4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 3 mei 2017 hoorde verbalisant van een steekincident aan de [adres] te Utrecht. Ter plaatse zag verbalisant het slachtoffer op de grond liggen. Verbalisant voelde en zag geen ademhaling.2
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in gevecht is geraakt met [slachtoffer]. Hij heeft onder meer verklaard dat hij toen hij het mes in handen had, in een andere wereld raakte. Hij hoorde [slachtoffer] “au” schreeuwen, waarna [slachtoffer] op de grond viel.3
Op 6 maart 2018 is getuige [getuige 1] gehoord bij de rechter-commissaris. Hij verklaart onder meer het volgende.
Op 3 mei 2017 zag ik dat iemand rennend naar [slachtoffer] (verder: het slachtoffer) toekwam. [slachtoffer] liep met een fiets.4 Die iemand, [verdachte], maakte met iets een beweging.5
Op 13 maart 2018 is getuige [getuige 2] gehoord bij de rechter-commissaris. Hij verklaart onder meer het volgende.
U zegt mij dat het gaat om de gebeurtenissen bij [locatie] op 3 mei 2017. Ik zag dat die Marokkaanse man, verdachte, de Eritrese man met de fiets tegen een muur aan duwde. Ik zag duwen en trekken, een soort conflict. De Eritrese man wilde zich losrukken.6 De Marokkaan ging er vandoor. Toen ik hem zag rennen, zag ik een mes in zijn linker hand.7
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken.8
Aan de rug werd links een scherprandige huidperforatie (steekletsel) vastgesteld, met bloeduitstorting aan de wondranden, die bij leven was ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door bijvoorbeeld een mes. Dit letsel ging gepaard met een onderliggend steekkanaal met perforatie van onder andere de linkerborstholte, de linkerlong en de grote lichaamsslagader, hetgeen doorgaans gepaard gaat met substantieel bloedverlies en longfunctiestoornissen van de linkerlong. Het intreden van de dood wordt verklaard door algehele weefselschade ten gevolge van doorgemaakt substantieel bloedverlies en functiestoornissen van de linkerlong (en secundair van overige organen).9 In relatie tot het letsel was er een steekkanaal van achter naar voren aan het lichaam, van links naar rechts, schuin, voetwaarts en voorwaarts door: de huid aan de rug, de rugspieren, de zevende rib over een lengte van circa 3,5 centimeter, het borstvlies, de bovenkwam van de linkerlong met één doorsteek en de aorta over een lengte van 2 centimeter. De minimale steekkanaaldiepte was circa 7 centimeter.10
Conclusie: bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], wordt het intreden van de dood verklaard door gevolgen van een steekletsel aan de rug links.11
Voorbedachte raad
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte voorbedachte rade had op de dood van het slachtoffer en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
Opzet op de dood
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van een messteek in zijn rug. Gelet op de ernst van het letsel – zoals de klieving van een rib – en de diepte van het steekletsel van minimaal 7 centimeter, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer met kracht in zijn rug moet zijn gestoken. Vanwege de aard en plaats van het letsel kan dit niet anders dan door verdachte zijn toegebracht tijdens zijn confrontatie met het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte, in het bijzonder gelet op de kennelijke kracht waarmee verdachte het slachtoffer in zijn rug heeft gestoken, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het slachtoffer zou overlijden als gevolg van een krachtige messteek in de
rug. De impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag is derhalve wettig en overtuigend bewezen.