14.50.09
uur:
Verbalisant ziet het slachtoffer weer in beeld komen. Verbalisant ziet haar dan in het water spartelen. Verbalisant ziet vervolgens dat verdachte bukt om het pistool op te maken (de rechtbank begrijpt: pakken) dat hij even daarvoor op de grond heeft geworpen. Verbalisant ziet daarop dat hij weer enkele wapenhandelingen verricht aan het pistool. Verbalisant ziet dat hij terug rent over het trottoir in de richting van de in- en uitgang van het gebouw en aldaar de brug over rent waar ook de vriend van het slachtoffer eerder overheen rende. Hij houdt daarbij het pistool vast. Tussentijds heeft het slachtoffer de overkant van de gracht bereikt. Zij klautert via een zwemtrapje omhoog. Verbalisant ziet vervolgens dat verdachte bij het slachtoffer aankomt. Zij is in de tussentijd over de reling geklommen.
Om 14.50.04 uur verdwijnen zowel het slachtoffer als verdachte buiten het beeld van de camera. Om 14.50.08 uur verschijnen zij weer in beeld.
Verbalisant ziet dat verdachte het slachtoffer over de reling heen gooit. Zij raakt vervolgens te water. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte iets zwarts op de rand waarop de reling is bevestigd laat vallen. Verdachte klimt vervolgens over de reling en springt het slachtoffer achteraan in de gracht. Het slachtoffer probeert wederom via hetzelfde zwemtrapje omhoog te krabbelen. Verdachte beweegt zich naar het slachtoffer die op dat moment op het zwemtrapje staat. Verdachte slaat zijn rechterarm om de hals van het slachtoffer en omsluit met zijn linkerhand ook het lichaam van het slachtoffer. Verbalisant ziet aan de beweging van verdachte dat hij grote kracht uitoefent op het slachtoffer, waarbij het slachtoffer krachtig verweer probeert te bieden aan deze uitgeoefende kracht. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte slaagt in zijn poging om het slachtoffer van het zwemtrapje te ontzetten. Verdachte en het slachtoffer komen in een gevecht, waarbij verdachte zich op enig moment onder het slachtoffer bevindt. Verdachte poogt daarbij met kracht het slachtoffer naar beneden te trekken. Verdachte heeft daarbij zijn hoofd boven water. Hij maakt daarbij ook gebruik van zijn linkerbeen waarmee hij probeert deze om het lichaam te sluiten. Gedurende het gevecht ziet verbalisant wisselend de bovenlichamen van zowel het slachtoffer als verdachte boven het water uit komen. Vervolgens ziet hij op een gegeven moment dat alleen verdachte nog boven het water uitkomt. Hij zit met zijn handen in het water en oefent daarbij neerwaartse kracht uit. Hij blijft zichzelf daarbij zijdelings verplaatsen waarbij hij half gebukt in het water zit.11
Om 14.51.02 uur ziet verbalisant dat verdachte een onnatuurlijke lichaamsomwenteling naar links maakt, waarbij zijn handen onder water blijven. Gedurende dit tafereel ziet verbalisant geen enkel teken van het slachtoffer boven water. Verdachte verplaatst zich op een gegeven moment in de richting van de zwemtrap. Hij houdt daarbij continu zijn handen onder water en heeft zichtbaar moeite om zichzelf te verplaatsen in het water. Hij neemt een soort slepende lichaamshouding aan. Gedurende deze handelingen ziet verbalisant geen teken van het slachtoffer. Verdachte komt aan bij het zwemtrapje, pakt met beide handen de verticale stijlen van de zwemtrap vast en blijft in het water staan. Dit is omstreeks 14.51.45 uur. Deze houding houdt hij aan tot 14.52.24 uur. Vanaf dat moment ziet verbalisant dat verdachte een op- en neergaande beweging maakt met zijn lichaam tot 14.52.31 uur. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte via het zwemtrapje het water uitgaat. Omstreeks 14.52.43 uur ziet verbalisant dat verdachte niet meer in contact is met het water. Vervolgens klimt verdachte omhoog op de zwemtrap. Hij klimt over de reling en verdwijnt uit beeld. Vervolgens ziet verbalisant dat er omstreeks 14.53.04 uur iets in het water valt. Hij ziet spetters en diverse waterrimpels ontstaan. Omstreeks 14.53.09 ziet verbalisant dat verdachte wederom over de reling heen klimt en via het zwemtrapje te water gaat. Omstreeks 14.54.37 uur komen de eerste politiemedewerkers om de hoek van het OM-gebouw aan rennen. Door de politiemedewerkers wordt gezien dat in de directe nabijheid van verdachte het lichaam van het slachtoffer in het water drijft, waarbij de achterzijde van het lichaam zichtbaar is voor de politiemedewerkers. Het gezicht van het slachtoffer en de voorzijde van het lichaam drijven voorover in het water. De politiemedewerkers starten daarop de hulpverlening.12
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zich op 7 februari 2017 omstreeks 14.50 uur op het
NS-station te Lelystad bevond. Hij is de Stationslaan overgestoken in de richting van de Schepenen. Halverwege twee gebouwen, gelegen aan de Schepenen, hoorde hij een luide knal achter zich. Hij draaide zich om en zag achter zich, ongeveer acht meter bij hem vandaan, een donker gekleurde persoon met een baard die een pistool gericht hield op een donker gekleurde man. Hij zag dat die man wegrende vanaf het fietspad over het gras in de richting van de daar gelegen zorgflat. Hij hoorde vervolgens nog een knal. Hij zag dat de man met de baard het pistool gericht hield in de richting van de wegrennende donkere man.13
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 7 februari 2017 om 14.50 uur een afspraak had bij de rechtbank Lelystad. Hij kwam vanaf de achterzijde van de rechtbank aangelopen. Hij zag dat een man een vuurwapen tevoorschijn haalde, richtte en op een andere jongen schoot. Hij zag dat deze jongen richting de Schouw wegrende. Hij zag dat de man vervolgens het wapen op het meisje richtte en dat het wapen toen weigerde.14 Het pistool ging niet af. De man probeerde het te herstellen door aan de loop te zitten.15
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 7 februari 2017 naar Lelystad was gekomen. Hij stond voor het verkeerslicht dat op rood stond. Vervolgens zag hij dat een jongen schuin achter hem vandaan kwam en door het rode licht rende. Vervolgens hoorde hij een harde knal. De jongen kwam links van hem vandaan rennen. [getuige 3] denkt dat hij vanaf het station en/of de bussen vandaan kwam rennen.16 [getuige 3] stond met zijn rug naar het spoor en met zijn gezicht naar de rechtbank voor het verkeerslicht. Als je schuin naar links kijkt zie je de rechtbank. De jongen die achter hem vandaan kwam rennen duwde het slachtoffer de gracht in. Daarna sprong hij zelf de gracht in en hield vervolgens het slachtoffer onder water.17
Op 7 februari 2017 omstreeks 15.00 uur bevond een inspecteur van politie zich op de openbare weg te Lelystad in reactie op een melding van een schietincident. Bij dit incident bleek het, in het dossier nader genoemde slachtoffer [slachtoffer 2], te water te zijn geraakt. Door collega’s van de politie Lelystad werd zij uit het water gehaald. Verbalisant zag dat het slachtoffer niet aanspreekbaar was. Hij voelde en hoorde geen hartslag. Hij zag en voelde dat het slachtoffer niet ademde. Hij is gestart met reanimeren van het slachtoffer. Door collega’s werd de zogenaamde AED aangesloten. Na ongeveer één minuut zag en hoorde hij dat het slachtoffer zelfstandig begon te ademen en voelde hij een hartslag.18
In een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] staat het volgende letsel omschreven:
- diverse striemen over lichaam’
- buitenwater in mond en keel;
- storingen in het bewustzijn, van voorbijgaande aard;
- bijna verdrinking, reanimatie plek ongeval, bewaking intensive care.19
Op 7 februari 2017 omstreeks 16.15 uur heeft de politie Midden-Nederland forensisch onderzoek verricht.20 Het onderzoek is verricht op de openbare weg, genaamd Schepenen te Lelystad. Voorafgaand aan het onderzoek op de plaats delict heeft verbalisant in het voormalig pand van het Openbaar Ministerie beelden bekeken van de bewakingscamera’s naast het pand. Hierop was vrijwel het gehele incident te zien.
Op de Schepenen had de politie enkele pionnen neergezet op plaatsen waar ze voorwerpen hadden aangetroffen. Verbalisant heeft diverse voorwerpen voorzien van markeringsbordjes.
Verbalisant zag bij markeringsbordje nummer 2 een huls liggen. Dit komt overeen met de plaats waar verdachte in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Bij nummer 3 zag verbalisant een patroon liggen. Op de camerabeelden was te zien dat verdachte geprobeerd heeft te schieten op het slachtoffer maar dat het vuurwapen weigerde. Zowel de huls als het patroon waren van het kaliber . 45.21
[verdachte] (hierna: verdachte) heeft verklaard dat het klopt dat hij op 7 februari 2017 omstreeks 11.30 uur op het centraal station Lelystad was. Hij had zicht op de rechtbank. Hij was aan het wachten.22 Verdachte had toen een geladen vuurwapen bij zich.23 Op een gegeven moment zag hij zijn zusje [slachtoffer 2] met de man die hem24 had neergeschoten. Verdachte zag ze en heeft geschoten. Hij zag ze bij het hoekje van de rechtbank lopen. Hij ging rennen en heeft een schot gelost. Daarna is zijn zusje in het water gevallen. [slachtoffer 1] rende weg. Verdachte is naar zijn zus gegaan. Ze lag in het water.25 Verdachte kan zich herinneren dat hij met een geladen pistool op zijn zusje heeft gericht. Hij heeft het wapen op de grond gelegd en is vervolgens zelf het water in gegaan. Op de vraag van de voorzitter van de rechtbank of het klopt dat hij zijn zusje met kracht bij de hals en nek heeft vastgepakt en haar minutenlang onder water heeft gehouden, heeft verdachte geantwoord: “ja”.26 Verdachte dacht dat hij zijn zusje had doodgemaakt.27 Verdachte heeft het vuurwapen in het water gegooid.28
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast gaat het bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Indicaties voor voorbedachte raad
Geweldsincident op 23 april 2016
De familie [familie verdachte] heeft zich op 23 april 2016 verzameld en is met drie auto’s naar het huis van [slachtoffer 1] gereden. Daar aangekomen zijn er stenen en stokken uit de kofferbakken van de auto’s gepakt. [slachtoffer 1] zag vanuit het keukenraam dat [verdachte] richting de deur liep, dat hij naar zijn broeksband greep en een wapen op hem richtte. [slachtoffer 1] heeft hierop met een vuurwapen op de benen van [verdachte] gericht. [verdachte] bleef naar voren lopen. Toen [slachtoffer 1] een knal hoorde heeft hij twee keer geschoten.29 Hierbij is [verdachte] geraakt.30 De rechtbank Midden-Nederland heeft [slachtoffer 1] bij vonnis van 14 december 2017 ter zake hiervan ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van noodweer.31
[slachtoffer 2] had op 7 februari 2017 een verhoor van een zaak van april en over een zaak van haar familie. Nadat de politie haar vraagt wat er met haar familie is antwoordt zij als volgt: “Over de eerwraak en dat zij mij willen hebben en willen dood maken. Daarvoor ben ik gevlucht. Zij willen de eer behouden en daarom moet ik dood. Ik ben weg gegaan zonder een Irakese man en dat is niet goed volgens hun”.32
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er in ieder geval vanaf 23 april 2016 animositeit bestond tussen de familie van verdachte enerzijds en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] anderzijds. Op genoemde datum heeft de familie van verdachte de confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht. [slachtoffer 2] is gevlucht voor haar familie.
Bedreigingen via bankafschriften
Van 20 tot 27 juli 2016 vinden diverse overboekingen plaats op de ING-rekening [rekeningnummer] van [slachtoffer 2] vanaf de rekening van [A] met IBAN [rekeningnummer]:33
Datum
|
Euro
|
Omschrijving
|
27-07-2016
|
0,01
|
je bent een vieze//vuile kankerhoer allemaal door jou/is mijn hele kanker leven verpest.//ik maak [slachtoffer 2] doood tause melek. k/kom terug//
|
22-07-2016
|
0,01
|
als ietsgebeurt met//onsvooral met papa en Mama en [B]//gaa jij dood tause
|
Uit deze overschrijvingen blijkt dat de familie [familie verdachte] contact heeft gezocht met [slachtoffer 2] en haar en haar vriend met de dood bedreigen.
[slachtoffer 2] noemt haar vriend [slachtoffer 1].34
Oproep van [slachtoffer 2] om als getuige te verschijnen
Op 19 januari 2017 is vanuit de rechtbank Midden-Nederland een brief verstuurd aan [slachtoffer 2] naar het adres [adres] te [woonplaats]. In de brief wordt zij opgeroepen om als getuige te verschijnen in het gerechtsgebouw Stationsplein 15 te Lelystad op 7 februari 2017 te 13.30 uur.35 Uit onderzoek is gebleken dat op het adres [adres] te [woonplaats] meerdere familieleden van [slachtoffer 2] hebben gewoond. Volgens de gemeenschappelijke basisadministratie zijn er op 7 maart 2017 andere bewoners op het adres ingeschreven.36 [slachtoffer 2] heeft op 7 februari 201737 verklaard dat door de rechtbank een brief is gestuurd dat zij op 7 februari 2017 op de rechtbank moest verschijnen. Die brief is naar het adres van haar moeder gestuurd op de [adres] in [woonplaats].38
Doordat de oproep van [slachtoffer 2] om op 7 februari 2017 om 13.30 uur als getuige een verklaring af te leggen bij de rechtbank in Lelystad is verzonden naar een adres van de familie [familie verdachte], heeft de familie [familie verdachte] kennis kunnen nemen dat [slachtoffer 2] op genoemd tijdstip bij de rechtbank moest verschijnen.
Aanwezigheid van verdachte in de stationshal
De politie heeft de camerabeelden van 7 februari 2017 van 09.00 uur tot 12.30 uur bekeken naar de aanwezigheid van verdachte. Verdachte komt om 11.31 uur de stationshal binnenlopen.39
De politie heeft ook de camerabeelden van 7 februari 2017 van 12.30 uur tot en met 15.30 uur bekeken. Vanaf het eerste moment van de beelden, 7 februari 2017 te 12.31 uur, zag verbalisant verdachte. Verdachte was van 12.30 uur tot 14.50 uur aanwezig in en om de stationshal en ging nergens anders heen. Verdachte hield constant zicht in de richting van de rechtbank.40
Verbalisant ziet dat verdachte met een man spreekt.41 Om 12.42.00 uur schudden ze handen. Ze praten tot 12.42.40 uur. Om 12.42.52 uur loopt nn-man een dönerzaak binnen.42 Om 13.33.35 uur loopt nn-man de dönerzaak uit. Nn-man spreekt verdachte aan vanaf 13.33.45 uur. Ze spreken met elkaar tot 13.34.00 uur. Om 13.34.07 uur loopt nn-man richting de uitgang van de stationshal.43
Om 14.50 uur rent verdachte de stationshal uit in de richting van de rechtbank.44
[getuige 4] heeft in verband met een misdrijf waarvoor [verdachte] is aangehouden op 7 februari 201745 verklaard dat hij die dag bij het station naar de dönerzaak liep. Hij zag [verdachte] staan, ging naar hem toe en schudde zijn hand. [getuige 4] zei dat het koud was en nodigde hem mee naar binnen om thee te drinken. [verdachte] zei: “nee, ik ga zo weg”. [getuige 4] zag [verdachte] later nog een keer toen hij wegging en zei tegen hem: “Ga naar binnen je wordt ziek”.46
Op 7 februari 2017 bevond verdachte zich aldus van 11.31 uur tot 14.50 uur in de stationshal van centraal station Lelystad. Hij was ruim vóór het tijdstip waartegen [slachtoffer 2] was opgeroepen in de stationshal aanwezig. Zijn blik was voortdurend op de rechtbank gericht. Hij werd twee keer aangesproken door een man die later [getuige 4] blijkt te zijn en gaat ondanks diens uitnodiging niet de dönerzaak in.
Verklaringen van verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de stationshal
Op 8 februari 2017 heeft verdachte verklaard dat hij bij het station was, gewoon aan het eten. Hij wachtte op iemand die zou komen en hem weg zou brengen. Volgens verdachte was hij om 14.00 uur op het station.47 Het was 14.10 of 14.15 uur want hij keek op zijn telefoon. Hij heeft iets gegeten bij de snackbar in het station, een Turkse winkel. Verdachte wil de naam van de persoon op wie hij wachtte niet noemen. Hij stond op zijn vriend te wachten. Hij was daar een half uurtje à 40 minuten aan het wachten. Hij stond te wachten in de hal.48
Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte aan het eten was of bij een snackbar is geweest. Zijn verklaring dat hij 30 tot 40 minuten stond te wachten komt niet overeen met de beschrijving van de camerabeelden waaruit blijkt dat hij zich van 11.31 uur tot 14.50 uur in de stationshal begaf.
Op 25 juli 2017 heeft verdachte verklaard dat hij op het station was. Hij stond te wachten op een vriend die een telefoon aan hem zou verkopen.49 Hij was rond een uur of twaalf op het station. Hij stond binnen het station aan de kant van de rechtbank.50 Hij heeft één bekende op het station gezien van wie hij denkt dat die [C] heet. 51
De verdachte heeft ter zitting van 10 januari 2018 verklaard dat het klopt dat hij op 7 februari 2017 op het centraal station Lelystad was. Hij was op iemand aan het wachten omdat hij iets zou gaan kopen. Hij wil niet zeggen van wie hij iets zou kopen omdat hij die persoon er niet bij wil betrekken. Het klopt dat hij zicht had op de rechtbank. Iemand zou hem daar ophalen. Hij wil daar verder niets over zeggen. Hij wilde iets kopen wat niet hoorde. De persoon die hem zou ophalen was dezelfde persoon van wie hij iets zou kopen. Ze hadden daar afgesproken. Verdachte wil geen antwoord geven op de vraag waar die persoon vandaan moest komen. Verdachte heeft wat gegeten op het station. Hij heeft daar van alles gedaan. Hij was aan het wachten.52
In eerste instantie heeft verdachte verklaard dat hij een telefoon ging kopen van een vriend van wie hij de naam niet wil zeggen. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij aan het wachten was om iets illegaals te kopen van een persoon van wie hij de naam niet wenst te noemen. Uit de camerabeelden blijkt niet dat verdachte van alles heeft gedaan in de stationshal of iets heeft gegeten, zoals door hem verklaard.
Verdachte heeft op de zitting van 12 juni 2018 verklaard dat hij op het centraal station Lelystad een verboden voorwerp zou kopen van een persoon van wie hij de naam niet wil noemen. Hij heeft met twee personen gesproken. Hij kan zich de namen van die personen niet herinneren. Verder heeft hij gezegd dat hij niet direct wist dat de twee personen die hij bij de rechtbank zag lopen zijn zusje [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1] waren.
Uit de camerabeelden en de verklaring van de getuige [getuige 3] blijkt dat verdachte vanuit de stationshal naar [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1] is toegerend met uitgestrekte arm met daarin een pistool en direct in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte niet direct wist of het [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren die hij zag lopen.
Verdachte noemt in geen van zijn verklaringen de naam van de vriend of bekende op wie hij aan het wachten was dan wel van wie hij een telefoon of een illegaal voorwerp zou kopen. Dit onderdeel van zijn verklaringen is daarom niet te verifiëren.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden van zijn aanwezigheid in de stationshal die op diverse punten niet stroken met de beschrijving van de camerabeelden en getuigenverklaringen. Ook is een aantal elementen uit zijn verklaringen niet te verifiëren doordat verdachte hier verder geen informatie over geeft. Concluderend heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven over de reden waarom hij in de stationshal aanwezig was.
Contra-indicaties voor voorbedachte raad
De verdediging heeft betoogd dat er contra-indicaties zijn voor voorbedachte raad. De omstandigheid dat het incident zich op klaarlichte dag bij de rechtbank voor het oog van meerdere camera’s heeft plaatsgevonden zou er volgens de raadsman op duiden dat geen sprake was van een uitgedacht plan.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat [slachtoffer 2] van haar familie is gevlucht en haar familie niet wist waar zij verbleef. Haar familie heeft op de hoogte kunnen raken van het feit dat [slachtoffer 2] op 7 februari 2017 naar de rechtbank zou komen omdat de oproep hiervoor naar het adres van haar moeder is verstuurd. Dit leverde voor verdachte bij uitstek een kans om haar te treffen.
Anders dan de raadsman beschouwt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte rustig in het water bleef wachten totdat hij door de politie werd meegenomen, niet als een
contra-indicatie voor voorbedachte raad.
Een andere contra-indicatie zou volgens de verdediging zijn dat [slachtoffer 2] in eerste instantie zelf in het water is gesprongen. Verdachte kan niet van tevoren hebben bedacht om haar onder water te houden met het doel haar van het leven te beroven. De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer 2] in het water is gesprongen uit angst voor verdachte nadat hij met een vuurwapen heeft geschoten. Vervolgens is zij uit het water geklommen en heeft verdachte haar terug in het water geduwd. De rechtbank ziet daarom ook hierin geen contra-indicatie voor voorbedachte raad.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 juni 2018 verklaard dat hij een post traumatische stress stoornis (hierna: PTSS) heeft als gevolg van de eerdere schietpartij op 23 april 2016 waarbij [slachtoffer 1] op hem heeft geschoten. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman op dezelfde zitting een brief van de huisarts overgelegd. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit het dossier niet blijkt dat door een psycholoog of psychiater is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van PTSS. De huisarts van verdachte heeft niet de deskundigheid om een dergelijke stoornis te diagnosticeren en uit de brief van de huisarts volgt ook dat de PTSS vooral als anamnese (verhaal patiënt) naar voren komt. Ook als sprake zou zijn van PTSS bij verdachte is dat niet een contra-indicatie voor het bestaan van voorbedachte raad.
De rechtbank zijn ook geen andere contra-indicaties gebleken die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Conclusie
De rechtbank acht het op grond voorgaande bewijsmiddelen en overwegingen aannemelijk dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de hiervoor geschetste voorgeschiedenis tussen de familie [familie verdachte] enerzijds en [slachtoffer 2] en haar vriend [slachtoffer 1] anderzijds, te weten het geweldsincident op 23 april 2016 en de bedreigingen via bankoverschrijvingen. Verder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte. Hij rende vanuit de stationshal naar [slachtoffer 2] en haar vriend, richtte een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] en schoot. Vervolgens rende hij achter [slachtoffer 2] aan die het water in is gesprongen. Hij richtte vuurwapen op [slachtoffer 2] maar het wapen weigerde. Vervolgens duwde hij [slachtoffer 2] terug het water in nadat zij op de kant was geklauterd. [slachtoffer 2] probeerde weer uit het water te klimmen maar het lukte verdachte het om haar van de zwemtrap te ontzetten. Vervolgens vond een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer 2] in het water plaats waarbij hij haar uiteindelijk langdurig onder water heeft gehouden tot zij niet meer bewoog. Hierna heeft hij [slachtoffer 2] nog in het water verplaatst richting de zwemtrap alwaar hij op haar is gaan staan en enkele seconden op en neer heeft bewogen.
Ook in het geval er geen sprake is van eergerelateerd geweld, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbedachte raad. Verdachte heeft urenlang in de stationshal gewacht tot hij zijn zus en haar vriend zag waarna hij naar ze toe is gerend en eerder beschreven geweldshandelingen jegens beide slachtoffers heeft gepleegd.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is geen sprake.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2018;
- -
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, genummerd PL0900-2017039879-37, doorgenummerde pagina 8 e.v. (proces-verbaal II);
- -
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (onderzoek wapen en munitie), genummerd PL0900-2017039879-69, doorgenummerde pagina 45 e.v. (proces-verbaal II).