VONNIS
---------------------------------------------------------------------------------------------------
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer: NL18.10212
Vonnis van 25 april 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] (België), eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer, tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mrs. A. al Mansouri en M.M. Tak te Utrecht.
2 Het geschil en de beoordeling
2.1.
[eiser] is eigenaar van een [..] [.] (hierna: de auto). [verweerster] is autodealer van onder andere het merk [..] . [eiser] heeft met [verweerster] afgesproken dat [verweerster] de auto op consignatiebasis ter verkoop zal aanbieden. [verweerster] heeft de auto met dat doel meegenomen naar de [...] , een oldtimerbeurs in het [....] , waar de auto is gestald in een parkeergarage. De auto is daar gestolen.
2.2.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht dat [verweerster] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichting ex artikel 7:605, lid 4 BW om de auto aan [eiser] terug te geven in dezelfde staat als waarin de auto in bewaring is gegeven door [eiser] aan [verweerster] als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden, en [verweerster] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 104.500, --, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen
2.3.
De vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op zijn stelling dat de overeenkomst die hij met [verweerster] heeft gesloten, (in ieder geval ook) een bewaarnemingsovereenkomst is als bedoeld in artikel 7:600 BW. De rechtbank is van oordeel dat die stelling van [eiser] niet juist is. [verweerster] was geen bewaarnemer en op haar rustte ook niet teruggaveplicht van artikel 7:605, lid 4 BW. [verweerster] is daarom niet tekortgeschoten in die verplichting, eenvoudigweg omdat die niet op haar rustte. Alle vorderingen van [eiser] stranden daar op. Dat wordt hierna uitgelegd.
2.4.
De bedoeling van [eiser] en [verweerster] was dat [verweerster] de auto op consignatiebasis ter verkoop zou aanbieden. Dat blijkt uit de schriftelijke overeenkomst van 6 oktober 2017 waarin dat woordelijk staat, en dat is ook op de mondelinge behandeling door [eiser] en [verweerster] bevestigd. Waar het hen in essentie om ging, was dat [verweerster] de auto voor [eiser] zou proberen te verkopen, althans een koper voor de auto zoeken. [eiser] wilde de auto verkopen omdat hij bij [verweerster] een andere auto had gekocht.
2.5.
De bedoeling van [eiser] en [verweerster] is precies waarom geen sprake is van bewaarneming. De essentie van een bewaarnemingsovereenkomst is namelijk dat de ene partij, de bewaarnemer, een zaak die de andere partij, de bewaargever, hem toevertrouwt, bewaart en teruggeeft. Maar dat was nu juist niet waar het [eiser] en [verweerster] om ging: de bedoeling van [eiser] was dat dat de auto verkocht zou worden. Hij wilde de auto dus helemaal niet terug. En dat [eiser] de auto aan [verweerster] toevertrouwde is een logisch gevolg van het ter verkoop aanbieden. Daardoor kon [verweerster] de auto namelijk tonen aan mogelijke kopers. Maar dat betekent nog niet dat het toevertrouwen van de auto aan [verweerster] kan worden gekwalificeerd als bewaren in de zin van artikel 7:600 BW. De hoofdverplichting van [verweerster] was niet de auto bewaren, maar de auto proberen te verkopen. Partijen zijn als tegenprestatie ook geen (periodiek) bewaarloon, maar commissie over de gerealiseerde verkoopopbrengst overeengekomen.
2.6.
[eiser] heeft (subsidiair) nog gesteld dat van een gemengde overeenkomst, namelijk bewaarneming en bemiddeling, sprake is. Maar dat is ook niet het geval en ook op grond daarvan is artikel 7:605 BW dus niet van toepassing. Een gemengde overeenkomst kan zich namelijk alleen maar voordoen als een overeenkomst voldoet aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten. En dat is niet het geval. In de eerste plaats niet omdat van bewaarneming geen sprake is, zoals hiervoor al is uitgelegd, en in de tweede plaats omdat een bemiddelingsovereenkomst een overeenkomst van opdracht is. En een overeenkomst van opdracht gaat per definitie
iets anders dan over het bewaren van zaken. Anders dan [eiser] stelt, kan van een combinatie van opdracht (of lastgeving of bemiddeling, die beide ook overeenkomsten van opdracht zijn) en bewaarneming daarom niet tegelijkertijd sprake zijn.
2.7.
Omdat de vordering van [eiser] uitsluitend is gegrond op het gestelde tekortschieten van [verweerster] in de nakoming van haar verplichtingen op grond van bewaarneming, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake is van een overeenkomst van opdracht, lastgeving of een bemiddelingsovereenkomst en of [verweerster] in de nakoming daarvan is tekortgeschoten. Ook aan de bespreking van de overige geschilpunten komt de rechtbank daarom niet toe.
2.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op€ 9.067,--, bestaande uit€ 5.121,-- aan advocaatkosten (drie punten x tarief€ 1.707,--) en€ 3.946,-- griffierecht.
3 De beslissing
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op€ 9.067,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op€ 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.