9 BENADEELDE PARTIJ
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.400,65. Dit bedrag bestaat uit € 8.400,65 materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.040,13. Dit bedrag bestaat uit € 4.540,13 materiële schade en € 12.500,00 immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de tenlastegelegde feiten voor vergoeding in aanmerking komen. Dit geldt voor beide vorderingen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gesteld dat de kosten van derden, de telefoonkosten, de reiskosten, de kosten als gevolg van de vernieling van de ruit en de verblijfkosten niet toewijsbaar zijn. Hij komt in totaal tot een toewijsbaar bedrag van € 1.009,20.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gesteld dat de kosten van derden niet toewijsbaar zijn. Het gaat dan om de kosten van het zorgverlof van haar dochter en zus, de reiskosten van haar zus en de kosten van het pension van de hond van haar zus. Omdat nog niet duidelijk is bij [slachtoffer 2] of haar letsel blijvend is, stelt de officier van justitie voor om voor de immateriële schade een voorschot van € 5.000,- toe te kennen.
Voor het overige dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat een medische onderbouwing bij de vorderingen ontbreekt. Ook is het volgens hem de vraag of het letsel is ontstaan door de gebeurtenissen op 29 juli 2017 of dat het een andere oorzaak heeft.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank acht de kosten met betrekking tot het verblijf in het ziekenhuis (€ 84,00), verblijf bij Woonzorgcentrum Marijke (€ 190,00), de eigen bijdrage aan het CAK (€ 487,95), de parkeerkosten voor bezoek aan Altrecht (€ 80,00), de reiskosten voor 6 bezoeken aan Woonzorgcentrum Huize Marijke (€ 66,77) en 31 bezoeken aan Altrecht in Utrecht (€ 351,42) en reiskosten met de Regiotaxi voor een bezoek aan Altrecht (€ 15,60) voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.260,14 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 1 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige gevorderde kosten als volgt:
- € 2.260,54 aan kosten voor de paarden. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en deze ook in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 735,20 aan kosten voor de pensionstalling voor de paarden. De rechtbank acht deze kosten niet een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 233,65 aan kosten voor de kapotte ramen. De rechtbank acht deze kosten evenmin een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 3.905,75 aan eigen bijdrage CAK. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 464,77 aan reiskosten voor bezoeken aan Altrecht. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 144,14 aan reiskosten vriendin van partner. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en deze ook in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 105,80 aan parkeerkosten bij Altrecht in Utrecht. Afgezien van het toegewezen bedrag van € 80,00 zijn de kosten niet onderbouwd.
- € 78,00 aan ritkosten taxi. Afgezien van het toegewezen bedrag van € 15,60 zijn de kosten niet onderbouwd.
- € 50,00 aan telefoonkosten et cetera. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en ook in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
- € 109,98 aan inrichtingskosten. De rechtbank acht deze kosten onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten in een te ver verwijderd verband staan van het bewezenverklaarde feit 1.
Zij zal de benadeelde partij daarom op voornoemde onderdelen niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht de kosten met betrekking tot het verblijf in het ziekenhuis (€ 6,90 parkeren en 56,00 ziekenhuis), eigen risico zorgverzekering 2017 (€ 369,06), eigen risico zorgverzekering 2018 (€ 385,00), kosten rollator (€ 51,50), kosten bril (€ 40,00) kosten voor 7,5 maand huishoudelijke hulp a € 75,00 per maand (€ 562,50) en zorgverlof dochter (€ 210,95) voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
De immateriële schade waardeert de rechtbank op € 7.000,-. Hierbij speelt een rol dat [slachtoffer 2] tot op heden volledig arbeidsongeschikt is, maar ook dat nog niet duidelijk is of het letsel dat zij heeft blijvend is. De rechtbank heeft hierbij vergelijkbare zaken mede in aanmerking gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.681,91 aan materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 2 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 29 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 7.000,-.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige gevorderde kosten als volgt:
- € 397,49 aan reiskosten van de zus van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 1.260,50 aan overige kosten voor de huishoudelijke hulp. De rechtbank acht deze kosten niet een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 2.
- € 339,23 aan kosten zelfwerkzaamheid. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd en evenmin een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit 2. Daarnaast is er ook geen inzicht in de situatie voor en na de mishandeling. Dit geldt ook voor de navolgende kosten.
- € 75,00 aan energiekosten.
- € 450,00 aan zorgverlof zus. De rechtbank acht deze onvoldoende aannemelijk gemaakt nu de kosten niet zijn onderbouwd.
- € 336,00 aan pensionkosten voor de hond. De rechtbank acht deze kosten niet een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 2. De kosten staan in een te ver verwijderd verband.
Zij zal de benadeelde partij daarom op voornoemde onderdelen niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op grond van het zogenoemde liquidatietarief in civiele zaken. De rechtbank kent daarom tweemaal twee punten toe zodat de kosten voor [slachtoffer 1] worden begroot op 2 punten x € 384,-- = € 768,- en voor [slachtoffer 2] worden begroot op 2 punten x € 452,- = € 904,-. In totaal een bedrag van € 1.672,-.
11 BESLISSING
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat verdachte zich niet ophoudt in een straal van 500 meter van [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel van contactverbod wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden (180 dagen);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag van € 1.260,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2017 tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.260,14 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 768,-;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag van materiele schade van € 1.681,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2017 tot de dag van volledige betaling en tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag van immateriële schade van € 7.000,00;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.681,91 en € 7.000,00 te betalen, het eerste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juli 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 78 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 904,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en
A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. de Gier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te [woonplaats] , gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer 1] (te weten zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan/stompen en/of te schoppen;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te [woonplaats] , gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (te weten zijn vader tot wie hij in
familierechtelijke betrekking staat) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer 1] meermalen te slaan/stompen en/of te schoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te [woonplaats] , gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen te slaan/stompen en/of te schoppen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 29 juli 2017 te [woonplaats] , gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer 2] meermalen te slaan/stompen en/of te schoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht