de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door haar directeur [A] .
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 8 november 2017.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 januari 2018. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beoordeling
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] werken al jaren met elkaar samen. [eiseres] werkt dan in opdracht van [gedaagde] en stuurt daarvoor facturen. In de eerste helft van 2017 zijn drie facturen onbetaald gebleven, met een totaalbedrag van € 5.808. Na aanmaning heeft [gedaagde] in september 2017 dat bedrag betaald, maar niet de rente en buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft de betaling eerst toegerekend aan rente en kosten. Daardoor is van de hoofdsom een deel onbetaald gebleven van (volgens [eiseres] ) € 884,84. [eiseres] vordert nu van [gedaagde] betaling van € 884,84 en de rente over € 5.808.
2.2.
De vordering is ingesteld op naam van de besloten vennootschap [eiseres] . [eiseres] is echter geen besloten vennootschap, maar een eenmanszaak. Bij [gedaagde] is daardoor kennelijk geen verwarring ontstaan. Daarom kan dit gezien worden als een schrijffout (zij het een heel slordige), die verder geen consequenties hoeft te hebben.
2.3.
[gedaagde] protesteert tegen de kosten, omdat het nooit haar bedoeling was om niet te betalen. Zij schrijft dat de facturen om onduidelijke redenen niet zijn verwerkt in de administratie en dat ze daardoor niet betaald zijn. Er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen. [gedaagde] heeft de facturen dus over het hoofd gezien. Het probleem had opgelost kunnen worden met een mailtje of telefoontje. Of dat gebeurd is, is onduidelijk. [eiseres] zegt van wel, [gedaagde] van niet.
2.4.
Stel nu dat [gedaagde] gelijk heeft, en dat [eiseres] niet gebeld of gemaild heeft, wat dan? Het gaat hier om een handelsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6:119a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW): partijen hebben allebei een bedrijf, en zij handelden in het kader van dat bedrijf, op commerciële basis. In zo’n geval zijn de incassokosten (van ten minste € 40) verschuldigd zodra de betalingstermijn verstreken is, zonder dat daarvoor een aanmaning vereist is (artikel 6:96 lid 4 BW). Dat is anders bij een consument als debiteur. Dan is een aanmaning inderdaad verplicht. Veel consumenten hebben er moeite mee om hun administratie zo bij te houden dat zij al hun rekeningen op tijd kunnen betalen. Van een bedrijf mag dat wel worden verwacht. Voor bedrijven geldt daarom een strengere regel.
2.5.
Het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten is € 665,40. Dat bedrag klopt met de tarieven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het bedrag is relatief hoog, omdat het bepaald wordt niet op basis van de moeite die de schuldeiser gedaan heeft, maar op basis van het verschuldigde bedrag, in dit geval € 5.808. Dat is een keuze die de wetgever gemaakt heeft.
2.6.
[eiseres] vordert de rente over € 5.808 vanaf de vervaldatum van de facturen. Dat klopt niet, omdat een deel van die rente al betaald is uit de betalingen van september 2017. De rente bedroeg op 15 september 2017 (de dag van de aanmaning) € 186,50. Rente en buitengerechtelijke incassokosten samen bedroegen toen dus € 851,90. [gedaagde] heeft toen vrijwel onmiddellijk € 5.808 betaald. Daarvan is dus € 851,90 toegerekend aan rente en kosten, waardoor van de hoofdsom datzelfde bedrag open is blijven staan. Daarom zal dat bedrag worden toegewezen, met de rente daarover vanaf de datum van de aanmaning.
2.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 851,90 met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 15 september 2017 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.050,42, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: