RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 6618590 AE VERZ 18-15 M/30364
Beschikking van 21 juni 2018
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat,
[verweerder]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.C. Hennipman, DAS Ned. Rechtsbijstand Vez.mij. N.V.
2 De feiten
2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1973, is sinds 18 oktober 2010 in dienst van [verzoekster] , laatstelijk als Manager R&D tegen een brutoloon van € 5.912,64 per maand te vermeerderen met vakantiegeld en overige emolumenten. De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verzoekster] , gevestigd te [vestigingsplaats] , is onderdeel van een internationaal bedrijf met als moedermaatschappij [bedrijfsnaam] , een in India gevestigde onderneming. Er vindt regelmatig uitwisseling van informatie en werkoverleg plaats door dienstreizen over en weer.
2.3.
[verweerder] heeft medische problemen waarvoor hij sinds 2016 medische behandelingen ondergaat. Voorafgaand aan zo’n behandeling is onbekend of, en zo ja welke, invloed de behandelingen hebben op de arbeidsgeschiktheid van [verweerder] . Begin december 2017 heeft [verweerder] een geplande medische behandeling ondergaan. Op 7 december 2017 heeft [verweerder] zich ziek gemeld bij [verzoekster] . Op 3 januari 2018 heeft [verweerder] , nadat hij ook verlof heeft genoten, zijn werkzaamheden hervat.
2.4.
Tijdens de afwezigheid van [verweerder] heeft er in Nederland overleg plaatsgevonden tussen werknemers uit Nederland en India. Het vervolgoverleg vindt plaats in India eind januari 2018. [verweerder] heeft [verzoekster] voor zijn ziekmelding laten weten niet naar India te kunnen afreizen en voorgesteld een video conference call te houden.
2.5.
[verweerder] is door zijn leidinggevende, de heer [A] (hierna: [A] ), op 22 en 23 januari 2018 verzocht zijn visa te vernieuwen in verband met het geplande overleg in India. [verweerder] heeft op deze verzoeken afwijzend gereageerd en opnieuw aangegeven dat hij vanwege medische redenen niet in staat is om naar India af te reizen. [verweerder] is er door [A] op gewezen dat hij instructies van [verzoekster] weigert.
2.6.
[verweerder] is bij brief van 24 en bij e-mail van 25 januari 2018 verzocht aanvullende medische informatie aan de bedrijfsarts te verstrekken waaruit blijkt dat hij vanwege medische redenen niet in staat is om naar India te vliegen. De bedrijfsarts en mevrouw [B] (hierna: [B] ), casemanager bij [naam arbodienst] (de externe verzuim- en re-integratiebegeleider van [verzoekster] ), hebben [verzoekster] bericht dat [verweerder] niet arbeidsongeschikt is en er geen medische redenen zijn op grond waarvan [verweerder] niet zou kunnen reizen. [verweerder] heeft bij e-mails van 24 en 25 januari 2018 gereageerd en aangegeven dat er wel medische redenen zijn op grond waarvan hij niet in staat is om naar India te vliegen, hij graag de bedrijfsarts wenst te bezoeken en hij op 27 en 31 januari 2018 afspraken heeft staan met zijn medisch behandelaars en hij nadien relevante (medische) documentatie aan de bedrijfsarts kan verstrekken.
2.7.
Het verzoek van [verweerder] om de bedrijfsarts te bezoeken wordt niet gehonoreerd. [B] stelt zich namens [verzoekster] op het standpunt dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar van een arbeidsconflict, welk conflict [verweerder] en [verzoekster] onderling moeten oplossen.
2.8.
Bij brief van 30 januari 2018 heeft [verzoekster] [verweerder] geschreven dat er sprake is van werkweigering en de weigering een reden vormt voor beëindiging van het dienstverband. [verweerder] heeft in zijn e-mail van 30 januari 2018 zijn eerder ingenomen standpunt herhaald.
2.9.
Op 23 februari 2018 heeft [verweerder] de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts oordeelt dat [verweerder] niet in staat is tot het maken van lange vluchten en wijst [verzoekster] erop dat er gekeken dient te worden naar alternatieven voor het voeren van vergaderingen.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter:
de arbeidsovereenkomst op grond van een door [verweerder] veroorzaakte dringende reden op kortst mogelijke termijn te ontbinden zonder toekenning van de transitievergoeding;
op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden met inachtneming van de opzegtermijn van vier maanden, althans op een eerst mogelijke datum nadien, omdat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de ernstig verstoorde arbeidsverhouding met [verweerder] voort te laten duren, onder toekenning van de transitievergoeding van € 17.250,00 bruto.
3.2.
[verzoekster] voert daartoe, primair, aan dat [verweerder] herhaaldelijk ten onrechte heeft geweigerd aan redelijke instructies van [verzoekster] te voldoen. Subsidiair stelt [verzoekster] dat er, gelet op de werkweigering en door [verweerder] geuite beschuldigingen en verwijten aan zijn leidinggevende en collega manager R&D, sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding.
3.3.
[verweerder] voert verweer met conclusie tot afwijzing van het gevorderde en met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van deze procedure. [verweerder] heeft daarnaast de – kort samengevatte – nevenverzoeken ingediend:
-
wedertewerkstelling indien de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden;
-
indien de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden:
a. toekenning van een transitievergoeding van € 19.235,00 bruto;
b. toekenning van een billijke vergoeding van € 472.313,40 bruto;
c. inachtneming van de opzegtermijn van vier maanden;
d. een verklaring voor recht dat [verweerder] niet is gebonden aan het non-concurrentiebeding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Primair: opzegging op grond van een dringende reden
4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar primaire verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 2 BW.
4.2.
Een werkgever kan op grond van artikel 7:669 lid 1 BW een arbeidsovereenkomst opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing in een andere passende functie niet binnen een redelijke termijn mogelijk is. De redelijke gronden op basis waarvan opzegging van de arbeidsovereenkomst verzocht kan worden, staan in lid 3 van artikel 7:669 BW. De kantonrechter beslist op verzoeken waaraan de gronden c tot en met h ten grondslag zijn gelegd, het UWV in eerste instantie op de a- en b-grond.
4.3.
[verzoekster] heeft primair verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van een door [verweerder] veroorzaakte dringende reden. Dringende redenen, als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 BW, om een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, zijn niet opgenomen in de lijst van redelijke gronden van artikel 7:669 lid 3 BW. In onderhavige procedure is het niet mogelijk de gestelde dringende reden om te zetten en/of dat hij gelezen dient te worden als verwijtbaar handelen (de e-grond). Het omzetten en/of aanmerken van een dringende reden als een redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst zou indruisen tegen het stelsel van de wet en de rechtszekerheid die daaraan kan worden ontleend. Dit leidt ertoe dat [verzoekster] in haar primaire verzoek, ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden, niet-ontvankelijk is.
Subsidiair: opzegging op grond van een ernstig verstoorde verhouding (g-grond)
4.4.
[verzoekster] verzoekt subsidiair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub g BW. [verzoekster] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen, vanwege de werkweigering van [verweerder] en de door hem geuite beschuldigingen en verwijten aan zijn leidinggevende.
4.5.
Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Weigeren redelijke instructies
4.6.
[verzoekster] heeft allereerst gesteld dat de verstoorde verhouding is veroorzaakt door de weigering van [verweerder] te voldoen aan redelijke instructies en het niet willen overleggen van zijn medische gegevens. [verweerder] heeft betwist dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt en hij zich terecht heeft beroepen op een medische beperking.
4.7.
[verweerder] is door [verzoekster] verzocht aanvullende medische informatie aan de bedrijfsarts te verstrekken waaruit zou blijken dat hij op medische gronden niet in staat is om naar India af te reizen. [verweerder] heeft in reactie daarop verzocht de bedrijfsarts te mogen bezoeken en aangegeven dat hij op 27 en 31 januari 2018 afspraken heeft met zijn medisch behandelaars en hij nadien de door [verzoekster] gevraagde informatie kan overleggen. [verzoekster] heeft het verzoek van [verweerder] echter niet gehonoreerd, waardoor [verweerder] niet de gelegenheid heeft gekregen de gevraagde informatie te overleggen. Deze omstandigheid kan [verzoekster] [verweerder] niet tegen werpen, laat staan met succes aan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst leggen.
4.8.
Dat [verweerder] daadwerkelijk niet in staat was om naar India af te reizen op grond van medische beperkingen, is gebleken na zijn (uiteindelijke) bezoek aan de bedrijfsarts op 23 februari 2018. De bedrijfsarts heeft, op basis van informatie van de huisarts, geoordeeld dat [verweerder] niet in staat is om lange vluchten te maken en dat hij hiertoe in de afgelopen maanden ook niet in staat is geweest. [verweerder] heeft gelet hierop terecht een beroep gedaan op een medische beperking om niet naar India te hoeven afreizen. Van het weigeren van een redelijke instructie door [verzoekster] is zodoende geen sprake.
Beschuldigingen en verwijten
4.9.
Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat [verweerder] beschuldigingen en verwijten heeft geuit over [A] en zijn collega R&D manager, dr. [C] , die hebben geleid tot een dusdanige verstoring van de arbeidsverhouding dat van [verzoekster] niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoekster] verwijst daarbij naar hetgeen [verweerder] gezegd heeft tijdens de bespreking tussen [A] en [verweerder] op 24 januari 2018. In dit gesprek, dat partijen voerden nadat [verweerder] had laten weten op medische gronden niet met [A] naar India te kunnen afreizen, heeft [verweerder] kritiek geuit op [A] .
4.10.
De kantonrechter van oordeel dat de door [verweerder] geuite kritiek niet zodanig is dat arbeidsverhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit geldt te meer nu [verzoekster] [verweerder] , onder andere in voornoemd gesprek op 24 januari 2018, ten onrechte heeft verweten zijn medische gegevens niet aan de bedrijfsarts te willen verstrekken. Voorts heeft [verzoekster] niet aangetoond dat zij actie heeft ondernomen om de verstoorde verhouding met [verweerder] te herstellen, hetgeen wel op haar weg lag.
4.11.
Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Van een redelijke grond voor ontslag is derhalve geen sprake, zodat de vraag of er sprake is van het opzegverbod bij ziekte niet hoeft te worden beantwoord. Het subsidiaire verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen.
4.12.
[verzoekster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verweerder] begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
4.13.
[verweerder] heeft, indien de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden, de kantonrechter verzocht [verzoekster] te veroordelen wedertewerkstelling van [verweerder] . Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen maakt [verweerder] aanspraak op wedertewerkstelling en hervatting van, voor zover hij daartoe thans arbeidsgeschikt is, zijn werkzaamheden. Dit verzoek van [verweerder] zal daarom worden toegewezen.
5 De beslissing
in het verzoek van [verzoekster]
5.1.
wijst het verzoek af;
in het nevenverzoek van [verweerder]
5.2.
veroordeelt [verzoekster] om [verweerder] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking in staat te stellen zijn werkzaamheden op normale en gebruikelijke wijze te hervatten met alle bevoegdheden en faciliteiten, die [verweerder] krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten, voor zover hij daartoe arbeidsgeschikt is;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2. uitgesproken veroordeling voldoet met een maximum van € 5.000,00;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot deze beschikking begroot op € 600,00;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en in aanwezigheid van griffier mr. M. Kaemingk in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.