Bij e-mail van 12 april 2016 heeft [verweerster] aan [C] en [E] (directeur bedrijfsvoering [verzoekende partij] , hierna verder [E] te noemen) bericht: “Een schets van een proces. Al vanaf het moment dat [A] hoofd Video werd, verliep onze samenwerking moeizaam. Na een woede explosie van [A] naar mij op de afdeling, nu 6 jaar gelden, heb ik aan de bel getrokken : ik had geen vertrouwen meer in [A] als leidinggevende . Ik heb een brief geschreven over zijn stijl van leidinggeven die gekenmerkt wordt door het voortdurend niet onthouden van afspraken, geen transparantie, a zeggen en b doen enzovoort. Ongetwijfeld bevindt die brief zich nog in het personeelsdossier.
Een niet gekwalificeerde ( niet bij het NMI ingeschreven ) mediator heeft in het najaar van 2016 met ons samen 1 (!) gesprek gevoerd en geadviseerd een samenwerk pauze in te lassen en pragmatisch: dat ik direct onder [C] als leidinggevende zou werken. Dit heeft uitstekend gefunctioneerd. Na ongeveer 10 maanden kwam er een overgangsregeling en heeft [A] zich aangesloten bij ons werkoverleg (wb) . Toen [C] zich na een halfjaar uit dit drietal wilde terugtrekken, hebben we op mijn voorstel een 4-tal ingesteld voor het werkoverleg, met ons en [F] en [G] en met dit 4-tal functioneerde de samenwerking weer prima.
Zo ging het tot de fusie. Toen kwam [H] als nieuw hoofd video en met hem heb ik op zijn verzoek weer gewoon ook op 1 op 1 wb,s gehouden, zonder [G] en [F] ( we deden eigenlijk beide, deels met 4 en deels met 2).
Wat een verademing, een leidinggevende die in korte tijd met mij een buitengewoon sterke vertrouwensband wist te creëren en belangstelling had voor wat er allemaal speelde op de afdeling drama. [H] was mijn 5e leidinggevende bij de [naam] en met uitzondering van [A] , heb ik altijd met alle leidinggevenden een buitengewoon goed contact gehad.
Toen na 10 maanden [H] weer vertrok kwam [A] terug en toen zijn eigenlijk zonder erbij na te denken de 1 op 1 wb,s weer als vanzelfsprekend ingesteld. In feite was het achteraf veel beter geweest weer het 4 manschap te installeren, maar daar leek niet veel aanleiding toe.
Nu is het april 2016 en ik zou opnieuw de brief die ik jaren geleden heb geschreven weer uit de kast kunnen halen. De stijl van leidinggeven van [A] is natuurlijk niet wezenlijk veranderd. Zolang er geen hot issues zijn, valt dat nog niet zo op, maar er zijn afgelopen 10 maanden twee van die issues ontstaan. De eerste is mijn formele stelling, dat mijn functie na de fusie een geheel andere invulling heeft gekregen, die een grotere complexiteit en verantwoordelijkheid meebrengt, meer van mij vraagt als leidinggevende van de afdeling drama en en dat daar een hogere salarisschaal bij past. Ik heb in juni 2010 formeel gevraagd dit te herzien. Een formeel antwoord heb ik nog niet gehad, maar wel onlangs de boodschap van [A] : “ dat hij dat persoonlijk niet wil , en dat hij meent dat ik
daar geen recht op heb” .
Nog in een eerdere fase, bij mijn beoordelingsgesprek in november 2014, heb ik ditzelfde ook aangekaart, - dit lijkt mij ook een formeel moment - maar toen heeft [A] daar zelfs geen melding van gemaakt in het beoordelingsverslag. Dat heb ik wel zelf toegevoegd in het verslag. Daarna heb ik het tijdens wb’s tweemaal ter sprake gebracht. Hier is uiteraard geen verslag van. Omdat ik dit al mijn vertrouwen deed wankelen, heb ik, toen ik in juni 2015 opnieuw formeel een verzoek om herweging van mijn functie neerlegde, ervoor gezorgd dat bij dit gesprek [C] aanwezig was. Ik was er inmiddels van overtuigd dat als ik dit bij [A] zou neerleggen, hij niets zou doen.
De reactie en het handelen van [A] sinds juni 2015, aangaande mijn formele verzoek, zit zo vol kronkels, niet nagekomen afspraken over procedures, iets anders zeggen dan de mailen enzovoort, dat wederom het hele arsenaal van klachten over zijn stijl van leidinggeven helaas wederom actueel is geworden.
Het andere hot issue is de pensionering van [G] , waar wederom a zeggen en b doen tot een kunst verheven is en dat mij persoonlijk diep heeft geraakt, omdat ik als leidinggevende van [G] , die na 42 jaar uitgeblust met pensioen gaat, me persoonlijk verantwoordelijk voelde om dit met alle egards en respect voor haar te regelen. Dat gaat in het geheel niet over geld, hoewel ik het vullen van een pensioengat van 9000 euro wel heel redelijk had gevonden, maar het gaat vooral over de stijl van communicatie, de volkomen desinteresse, deadlines niet onthouden of niet op reageren, en dan de zwarte piet maar bij [G] en mij te leggen.
De afgelopen maanden lijkt [A] in zijn opstelling in deze beide kwesties steeds duidelijker te hebben aangestuurd op een vertrouwensbreuk. Die is dan nu ook een feit.”