Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van informatie over de ramp met vlucht MH17 afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M. van der Klaauw en zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 3 april 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven en daarin om een tweede zitting verzocht.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht geen tweede zitting te houden.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1013) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de laatste zin van het geobjectiveerde verslag van de bijeenkomst van de ministerraad op 15 augustus 2014 niet openbaar kan maken. De gegeven motivering dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan openbaarmaking in weg zou staan, volgt de rechtbank zonder nadere motivering niet. Verweerder moet daarom beter toelichten waaruit volgens hem de onevenredige benadeling zou bestaan. Verweerder heeft verder naar het oordeel van de rechtbank de integrale weigering om het geaccordeerde verslag van het gesprek/de gesprekken die verweerder heeft gevoerd met de onderzoekers van de Universiteit Twente in het kader van het onderzoek ‘Evaluatie Nationale Crisisbeheersingsoperatie Vlucht MH17’openbaar te maken, evenmin voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft openbaarmaking van dat gespreksverslag geweigerd onder toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en g, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Geen van de door verweerder ingeroepen weigeringsgronden kan het gehele document beslaan en verweerder zal daarom nader moeten toelichten welke weigeringsgronden hij van toepassing acht op de verschillende tekstgedeeltes. Verweerder zal een specifieke belangenafweging in het kader van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob moeten maken. Het kan zijn dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob van toepassing acht op bepaalde tekstgedeeltes. In dat geval zal duidelijk moeten zijn hoe deze tekstgedeeltes de internationale betrekkingen van Nederland raken en welke belangenafweging aan de weigering ten grondslag ligt. Verweerder wordt hiertoe in de gelegenheid gesteld.
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
4. In reactie hierop heeft eiseres de rechtbank verzocht om een tweede zitting. Aan dit verzoek legt zij ten grondslag dat zich twee ontwikkelingen hebben voorgedaan na de eerste zitting bij de rechtbank die onvoldoende ten volle konden worden meegewogen door de rechtbank. Eiseres wijst ten eerste op de uitspraken die de rechtbank heeft gedaan in een eerdere Wob-procedure die ging over alle documenten die betrekking hebben op de afhandeling van de MH17-ramp. De uitspraken die de rechtbank heeft gedaan in die beroepsprocedure gaan volgens eiseres verder dan de tussenuitspraak. Eiseres is ten tweede van mening dat de rechtbank in de tussenuitspraak onvoldoende het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 november 2016, Magyar Helsinki Bizottság tegen Hongarije, nr. 18030/11 (www.echr.coe.int) inzake artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft meegenomen. De ABRvS heeft bij uitspraak 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:498) volgens eiseres onder verwijzing naar dit arrest de deur naar meer openbaarheid opengezet met name voor verzoeken van ‘social watchdogs’, zoals een persorgaan, omdat er sprake is van een verzwaarde expliciete toetsing en beoordeling conform het noodzakelijkheidsvereiste.
5. Verweerder heeft in reactie op het standpunt van eiseres meegedeeld dat hij een tweede zitting niet noodzakelijk vindt. Hiervoor bestaat slechts aanleiding als eiseres nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zou willen brengen die rechtstreeks zien op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken. Wat eiseres naar voren heeft gebracht voldoet daar niet aan. Waarom de rechtbank gelet op de eerdere uitspraken over openbaarheid van stukken over de afhandeling van de MH17-ramp tot een andere conclusie zou moeten komen, heeft eiseres namelijk niet toegelicht. Eiseres heeft met haar beroep op artikel 10 van het EVRM een nieuwe beroepsgrond naar voren gebracht. Hiervoor is gelet op de goede procesorde geen ruimte, aldus verweerder. Verweerder verzoekt daarom om een einduitspraak in deze beroepsprocedure.
6. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder. De rechtbank heeft op 24 februari 2017 einduitspraken gedaan op verzoeken van - onder andere - eiseres om openbaarmaking van alle documenten over de politiek-bestuurlijke afhandeling van de vliegramp met de MH17 (ECLI:NL:RBMNE:2017:901 en ECLI:NL:RBMNE:2017:902). Eiseres heeft gesteld dat deze einduitspraken over dezelfde documenten gaan als hier aan de orde en dat zij verder strekken dan de tussenuitspraak. Eiseres heeft haar standpunt waarom zij bespreking van deze uitspraken op een tweede zitting relevant vindt, echter niet nader toegelicht. De rechtbank ziet in die uitspraken ook zelf geen aanleiding voor een nadere zitting. Als eiseres het niet eens is met de tussenuitspraak en meent dat deze uitspraak niet ver genoeg strekt, ligt het op haar weg om tegelijk met deze einduitspraak hoger beroep in te stellen tegen de tussenuitspraak.
7. Eiseres heeft niet eerder dan in haar zienswijze een beroep gedaan op artikel 10 van het EVRM. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, blijft het geding zoals dat na die tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die tot dan toe zijn aangevoerd. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij het in beginsel in strijd met de goede procesorde zal achten als na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Met het beroep op artikel 10 van het EVRM voert eiseres juist wel een geheel nieuwe grond aan. Verweerders reactie op de tussenuitspraak geeft evenmin aanleiding voor het aanvoeren van deze nieuwe beroepsgrond, nu deze reactie niet meer omvat dan een weigering om mee te werken aan de bestuurlijke lus. Ook ziet de rechtbank in wat eiseres in de zienswijze heeft aangevoerd geen aanleiding af te wijken van het in de tussenuitspraak geformuleerde uitgangspunt. Eiseres had haar beroep op artikel 10 van het EVRM, onder verwijzing naar het arrest Magyar, eerder kunnen en ook moeten doen. De beroepsgrond is te laat ingebracht en de rechtbank bespreekt daarom deze beroepsgrond niet inhoudelijk.
8. De rechtbank verklaart, gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een symbolische dwangsom op te leggen voor het niet uitvoeren van deze uitspraak. De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek om een dwangsom vast te stellen om verweerder te bewegen binnen de gestelde termijn opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. Zij ziet echter geen aanleiding om daartoe over te gaan, omdat zij geen aanknopingspunten heeft om te veronderstellen dat verweerder niet binnen deze termijn zou beslissen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter, en mr. V.E. van der Does en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: