RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 7184158 AC EXPL 18-2794 WJ/40222
Vonnis van 30 januari 2019
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J. Kamp,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 augustus 2018;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 1 oktober 2018;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van 30 oktober 2018;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van 27 november 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn op 10 juli 2017 een overeenkomst van opdracht aangegaan, waarbij [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de begeleiding en advisering omtrent het geschil tussen [gedaagde] en zijn toenmalige werkgever. [gedaagde] heeft vervolgens een overeengekomen voorschotdeclaratie van € 500,- exclusief btw aan [eiseres] betaald.
2.2.
Aangezien de behandelend advocaat [A] van 14 augustus 2017 tot en met 3 september 2017 afwezig was wegens vakantie, heeft [A] de werkzaamheden voor die periode overgedragen aan kantoorgenoot [B] . Daarnaast heeft [eiseres] een externe senior advocaat ( [C] ) gevraagd om samen met [B] [gedaagde] bij te staan.
2.3.
Op 18 september 2017 heeft [eiseres] vervolgens een einddeclaratie voor een bedrag van in totaal € 3.060,32 inclusief btw aan [gedaagde] verzonden. [gedaagde] heeft op
29 september 2017 een bedrag van € 60,50 inclusief btw betaald aan [eiseres] . Het resterende bedrag heeft [gedaagde] niet betaald.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot:
- -
betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 2.999,82 inclusief btw (hierna ook: de hoofdsom), primair te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand dan wel subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
- -
betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 424,98 exclusief btw dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten,
- -
betaling van de kosten van de procedure inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten en de nakosten vanaf 14 dagen na de dagtekening van het vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat tussen haar en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die volgen uit die overeenkomst, door het verschuldigde bedrag van
€ 3.060,32 inclusief btw, ondanks sommatie, gedeeltelijk onbetaald te laten. [eiseres] maakt daarnaast aanspraak op de contractuele rente van 1% per maand dan wel de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten aangezien [gedaagde] in verzuim is geraakt.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen. [gedaagde] baseert zijn verweer - kort weergegeven - op het volgende. Waarneming voor [A] door een andere advocaat mocht alleen na instemming van [gedaagde] en tegen een maximaal uurtarief van € 175,-. [gedaagde] heeft alleen ingestemd met waarneming door [B] . [gedaagde] heeft niet ingestemd met waarneming door [C] en daarom hoeft [gedaagde] de door [C] gedeclareerde uren niet te betalen. Daarnaast heeft [B] buitensporig veel gedeclareerd.
3.4.
[gedaagde] heeft daarnaast een reconventionele vordering ingesteld van € 1,- vanwege ervaren ongemak, frustratie en ergernis.
3.5.
[eiseres] verzoekt de rechtbank om de eis in reconventie af te wijzen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De tussen [eiseres] en [gedaagde] gesloten overeenkomst betreft een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 lid 1 BW). Niet in geschil is dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht. Dat betekent dat [gedaagde] [eiseres] moet betalen voor de overeengekomen werkzaamheden. De hoogte van wat [gedaagde] moet betalen hangt af van wat partijen zijn overeengekomen.
4.2.
Het geschil spitst zich daarom gedeeltelijk toe op de vraag of [A] enkel vervangen mocht worden door [B] , of dat [eiseres] ook zonder nadere instemming van [gedaagde] [C] mocht inschakelen als vervanger voor [A] . [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vordering de einddeclaratie in het geding gebracht met daarbij uitgebreide urenspecificaties voor [A] , [B] en [C] . In deze urenspecificaties is opgenomen wanneer zij precies werkzaamheden hebben verricht en tegen welk uurtarief. [eiseres] heeft daarnaast ter onderbouwing van haar standpunt dat [A] ook vervangen mocht worden door een derde gewezen op artikel 3.2 van haar Algemene Voorwaarden. In dit artikel staat dat, indien [eiseres] dit nuttig of noodzakelijk acht, [eiseres] zich kan laten bijstaan door derden, dan wel de afgesproken werkzaamheden (deels) kan laten uitvoeren door derden.
4.3.
[gedaagde] heeft zich verweerd door te stellen dat de opdrachtbevestiging een afwijking vormt op de Algemene Voorwaarden. Alleen [A] en [B] staan genoemd in de in de opdrachtbevestiging en volgens [gedaagde] mochten daarom alleen zij werkzaamheden verrichten onder de overeenkomst. Dit verweer is onvoldoende onderbouwd. Uit de opdrachtbevestiging kan niet worden afgeleid dat tussen partijen overeengekomen is dat [eiseres] , in afwijking van de Algemene Voorwaarden, pas na instemming van [gedaagde] werkzaamheden mocht laten uitvoeren door een derde. Het enkele feit dat [A] en [B] genoemd worden in de opdrachtbevestiging is onvoldoende om aan te nemen dat alleen zij werkzaamheden mochten verrichten en dat de door [C] verrichte werkzaamheden niet gefactureerd mochten worden. [eiseres] mocht daarom [A] laten vervangen door [C] . De kantonrechter merkt daarbij ook op dat [gedaagde] pas na ontvangst van de factuur heeft geprotesteerd tegen de vervanging van [A] door [C] .
4.4.
[gedaagde] stelt verder dat tussen partijen is overeengekomen dat [A] alleen vervangen mag worden tegen een uurtarief van € 175,-. [eiseres] betwist dat zo’n afspraak is gemaakt. [gedaagde] heeft geen nadere onderbouwing van deze stelling overgelegd. [gedaagde] heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat er afspraken zijn gemaakt over het uurtarief van een vervanger van [A] . Het is dan ook niet komen vast te staan dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. De kantonrechter overweegt daarnaast dat [eiseres] voor [C] hetzelfde uurtarief in rekening heeft gebracht als voor [A] zou zijn gedaan.
4.5.
[gedaagde] heeft daarnaast het verweer gevoerd dat [eiseres] buitensporig veel door [B] gemaakte uren in rekening heeft gebracht. [gedaagde] wijst op kosten die [eiseres] in rekening heeft gebracht voor het lezen van e-mails tussen [gedaagde] en [C] door [B] , waardoor [gedaagde] hiervoor dubbel moet betalen. [gedaagde] heeft niet betwist dat [B] daadwerkelijk deze werkzaamheden heeft verricht. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de declaratie bovendien niet dat hierdoor voor hetzelfde werk dubbel is gedeclareerd. De stelling dat de urenspecificatie van de werkzaamheden van [B] buitensporig is, is verder niet met feiten onderbouwd. [gedaagde] heeft daarom naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende concreet gemaakt dat, en zo ja op welke dag of dagen, [eiseres] te veel werkuren in rekening heeft gebracht, terwijl [eiseres] bovendien betwist dat dit het geval is geweest. Het verweer dat [eiseres] buitensporig veel door [B] gemaakte uren in rekening heeft gebracht is daarom onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiseres] de uren heeft verricht zoals gespecificeerd op 18 september 2017 en dat [eiseres] die uren dus in rekening kan brengen.
4.6.
Gezien het voorgaande komt de kantonrechter tot de volgende slotsom in conventie. De door [eiseres] gevorderde hoofdsom komt voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] dus toewijzen, met de gevorderde contractuele rente, die op zichzelf niet bestreden is.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt. In de brief van 31 januari 2018 staat dat [gedaagde] de factuur “binnen veertien (14) dagen na heden” moet voldoen en dat de buitengerechtelijke incassokosten ook voor rekening van [gedaagde] komen als [gedaagde] niet binnen die termijn betaalt. Deze brief voldoet niet aan de eisen van art. 6:96, zesde lid, BW. De vermelding dat betaald moet worden “binnen veertien dagen na heden” is in strijd met de eis dat de schuldenaar in ieder geval een betalingstermijn van veertien dagen, aanvangende de dag na ontvangst van de aanmaning, gegeven moet worden (zie ook ECLI:NL:HR:2016:2704). Hieruit volgt dat vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten in conventie
4.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De proceskosten worden tot op heden begroot op € 997,89 (dagvaarding € 101,89, griffierecht € 476,-- en salaris gemachtigde € 420,-- (2 punten x tarief € 210).
4.9.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is bepaald. De wettelijke rente over de nakosten zal, als niet weersproken en niet ongegrond, worden toegewezen zoals gevorderd.
4.10
Beoordeeld dient te worden of er grond is voor de door [gedaagde] ingestelde reconventionele vordering van € 1,- vanwege ervaren ongemak, frustratie en ergernis. [eiseres] verzoekt de rechtbank om de eis in reconventie af te wijzen. De vordering is niet nader onderbouwd. [gedaagde] heeft daarom onvoldoende gesteld om de vordering toegewezen te krijgen.
5 De beslissing
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.999,82 met de contractuele rente van 1% per maand vanaf 15 februari tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 997,89, waarin begrepen € 420,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- of, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, op
€ 199,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de termijn voor voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
5.6
wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wolbrink, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2019.