RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 5310420 UC EXPL 16-11879 SM/1152
Vonnis van 1 februari 2017
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
procederend in persoon,
de naamloze vennootschap
VvAA Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen VvAA,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. V.A.M. Vos.
3 Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter:
a. voor recht verklaart dat VvAA onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld,
b. VvAA veroordeelt om aan hem een immateriële schadevergoeding te betalen van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening
c. VvAA veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat VvAA met de afwijzingsgrond dat hij te veel ervaring heeft voor de functie, indirect onderscheid heeft gemaakt naar leeftijd. Door het stellen van een maximum ervaringseis wordt volgens [eiser] een grote groep kandidaten uitgesloten. Dit zullen met name oudere kandidaten zijn, omdat zij doorgaans meer werkervaring hebben dan jongeren. Met haar afwijzingsgrond dat er in haar team reeds “veel senioriteit zit”, maakt VvAA volgens [eiser] direct onderscheid naar leeftijd, omdat met deze term klaarblijkelijk de gevorderde leeftijd van de teamleden wordt aangeduid en de wens om daar “balans” in aan te brengen, dus een jongere persoon aan het team toe te voegen. De senioriteit (de zwaarte) van de functies in het team ligt immers vast. [eiser] stelt dat VvAA voor het gemaakte (indirecte) onderscheid geen objectieve rechtvaardigingsgrond heeft. Met deze leeftijdsdiscriminatie maakt VvAA volgens [eiser] inbreuk op zijn grondrecht op gelijke behandeling. Dit onrechtmatig handelen waardoor hij in zijn persoon is aangetast, rechtvaardigt volgens hem een immateriële schadevergoeding.
3.3.
VvAA heeft primair betwist dat zij door de afwijzing van [eiser] direct of indirect onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt. Subsidiair betoogt zij - voor het geval er sprake zou zijn van direct of indirect onderscheid naar leeftijd - dat dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Meer subsidiair betwist zij de verschuldigdheid van immateriële schadevergoeding
in reconventie
3.4.
VvAA vordert dat de rechtbank [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt tot betaling van de door haar geleden en nog te lijden schade, bestaande uit de volledige aan deze gerechtelijke procedure verbonden kosten, waaronder begrepen de algehele juridische kosten van de gemachtigde van VvAA, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [eiser] tot de proceskosten daaronder begrepen de nakosten.
3.5.
VvAA legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] door het aanhangig maken van deze procedure misbruik maakt van procesrecht. Volgens VvAA maakt [eiser] geen aanspraak op de functie van junior juridisch medewerker bij haar organisatie, maar was zijn sollicitatie er slechts op gericht om na afwijzing een gerechtelijke procedure op te starten en schadevergoeding te vorderen. VvAA stelt daartoe dat [eiser] heeft gesolliciteerd op een junior functie, terwijl hij wist dat daarmee de zwaarte van de functie werd aangeduid, op het formulier geen echt telefoonnummer heeft ingevuld en willens en wetens per e-mail een bepaalde reactie van VvAA heeft uitgelokt, met als doel een opening te creëren voor een gerechtelijke procedure. VvAA wijst erop dat [eiser] reeds eerder een procedure is gestart tegen de Staat en tegen een bemiddelingsbureau, waarin hij zich ook op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van leeftijdsdiscriminatie en hij een immateriële schadevergoeding heeft gevorderd van € 5.000,00.
3.6.
[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van misbruik van procesrecht.
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
In artikel 3, aanhef en onderdeel a, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL), in samenhang met artikel 1 van deze wet, is bepaald dat onderscheid op grond van leeftijd verboden is bij de aanbieding van een betrekking en bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.
4.2.
In artikel 1 WGBL is bepaald dat onder onderscheid wordt verstaan: direct en indirect onderscheid. Van direct onderscheid is sprake indien een persoon op grond van zijn leeftijd op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. Van indirect onderscheid is sprake indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde leeftijd in vergelijking met andere personen bijzonder treft.
4.3.
Het verbod van leeftijdsonderscheid geldt op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, WGBL niet, indien dat onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De partij die onderscheid heeft gemaakt dient feiten aan te dragen ter rechtvaardiging hiervan.
4.4.
De Commissie Gelijke Behandeling (CGB), de voorganger van het College voor de Rechten van de Mens, heeft in haar advies ‘Leeftijdsonderscheid in advertenties’ bepaald dat “bij het vragen om bijvoorbeeld een senior [accountant] of een junior [adviseur], geen sprake van leeftijdsonderscheid is, omdat de toevoeging ‘junior’ of ‘senior’ aan een functie ziet op de inhoud/zwaarte van de functie en niet op de leeftijd van de gezochte kandidaat” (CGB advies 2005/06 inzake leeftijdsonderscheid in advertenties, december 2005, p.8). Niet in geschil is dat ook in dit geval de term “junior” in de functie “junior juridisch adviseur” betrekking heeft op het niveau van de functie en niet op de gewenste leeftijd van de aan te stellen werknemer. Ook overigens is in de tekst van de vacature geen aanwijzing te vinden voor direct onderscheid naar leeftijd.
4.5.
VvAA heeft toegelicht dat het team bestaat uit ‘junior’ medewerkers en ‘senior’ medewerkers. Deze laatsten heeft zij omschreven als de - in vergelijking tot de ‘junior’ - meer ‘gevorderde’ medewerker. De ‘junior’ is de medewerker die ondersteunende en administratieve werkzaamheden verricht ten behoeve van de ‘senior’. Deze afbakening in de taakverdeling zorgt volgens VvAA voor een gestroomlijnd bedrijfsproces. De in de e-mail van 26 juli 2015 genoemde “balans in het team” betreft volgens VvAAdus niet de balans in leeftijd, maar de balans tussen ‘junior’ medewerkers en ‘senior’ medewerkers. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft VvAA hiermee het betoog van [eiser] dat VvAA voor de balans in haar team op zoek is naar een jongere medewerker, afdoende weerlegd. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat uit de door VvAA gegeven samenstelling van het team de volgende leeftijdsopbouw blijkt: 58 jaar, 49 jaar, 47 jaar, 33 jaar en 39 jaar. Zoals ook VvAA naar voren heeft gebracht, zou - indien de wens om balans in het team te brengen zou zijn gerelateerd aan leeftijd - dit leiden tot een keuze voor een oudere medewerker in de leeftijdscategorie van eind vijftig en juist niet voor een jonge medewerker.
4.6.
Het betoog van [eiser] dat VvAA met haar stelling dat hij te veel ervaring heeft in feite een maximum heeft gesteld aan het aantal ervaringsjaren en daarmee onderscheid maakt naar leeftijd, treft evenmin doel. VvAA heeft naar voren gebracht - onder verwijzing naar de tekst van de vacature - dat het hier gaat om een juridische, ondersteunende functie, die grotendeels bestaat uit administratieve aspecten. VvAA heeft er op gewezen dat uit het curriculum vitae van [eiser] blijkt dat hij 25 jaar als advocaat werkzaam is geweest in de algemene civiele praktijk en dat hij zich bezig heeft gehouden met complexe juridische onderwerpen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat [eiser] een “te zware” kandidaat is voor deze functie van een relatief laag (administratief) niveau. Anders dan [eiser] stelt, maakt VvAA met deze afwijzing geen (indirect) onderscheid naar leeftijd. Het gaat immers niet om het aantal jaren werkervaring in algemene zin, maar om de aard van de opgedane werkervaring, die volgens VvAA niet passend is bij de functie.
4.7.
Met zijn stelling dat hij kennelijk niet een stap terug mag doen in zijn carrière en niet mag solliciteren op een lager gekwalificeerde functie, miskent [eiser] dat hier uitsluitend aan de orde is of VvAA door haar selectiewijze op ongeoorloofde wijze onderscheid heeft gemaakt naar leeftijd. Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet het geval. Het staat VvAA vrij de volgens haar meest geschikte kandidaat voor de functie te selecteren.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft VvAA niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] door direct of indirect te discrimineren op leeftijd. Er is dan ook geen grond voor vergoeding van immateriële schade.
4.9.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van VvAA worden begroot op € 400,00 (2 punten x tarief € 200,00) voor salaris gemachtigde.
4.10.
De nakosten waarvan VvAA betaling vordert zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot
in reconventie
4.11.
Dat [eiser] uitsluitend op de vacature heeft gereageerd om VvAA in rechte te kunnen betrekken en immateriële schadevergoeding te vorderen, staat naar het oordeel van de kantonrechter niet vast. [eiser] heeft naar voren gebracht dat hij vanwege zijn WW-uitkering verplicht is te solliciteren op - volgens het UWV - passende functies. Evenmin kan worden gezegd dat de zaak bij voorbaat geheel kansloos was. De kantonrechter ziet daarom onvoldoende reden voor een schadevergoeding wegens misbruik van procesrecht. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.12.
VvAA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. [eiser] heeft deze kosten begroot op € 200,00. VvAA heeft de hoogte daarvan niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
4.13.
wijst de vorderingen af;
4.14.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van VvAA, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
4.15.
veroordeelt [eiser] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door VvAA volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.16.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
4.17.
wijst de vorderingen af;
4.18.
veroordeelt VvAA tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 200,00.
4.19.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.