] een goede beoordeling gegeven, waarop [verweerder] echt razend werd, opstond, wijdbeens en met opgeheven armen schreeuwde "volkomen onacceptabel, schandalig, ik ben uitmuntend" of woorden van die strekking, waarna hij woedend wegliep;
de directrice van [verweerder] , mevrouw [C] , heeft [verweerder] vervolgens uitgenodigd voor een gesprek met haar en [A] , omdat weglopen uit een beoordelingsgesprek richting een leidinggevende "sowieso geen optie” is; [verweerder] antwoordt vervolgens:
"Ik begrijp best dat er iets van een gesprek moet komen. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik het reeds achter me had gelaten. Het verbaast me wel dat jij het initiatief neemt. Het lijkt mij dat dit iets is van de teamleider of van mij”, waarop [C] antwoordt:
"Ik heb het initiatief genomen, omdat ik als instituutsdirecteur [D] (daar valt [afdeling] onder) je gedrag onacceptabel vind. Jij bepaalt ook niet met wie je een gesprek voert, dat doe ik in dit geval”;
in april 2016 is mevrouw [E] leidinggevende van [verweerder] geworden; naar aanleiding van een ruzie tussen [verweerder] en een collega mailt zij op 26 oktober 2016 aan [verweerder] :
"Ik wil jullie met klem verzoeken daarom een pas op de plaats te maken, want het is nu niet de bedoeling dat jullie nu alle kanten op gaan rennen”,
waarop [verweerder] antwoordt:
"Ik ben werkelijk verbaasd en verbijsterd over jouw mail. Dat toontje. Intens treurig. Geeft waarlijk blijk van weinig begrip van de situatie en onze rol daarin”;
naar aanleiding van een onduidelijkheid over de financiering van het inzetten van een docent mailt [verweerder] op 15 november 2016 om 14:41 uur aan [E] :
"Ha [E] , Regel jij dit verder met [F] . Hij is docent bij CE maar kennelijk moet er een modelovk aan te pas komen". [E] antwoordt om 18:25 uur: "Hallo [verweerder] , Graag duidelijker afstemmen wat er aan de hand is. Waar gaat dit over? Gaat het over de minor? Of gaat het over iets anders? Jij gaf in het overzicht van de minor aan dat [F] een interne medewerker is van de FEM. Kan ik uit onderstaande concluderen dat dit dus niet zo is? Uren zijn ook anders dan in eerdere overzicht. Ik vind het vervelend om met dit soort zaken achteraf geconfronteerd te worden";
[verweerder] mailt om 19:38 uur:
" [E] , Ik ben niet gediend van de toontje. Dit is ook de tweede keer in korte tijd dat ik jou daarop betrap en wijs. En het lijkt me uiterst handig dat je daarmee stopt”;
[E] e-mailt vervolgens op 15 november 2016 om 19:50 uur:
"Meen je dit nu serieus [verweerder] ? Misschien kun je vragen waarom ik op deze manier reageer? En misschien kun je kijken wat je zelf kunt doen om mijn reactie te voorkomen. Hiervoor moeten we allebei moeite doen om in elkaar te verdiepen. Dat lijkt mij handiger dan te stellen wat ik wel en niet moet doen! Ik wil echt graag een oplossing vinden om op een leuke en goede manier met jou samen te werken. Het is duidelijk dat dit op dit moment voor jou en ook voor mij niet lekker werkt. Echt [verweerder] , ik wil het wel, maar ik vind het heel moeilijk!”;
i. diezelfde avond heeft [E] deze e-mailwisseling doorgestuurd naar [C] :
"Sorry [C] … ik kon het niet laten om toch via mail een woordenwisseling met [verweerder] te voeren. Ik voel mij door [verweerder] soms (zoals nu ook in deze e-mail) als een administratief hulpje behandeld";
op 16 november 2016 was een werkoverleg (hei-sessie) tussen onder anderen [C] , [E] en [verweerder] gepland in [bar] te Utrecht; gelet op eerdergenoemde e-mailberichten van de avond tevoren van [verweerder] aan [E] verzocht [C] [verweerder] die ochtend direct na zijn aankomst om even met haar mee te lopen naar een andere kamer; daar heeft zij hem gezegd dat zij zijn e-mailbericht van de vorige avond aan [E] onacceptabel vond; zij verzocht hem naar huis te gaan om na te denken over zijn gedrag richting zijn leidinggevende [E] ; [verweerder] reageerde daarop zeer intimiderend en agressief/dreigend; hij liep op haar toe, waarop ook zij ging staan; hij kwam te dicht bij haar staan, waarop zij hem verzocht een stap achteruit te zetten; zij kon dat zelf niet doen omdat zij met haar rug tegen de tafel stond; met een dreigende houding heeft hij haar vervolgens gezegd:
"ik wil dat je je mond houdt, kop dicht, belachelijk, tantetje, wie denk je wel dat je bent om mij zo aan te spreken? dit gaat een staartje voor je krijgen";
vervolgens liep hij de ruimte uit en schold hij haar uit voor
"stom kutwijf/stomme kut";
toen zij aangaf dat te hebben gehoord kwam hij op een dreigende/intimiderende manier op haar af en zei
"oh heb je dat gehoord? mooi, niemand gelooft je";
in het bijzijn van een aantal andere collega's heeft [verweerder] vervolgens tegen [C] gezegd:
"je moet nu echt je kop dicht houden";
[verweerder] heeft geen excuses aangeboden voor dit voorval;
[C] heeft diezelfde avond een schriftelijk verslag van het voorgevallene opgemaakt;
bij brief van 16 november 2016 heeft de HU [verweerder] geschorst;
nadat [verweerder] bezwaar had gemaakt tegen zijn schorsing is hij door [G] , lid van het College van Bestuur, gehoord. Bij brief van 12 december 2016 heeft [G] [verweerder] bericht dat de schorsing wordt gehandhaafd, en dat er geen basis meer is voor voortzetting van het dienstverband. Bij brief van 21 december 2016 schrijft [verweerder] vervolgens aan [G] :
"Ik moet echter ook concluderen en constateren dat de acties van de HU voor mij zeer schadelijk zijn. Het is een aaneenschakeling van onzorgvuldigheden, ongepastheid en bestuurlijke onwaardigheid. Voor deze schade houd ik de Hogeschool Utrecht en u persoonlijk als bestuur(ders) aansprakelijk, waarvan ik u verzoek goede nota te nemen".