4.4.1.
Mr. [eiser] q.q. stelt dat de door of namens [B] verrichte betalingen aan [gedaagde] in 2012 en 2013 zijn verricht door middel van onrechtmatig handelen van [gedaagde] , dan wel misbruik van omstandigheden door [gedaagde] .
Art. 6:162 lid 2 BW bepaalt dat als onrechtmatige daad wordt aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Volgens art. 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.4.3.
In dat kader is van deze stelplicht van mr. [eiser] q.q. is het volgende van belang.
- In de eerste plaats is enkel relevant het handelen van [gedaagde] jegens [B]. De vorderingen zijn immers gebaseerd op onrechtmatig handelen en misbruik van omstandigheden van [gedaagde] jegens [B] , zodat de stellingen van mr. [eiser] q.q. niet relevant zijn voor zover deze zien op de (mogelijk in 2013/2014 verslechterde) verstandhouding tussen [A] en [gedaagde] .
- Vast staat dat [B] – ondanks zijn steeds slechter wordende lichamelijke gezondheid in zijn laatste levensfase – tot aan zijn overlijden in april 2014 helder van geest en daarmee wilsbekwaam is geweest. Zie in dit verband ook de door mr. [eiser] q.q. overgelegde verklaring van mevrouw [E] (productie 21). [E] heeft [B] vanaf april 2012 bijgestaan in zijn financiële zaken, waarbij zij [B] eens per drie weken bezocht en hem dan gedurende 2 à 3 uur bijstond. Uit haar verklaring blijkt dat zij op de dag van het overlijden van [B] nog telefonisch contact heeft gehad met hem:
“Hij belde mij om nogmaals zeker te zijn dat ik na zijn overlijden zijn vrouw zou blijven helpen met haar bankzaken en overige administratie”.
- Uit de (hiervoor onder 2. weergegeven) vaststaande feiten blijkt dat vanwege gezondheidsproblemen van [B] en een langdurige ziekenhuisopname, zowel [B] als [A] een notariële volmacht hebben verstrekt aan [gedaagde] . Uit de stellingen van mr. [eiser] q.q. blijkt op geen enkele wijze dat [gedaagde] hierbij druk op beiden heeft uitgeoefend, dan wel dat zij deze volmacht niet uit vrije wil hebben verleend. De volmacht is verleend ten overstaan van een notaris, waarvoor geldt dat deze notaris op dat moment al de vaste notaris was van zowel [B] als [A] ten overstaan van wie zij al in 2007 hun testament hadden doen opmaken (zie producties 1 [gedaagde] en 23 van mr. [eiser] q.q.). Hetzelfde geldt voor de op dezelfde dag door [B] en [A] gewijzigde testamenten. Ook hier geldt dat uit de stellingen van mr. [eiser] q.q. niet concreet blijkt dat [gedaagde] – in de visie van mr. [eiser] q.q. kennelijk in samenspanning met de betrokken notaris – druk heeft uitgeoefend op [B] (en/of [A] ) waardoor dit testament niet uit vrije wil tot stand is gekomen.
Hierbij valt in aanmerking te nemen dat in het testament van 6 april 2011 weliswaar [gedaagde] als enig erfgenaam van [B] was aangewezen, maar hier staat tegenover dat [B] geen kinderen had, sinds 2003 tussen hem en [gedaagde] (zo blijkt ook wel uit de diverse overgelegde verklaringen) een innige vriendschap was ontstaan en [A] als echtgenote bepaald niet onverzorgd werd achtergelaten. Uit de toelichtende brief van 27 mei 2011 van de notaris blijkt dat [A] na het overlijden van [B] kon beschikken over een vermogen van € 1.300.000,-- en daarnaast een netto inkomen van
€ 4.000,-- per maand (productie 8 van [gedaagde] ).
- [gedaagde] heeft op 10 januari 2012, gebruikmakend van de door [B] aan hem verleende volmacht, € 125.000,-- naar hemzelf overgemaakt onder vermelding van “overbruggingslening”. Uit niets blijkt dat [B] (of [A] ) daarna op enig moment heeft laten blijken dat deze overboeking onrechtmatig of met misbruik van omstandigheden heeft plaatsgevonden. Integendeel, uit de (hiervoor onder 2.13. geciteerde) brief van 10 oktober 2014 blijkt dat noch [B] noch [A] een andere mening waren toegedaan dan dat dit bedrag was geleend:
”Mevrouw [B] heeft mij laten weten dat haar echtgenoot haar achteraf op de hoogte heeft gesteld van deze overboeking, maar daarbij duidelijk heeft aangegeven dat dit een lening betrof die zou worden terugbetaald”.
- Verder is van belang dat [B] (en ook [A] ) zelf heeft besloten in april/mei 2012 om zijn testament aan te passen – en zijn echtgenote als enig erfgenaam te benoemen – en de aan [gedaagde] verleende volmacht in te trekken. Ook hieruit blijkt op zichzelf niet dat het daaraan voorafgaande handelen van [gedaagde] jegens [B] (in de visie van [B] en/of [A] ) als onrechtmatig of misbruik van omstandigheden heeft te gelden. In het door mr. [eiser] q.q. (als productie 38) overgelegde concept-levenstestament van [B] – waarvoor overigens geldt dat tussen partijen in geschil is of dit van de hand van [B] is – wordt voor de daarin genoemde te overwegen beschermingsmaatregelen nergens direct gerefereerd aan enig handelen van [gedaagde] . Veelzeggend in dit verband is dat zowel [B] als [A] in mei 2012 bij de akte herroeping van de volmacht eerder blijk geven van het tegendeel:
”Ik spreek mijn dank en waardering uit voor alle ondersteuning en adviezen die de heer [gedaagde] in bovengenoemde periode aan mij en mijn echtgenote heeft verstrekt”.
Een dergelijke passage ligt niet voor de hand – ook indien in aanmerking wordt genomen dat [B] en [A] “op en top gentleman en lady” waren, in de woorden van mr. [eiser] q.q. tijdens de comparitie – indien beiden op dat moment van mening waren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hen had gehandeld of misbruik van omstandigheden had gemaakt.
- Eerst geruime tijd daarna heeft [B] (op 2 oktober 2013) de schenkingsakte ondertekend en (eerst bijna twee weken later) op 15 oktober 2013 heeft [B] zelf – de volmacht aan [gedaagde] was immers al circa anderhalf jaar daarvoor ingetrokken – een bedrag van € 125.000,-- aan [gedaagde] overgemaakt onder vermelding van “Schenkingsovereenkomst 2 oktober 2013”. Zoals gezegd werd [B] in zijn financiële zaken vanaf april 2012 werd bijgestaan door [E] , gedurende 2 à 3 uur eens per drie weken. In zoverre was dan ook geen sprake van afhankelijkheid van [B] van [gedaagde] , zoals mr. [eiser] q.q. stelt. Ook hier geldt dat uit de stellingen van mr. [eiser] q.q. niet concreet blijkt wat [gedaagde] voor onrechtmatige handelingen heeft verricht. Uit niets blijkt dat [B] , dan wel [A] die mening wel waren toegedaan. Uit de eerdergenoemde brief van 10 oktober 2014 van mr. [eiser] blijkt dat [A] kort voor haar overlijden erkende dat [B] deze schenking had gedaan, maar niet dat dit gepaard is gegaan met enig onrechtmatig handelen of misbruik van omstandigheden van de zijde van [gedaagde] .
- De rechtbank begrijpt uit de overgelegde stukken dat eerst na het overlijden van [A] namens haar erfgenamen het standpunt is ingenomen dat sprake is van onrechtmatig handelen van, dan wel misbruik van omstandigheden door [gedaagde] . Deze stellingname is in de overgelegde verklaringen en buitengerechtelijke correspondentie evenmin met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Uit de overgelegde verklaringen blijkt dat deze personen geen van allen direct betrokken waren bij de bedoelde rechtshandelingen in 2012 en 2013 en niets verklaren over enig concreet handelen van [gedaagde] jegens [B] (zie de producties 18-22 en 37 van mr. [eiser] q.q.).