4 De beoordeling
Inleiding
4.1.
Uitgangspunt is dat een aanbestedende dienst de vrijheid toekomt om de uitvraag in een aanbesteding en de modaliteiten van die aanbesteding te bepalen. De grenzen van de vrijheid worden bepaald door de Aanbestedingswet 2012 (Aw), de Gids Proportionaliteit en de fundamentele beginselen van aanbestedingsrecht voor zover die daarin niet zijn opgenomen. Als na toetsing in kort geding blijkt dat een aanbestedende dienst bedoelde grenzen niet in acht heeft genomen, is er voor de voorzieningenrechter ruimte om in te grijpen.
4.2.
In deze zaak speelt met name het proportionaliteitsbeginsel een rol. De aanbestedende dienst moet dit beginsel bij de voorbereiding en het tot stand brengen van een opdracht in acht nemen. Het proportionaliteitsbeginsel is door de wetgever als volgt uitgewerkt:
Artikel 1.10 Aw luidt voor zover relevant:
1.Een aanbestedende dienst (…) stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht (…) uitsluitend eisen, voorwaarden en criteria aan de inschrijvers en de inschrijvingen die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.
2. Bij toepassing van het eerste lid slaat de aanbestedende dienst (…) voor zover van toepassing, in ieder geval acht op:
(…)
h. de voorwaarden van de overeenkomst.
Voorschrift 3.9A Gids Proportionaliteit en de daarbij behorende toelichting luiden voor zover relevant:
De aanbestedende dienst alloceert het risico bij de partij die het risico het best kan beheersen of beïnvloeden.
Waar horen de verschillende risico’s die in een opdracht besloten zitten, te liggen? Alloceer het risico bij de partij die het risico het best kan beheersen en/of beïnvloeden, hetzij de aanbestedende dienst hetzij de inschrijver. Bij de risico-afweging moeten de volgende aspecten worden betrokken:
Het bij een inschrijver neerleggen van een niet of nauwelijks voorzienbaar risico dat zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoet alsmede van een risico met in potentie effecten die de continuïteit van de leverancier kunnen of zullen ondermijnen is eerder disproportioneel dan een redelijkerwijs voorzienbaar risico met geringe of overzienbare effecten.
Voorschrift 3.9 D Gids Proportionaliteit:
1.De aanbestedende dienst verlangt geen aansprakelijkheid die op geen enkele manier gelimiteerd is.
2.Bij de beoordeling welke limitering van de aansprakelijkheid proportioneel is slaat de aanbestedende dienst in ieder geval acht op:
- de risico’s die de aanbestedende dienst daadwerkelijk loopt;
- de gebruikelijke aansprakelijkheidseis in de betreffende branche of voor de betreffende opdracht naar aard en omvang.
Aansprakelijkheid die op geen enkele wijze gelimiteerd is, wordt vermoed niet proportioneel te zijn. Aansprakelijkheid kan worden beperkt in soort, hoogte en duur.
Het proportionaliteitsbeginsel en eis 25
4.3.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de voorwaarde die aan de inschrijvers wordt gesteld onder (de gewijzigde) eis 25 in redelijke verhouding staat tot het voorwerp van de opdracht. Als een medewerker instemt met het mobiliteitstraject wordt het dienstverband bij Gemeente Utrecht beëindigd. Als gevolg van deze beëindiging van het dienstverband bij de keuze voor het mobiliteitstraject, rust op Gemeente Utrecht niet langer (als eigen risicodrager voor de WW) de verplichting om zelf de kosten van de WW-uitkering te betalen als een van hun ambtenaren werkloos wordt. Eis 25 komt er op neer dat de mobiliteitskandidaat na een niet succesvol traject aanspraak moet kunnen maken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De opdrachtnemer moet daarom zorgen dat de overnamekandidaat gedurende de duur van de contractovername naast eventuele reïntegratietaken (bv. solliciteren of het volgen van cursussen/trainingen) ook loonvormende arbeid kan verrichten, zodanig dat de overnamekandidaat voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering wanneer het vinden van een nieuwe functie binnen de duur van de contractovername niet lukt. Om de aanspraak op WW-uitkering te behouden is namelijk vereist dat sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en daarvoor moet onder andere sprake zijn van het persoonlijk verrichten van (productieve) arbeid. Het verrichten van reïntegratietaken is daarvoor onvoldoende.
4.4.
Het Publieke Domein is van mening dat eis 25 als disproportioneel moet worden aangemerkt, omdat het antwoord op de vraag of een medewerker aanspraak kan maken op WW mede afhangt van factoren die buiten de macht van de opdrachtnemer liggen. Het is uiteindelijk aan het UWV om te bepalen of iemand recht heeft op WW. Dit betekent dat een inschrijver het recht op WW niet contractueel zal kunnen garanderen en dat de voorwaarde in eis 25 dus door geen enkele inschrijver onvoorwaardelijk kan worden aanvaard. In artikel 3.2 van de Inschrijvingsleidraad is wel bepaald dat Gemeente Utrecht een inschrijving waarin een inschrijver niet onvoorwaardelijk met alle eisen akkoord is gegaan, als een onrechtmatige inschrijving aanmerkt en die inschrijving om die reden afwijst, terwijl van de inschrijvers niet meer dan een inspanningsverplichting kan worden verwacht, aldus Het Publieke Domein. Het Publieke Domein is daarom van mening dat Gemeente Utrecht met de voorwaarde dat de mobiliteitskandidaat na een niet succesvol traject aanspraak moet kunnen maken op een WW-uitkering, aanzienlijke risico’s bij de opdrachtnemers neerlegt terwijl deze risico’s mede vanwege het gebrek aan informatie niet voor de opdrachtnemer zijn te overzien/alloceren en (dus) ook niet in de aanbesteding zijn te beprijzen. Volgens Het Publieke Domein is deze risico-verdeling disproportioneel en zal Gemeente Utrecht op zijn minst een veiligheidsventiel moeten inbouwen in het geval de ambtenaar - waarvoor Gemeente Utrecht de verantwoordelijkheid draagt - na afloop van het mobiliteitstraject geen WW uitkering kan krijgen.
4.5.
Het Publieke Domein heeft daarnaast aangevoerd dat, aangezien in de aanbesteding ook de belangen van de over te nemen ambtenaren op het spel staan, Gemeente Utrecht met de door haar gehanteerde voorwaarde bovendien in strijd met andere verplichtingen die op grond van de Aanbestedingswet 2012 op haar rusten handelt, onder meer met de in artikel 1.4 lid 2 Aw neergelegde zorgplicht om zoveel mogelijk maatschappelijk waarde voor de publieke middelen te creëren. Verder worden volgens haar de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, niet in acht genomen. De risico’s die ambtenaren lopen bij het aangaan van het voorgestelde mobiliteitsverband zijn volgens haar uit maatschappelijk oogpunt zeer ongewenst. Niet alleen het verlies van de WW-uitkering, maar ook het aanbieden van een contract voor de duur van slechts 8 tot 18 maanden staat niet in verhouding tot de zekerheden die de ambtenaar prijsgeeft. Voor de ambtenaar zullen bepaalde zekerheden verloren gaan wanneer het re-integratie of mobiliteitsbureau de werkgever wordt in plaats van Gemeente Utrecht.
4.6.
Gemeente Utrecht is van mening dat zij bij de inrichting van de aanbestedingsprocedure voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de medewerkers. Volgens haar wordt voor elke medewerker voor wie bij de Gemeente Utrecht niet langer plaats is, zorgvuldig naar een passende oplossing gezocht. Het starten van een arbeidsmobiliteitstraject is een van de vele mogelijkheden. Deelname aan het traject is vrijwillig. Per geval wordt gekeken wat de beste oplossing is en elke medewerker die Gemeente Utrecht zal gaan verlaten, wordt zorgvuldig begeleid bij het maken van een zo goed mogelijke keuze, aldus Gemeente Utrecht. Voor de medewerker zal dus duidelijk zijn dat het de bedoeling is dat hij naar een andere baan wordt begeleid. Omdat Gemeente Utrecht vanuit haar rol als goed werkgever wil borgen dat ook na afloop van een niet-succesvol arbeidsmobiliteitstraject aanspraak op een WW-uitkering blijft bestaan, heeft zij in belang van de medewerker de eis gesteld dat het bureau ervoor zorgdraagt dat hij loonvormende arbeid verricht gedurende het traject om ervoor te zorgen dat de aanspraak op WW wordt behouden. De voorwaarde staat volgens haar in redelijke verhouding tot het voorwerp van de opdracht. De medewerker mag ook een keuze maken voor het bureau dat hem gaat begeleiden. Gemeente Utrecht heeft daarbij aangegeven dat het uitdrukkelijk niet haar bedoeling is om voor zo weinig mogelijk oud-medewerkers op te draaien voor de WW-lasten, maar dat zij de ambitie en wens heeft om elke samenwerking met een oud-medewerker op de best mogelijke manier af te sluiten, ook vanuit het financiële perspectief van die medewerker zelf en dus met behoud van financiële aanspraken in de toekomst.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Uitgangspunt is dat de aanbestedende dienst inschrijvers voldoende helderheid moet verschaffen over de aard en omvang van de opdracht, zodat inschrijvers in staat zijn een verantwoorde inschrijving te doen. Gebleken is dat eisen 25 en 26 (oud) van het programma van eisen aanleiding hebben gegeven tot vragen, wat heeft geleid tot aanpassing van deze eisen tot eis 25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Het Publieke Domein terecht gesteld dat er ook na deze aanpassing nog steeds niet voldoende duidelijkheid is over de omvang van de opdracht. De inschrijvers moeten aangeven dat zij ervoor zullen zorgen dat de overnamekandidaat voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering, als het vinden van een nieuwe functie binnen de duur van de contractovername niet lukt. Vast staat echter dat het niet het arbeidsmobiliteitsbureau is, en ook niet de Gemeente Utrecht of de medewerker, die kan bepalen of uiteindelijk, na een arbeidsmobiliteitstraject, aanspraak kan worden gemaakt op een WW-uitkering. Het is aan het UWV om deze beslissing te nemen. Uit de aanbestedingsstukken blijkt niet wat de situatie zal zijn als het UWV besluit om geen uitkering te verstrekken. Dit wordt in het midden gelaten, terwijl voor betrokkenen van belang is dat hierover duidelijkheid bestaat, in verband met mogelijke aansprakelijkheid maar ook vanuit de nieuwe verantwoordelijkheid van de inschrijver als beoogd (kennelijk: tijdelijk) werkgever van de voormalig werknemer van de gemeente.
4.8.
Van de inschrijvers wordt dus verlangd dat zij ervoor zorgen dat loonvormende arbeid wordt verricht door de kandidaten opdat dat hun aanspraak op een WW-uitkering blijft bestaan. Anders dan Gemeente Utrecht heeft betoogd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangenomen dat de inschrijvers kunnen garanderen dat in alle gevallen aan dit vereiste wordt voldaan. Sommige kandidaten zullen wellicht niet plaatsbaar zijn omdat zij niet willen of kunnen meewerken aan detachering/plaatsing ten behoeve van het verrichten van loonvormende arbeid. Dit betekent dan dat een medewerker geen recht zal hebben op een uitkering, terwijl deze als gevolg van de gekozen traject ook niet meer in dienst van Gemeente Utrecht is. Het mag zo zijn dat op voorhand, bij de keuze van het traject, aan de medewerkers duidelijk kenbaar wordt gemaakt wat de gevolgen zijn van die keuze, ook dan blijft staan dat zij een aanzienlijk risico lopen, zowel op financieel gebied als op het gebied van begeleiden naar een baan na afloop van de overeengekomen periode. Als geen aanspraak bestaat op een uitkering zal het UWV die niet toekennen.
Gemeente Utrecht heeft aangegeven dat bij de inrichting van de aanbesteding voor haar het belang van de werknemer voorop stond, maar onduidelijk is hoe de onzekere en financieel mogelijk ongunstige positie waarin de medewerker mogelijk terecht komt in dat verband moet worden gezien.
4.9.
Het zijn echter niet alleen de medewerkers die een risico lopen. Ook voor de inschrijvers is onduidelijk in hoeverre zij aansprakelijk zullen zijn als het UWV in een bepaalde situatie bij een medewerker de beslissing neemt dat geen aanspraak bestaat op WW. De arbeidsmobiliteitsbureaus zijn wellicht bij uitstek deskundig om te borgen dat aanspraak op WW-uitkering blijft bestaan, dit neemt niet weg dat vooraf lastig is in te schatten in hoeveel gevallen niet aan de vereisten zal kunnen worden voldaan. Zoals hiervoor is vermeld, kunnen er altijd omstandigheden zijn die maken dat geen WW-uitkering wordt toegekend ondanks de door het mobiliteitsbureau verrichte inspanningen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij ook dat Het Publieke Domein heeft gesteld dat de contracten met de medewerkers van korte duur zijn en in de praktijk het met succes begeleiden van medewerkers die in een overheidsorganisatie overtollig zijn geworden (en/of om andere redenen geen loopbaan perspectief meer hebben) aanzienlijke inspanningen vergt, zowel van het mobiliteitsbureau als van de medewerker. Gebleken is ook dat de opdrachtnemers van tevoren niet worden geïnformeerd over de functie, het opleidingsniveau, de leeftijd en de achtergrond van de over te nemen kandidaten, hetgeen een beoordeling van de kans op herplaatsing zal bemoeilijken.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is al met al voldoende aannemelijk geworden dat bij de inschrijvers een aanzienlijk risico wordt neergelegd waarvan onduidelijk is in hoeveel gevallen dat risico zal worden verwezenlijkt en dat een garantie wordt verlangd die niet kan worden gegeven omdat een derde partij volledig beslissingsbevoegd is. Gemeente Utrecht heeft vervolgens niet voldoende aangetoond met de gekozen constructie ten aanzien van het mobiliteitsbeleid desondanks aan het proportionaliteitsbeginsel is voldaan. Zij heeft nog wel opgemerkt dat Het Publieke Domein zelf nooit financieel zal hoeven op te draaien voor het eventueel mislopen van een WW-uitkering door een oud-medewerker van Gemeente Utrecht, zodat van het verlangen van (ongelimiteerde) aansprakelijkheid als bedoeld in voorschrift 3.9D van de Gids Proportionaliteit geen sprake is. Zij heeft echter niet nader onderbouwd waarom Het Publieke Domein in de een dergelijke situatie niet aansprakelijk gesteld zou kunnen worden, zodat hier niet van uitgegaan kan worden. In de aanbestedingsstukken is de aansprakelijkheid in elk geval niet begrensd.
4.11.
De conclusie is dat de aanbestedingsprocedure wat dit onderdeel betreft opnieuw moeten worden ingericht.
4.12.
Het Publieke Domein heeft aangevoerd dat er ook andere redenen zijn waarom de onderhavige aanbesteding niet kan worden voortgezet. Volgens haar zal Gemeente Utrecht de maatschappelijke waarden en de kwaliteitsaspecten die bij de aanbesteding in geding zijn bij de volgende punten opnieuw moeten afwegen om tot een zorgvuldige, rechtmatige uitvraag te komen. Het Publieke Domein stelt dat:
- -
het gunningscriterium ‘Laagste prijs’ niet deugdelijk is gemotiveerd,
- -
de begeleidingskosten van de overplaatsingskandidaat maximaal € 5.000,00 mogen zijn per te bemiddelen werknemer, terwijl dit een veel te laag bedrag is om de kandidaat gedurende het gehele traject – dat anderhalf jaar kan duren – een op maat gesneden begeleidingstraject te kunnen aanbieden,
- -
de procedure om tot een nadere overeenkomst te komen niet transparant is, omdat Gemeente Utrecht het volledig aan de kandidaat over laat om te kiezen voor een bepaald raamcontract.
De verschillende bezwaren komen hierna achtereenvolgens aan de orde.
Gunningscriterium ‘laagste prijs’
4.13.
Gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen om de drie raamovereenkomsten te gunnen op grond van de van de laagste prijs (artikel 2.114 lid 2 onder c Aw). Volgens Gemeente Utrecht wordt daarmee bedoeld de laagste geoffreerde loonkostenfactor, inclusief administratiekosten. Uitgangspunt is dat de gunning plaatsvindt op grond van de beste prijs-kwaliteit verhouding. Dit is ingegeven door het door de wetgever relevant geachte doel dat de overheid de markt moet uitdagen om de meest optimale oplossingen aan te dragen en ruimte te bieden voor innovatie en duurzaamheid. Een aanbestedende dienst kan er echter in afwijking van dit uitgangspunt voor kiezen om te gunnen op basis van laagste prijs, wat dan in de aanbestedingsstukken moet worden gemotiveerd. De motivering zal logisch en begrijpelijk moeten zijn en bovendien moeten steunen op daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Dit zal onder andere het geval zijn wanneer het ondoelmatig is om de beste prijs-kwaliteitverhouding als gunningscriterium te hanteren. Of dat zo is, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals het voorwerp van de aanbesteding, de markt waarin de aanbesteding plaatsvindt en of niet te verwachten valt dat de markt zich in de aanbesteding kan onderscheiden met innovatieve en duurzame oplossingen.
4.14.
In 1.2 van de aanbestedingsleidraad van 13 augustus 2018 is gemotiveerd waarom de opdracht in dit geval wordt gegund op laagste prijs. Daarin wordt vermeld dat Gemeente Utrecht geen criteria heeft kunnen opstellen die meerwaarde bieden. En verder:
‘Zodra het contract wordt overgenomen door een externe partij, heeft de gemeente als opdrachtgever geen invloed meer op de uit te voeren dienstverlening. De te leveren kwaliteit is voor zover mogelijk vastgelegd in het programma van eisen en door middel van het stellen van geschiktheidseisen.’
4.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Het Publieke Domein terecht aangevoerd dat deze motivering niet overtuigt. Op grond van de tekst is niet duidelijk waarom geen waarde zou kunnen worden toegekend aan de kwaliteit van de dienstverlening van de inschrijvers. Ook overigens zijn daarvoor onvoldoende aanknopingspunten gegeven. Het Publieke Domein heeft op haar beurt wel aangevoerd dat de dienstverlening van arbeidsmobiliteitsbureaus zich ten opzichte van elkaar kunnen onderscheiden, onder meer door het opstellen van een plan van aanpak van een persoonlijk begeleidingsplan, omvang en diversiteit van het netwerk, aan te bieden opleidingen, uitstroomcijfers, begeleiding door psychologen en/of loopbaancoaches, intervisies, eventuele langere looptijd aan te bieden arbeidsmobiliteitsovereenkomst, in te zetten matchingsinstrumenten. Gemeente Utrecht heeft vervolgens niet gemotiveerd waarom de inschrijvers met deze door Het Publieke Domein genoemde dienstverleningsaspecten niet een verschil zouden kunnen maken.
Zij heeft enkel gesteld dat er vanuit gegaan kan worden dat de verschillende bureaus hetzelfde doel hebben, dat bovendien hetzelfde doel is als dat van Gemeente Utrecht en van de betrokken medewerker, te weten het zo snel mogelijk begeleiden van een kandidaat naar een nieuw dienstverband, zodat kwaliteit voldoende is gewaarborgd. Dit is niet toereikend. Voldoende aannemelijk is dat de inschrijvers in ieder geval vooral wat betreft hun netwerken en de persoonlijke begeleiding de kwaliteit van hun specifieke dienstverlening kunnen aantonen. Het ligt ook voor de hand dat juist deze kwaliteitsaspecten van belang zijn voor het slagen van het mobiliteitstraject.
4.16.
Dit betekent dat in de rede ligt dat Gemeente Utrecht de opdracht zal gunnen op basis van de economisch meest voordelige inschrijving die is vastgesteld op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding. Gemeente Utrecht heeft nog aangevoerd dat de feitelijke waarde van de opdracht laag is (maximaal € 5.000,00 en een fee over de loonkosten) waardoor bijvoorbeeld het opstellen van een Pan van Aanpak niet gevergd kan worden, omdat de inspanning niet in relatie tot de waarde van de opdracht zou staan. Ook dat overtuigt niet, zoals ook het bestaan van een financiële prikkel voor snelle bemiddeling geen garantie voor kwaliteit is. Snelle succesvolle bemiddeling is niet noodzakelijkerwijs duurzaam. Inschrijvers moeten zich wel degelijk op meer punten kunnen onderscheiden dan alleen een (laagste) prijs. De voorzieningenrechter acht de gegeven motivering om uitsluitend op basis van laagste prijs te gunnen al met al niet toereikend.
Te lage begeleidingskosten
4.17.
Het Publieke Domein heeft verder bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de begeleidingskosten. Deze zijn maximaal € 5.000,00 per medewerker. Gemeente Utrecht heeft erkend dat dit een laag bedrag is. Volgens Het Publieke Domein is het bedrag echter zelfs onredelijk laag en daarmee in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel en de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel. Het Publieke Domein heeft gesteld dat het niet mogelijk is om voor dit bedrag de kandidaat gedurende het gehele traject – dat anderhalf jaar kan duren – een op maat gesneden begeleidingstraject aan te bieden. De ervaring leert dat de inspanningen van verschillende professionals nodig zijn om een kandidaat succesvol van werk naar werk te begeleiden. De kosten van deze professionals overstijgen het beschikbare budget ruimschoots, aldus Het Publieke Domein.
4.18.
De voorzieningenrechter oordeelt allereerst dat het verweer van Gemeente Utrecht dat Het Publieke Domein haar rechten om dit bezwaar in deze kort gedingprocedure naar voren te brengen heeft verwerkt, geen doel treft. Volgens Gemeente Utrecht had gezien de pro-actieve houding die van inschrijvers verwacht mag worden van Het Publieke Domein verwacht kunnen worden dat zij haar bezwaar eerder aan de orde had gesteld. Het is juist dat de eisen van redelijkheid en billijkheid, die de inschrijver jegens de aanbestedende dienst in acht dient te nemen, meebrengen dat hij bezwaren ten aanzien van de procedure in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijk aan de orde stelt. Dit gaat echter niet zo ver dat een bezwaar dat in een kort geding procedure voorafgaand aan een inschrijving wordt opgeworpen, al als niet tijdig moet worden aangemerkt. Niet aannemelijk is dat Gemeente Utrecht in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat in deze fase geen nieuwe bezwaren meer naar voren zouden komen.
4.19.
Het inhoudelijke verweer dat Gemeente Utrecht heeft gevoerd, slaagt wel. Uitgangspunt is dat het een opdrachtgever zoals Gemeente Utrecht in beginsel – binnen redelijke marges – vrij staat om te bepalen welke prijs hij wil betalen voor een dienst, zoals het een opdrachtnemer vrij staat te bepalen of hij voor de geboden prijs bereid is de dienst te leveren. Gelet hierop is in het kader van dit kort geding onvoldoende gebleken dat het bedrag van € 5.000,00 in strijd is met aanbestedingsrechtelijke beginselen. Volgens Gemeente Utrecht is het bedrag aan initiële begeleidingkosten inderdaad laag, maar kan daarnaast ook een fee over de loonsom bij de gemeente in rekening worden gebracht welke fee de inschrijvers zelf mogen bepalen in hun offerte. Gemeente Utrecht heeft verder betoogd dat het bedrag voor de begeleidingskosten in 2015 nog € 4.500,00 was en dat het dus met meer dan 10% is verhoogd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Het Publieke Domein hier onvoldoende tegenover gesteld. Zij heeft enkel een globaal overzicht gegeven van mogelijke kosten. Op grond daarvan kan niet worden aangenomen dat het bedrag van € 5.000,00 als onredelijk laag moet worden aangemerkt. Wel merkt de voorzieningenrechter op dat in de stukken wordt gesproken over maximaal € 5.000,00 terwijl Gemeente Utrecht op de zitting uit leek te gaan van een vast bedrag. Daarover dient Gemeente Utrecht bij een eventueel vervolg duidelijk te zijn.
Geen transparante procedure
4.20.
De procedure is zo ingericht dat Gemeente Utrecht met drie dienstverleners een raamovereenkomst zal sluiten die ziet op de overname van arbeidsmobiliteitscontracten. Gemeente Utrecht acht het passend dat de medewerkers zelf kunnen beslissen of, en zo ja met welke van de drie bureaus, een kennismakingsgesprek wordt aangegaan en waar de keus voor een bepaalde partij op wordt gebaseerd. Voor Gemeente Utrecht staat de klik tussen de medewerker en de dienstverlener centraal. Zij wijst er op dat tussen de dienstverlener en de medewerker een directe contractuele relatie tot stand komt en dat die twee partijen ook intensief met elkaar aan de slag gaan om het mobiliteitstraject te doen slagen en dat Gemeente Utrecht daar buiten staat. De vraag is echter of deze door Gemeente Utrecht gekozen constructie wel voldoende transparant is. Gemeente Utrecht stelt zich op het standpunt dat dit zo is en dat de gecontracteerde bureaus een eerlijke kans krijgen om de individuele medewerker van hun diensten te overtuigen. Het Publieke Domein heeft dit bestreden. Gemeente Utrecht heeft overigens ook wat dit onderdeel betreft primair als verweer aangevoerd dat Het Publieke Domein haar bezwaar te laat naar voren gebracht, maar dit wordt verworpen, op dezelfde grond als het verweer zoals hiervoor vermeld onder 4.18.
4.21.
De artikelen 2.140 tot en met 2.143 Aw bevatten bepalingen over raamovereenkomsten. Daarnaast staat in de Gids Proportionaliteit een regeling hierover. Uit de Aanbestedingswet blijkt dat voor de constructie die Gemeente Utrecht voorstaat, het sluiten van raamovereenkomsten met drie verschillende dienstverleners met name van belang is dat de raamovereenkomst alle relevante voorwaarden bevat met betrekking tot de uit te voeren diensten. Alleen in dat geval kan de aanbestedende dienst de opdracht plaatsen door toepassing van de in de raamovereenkomst bepaalde voorwaarden, zonder de inschrijvers opnieuw tot mededinging op te roepen. Als niet alle voorwaarden zijn vastgelegd, is het nodig om de inschrijvers die partij zijn bij de raamovereenkomst te vragen een inschrijving in te dienen voor de specifieke opdracht. Onder die voorwaarden moet ook de gunningssystematiek worden verstaan.
Inherent aan een raamovereenkomst is dat de omvang van de opdracht, zoals de exacte aantallen van uiteindelijk te leveren producten of diensten, nog niet bekend zijn. In de Gids Proportionaliteit, in voorschrift 3.3B, is het volgende opgenomen:
‘In de aankondiging maakt de aanbestedende dienst, wanneer binnen de raamovereenkomst een te plaatsen opdracht over meerdere inschrijvers zal worden verdeeld, op transparante wijze bekend:
-
voor welke activiteiten bij inschrijving prijzen worden verlangd,
-
binnen welk tijdsbestek de onderscheiden werkzaamheden moeten worden uitgevoerd; en
-
op welke wijze deze werkzaamheden over de ondernemers zullen worden verdeeld.’
4.22.
Het staat vast dat Gemeente Utrecht het volledig aan de medewerker overlaat om te kiezen voor een van de inschrijvers met wie dan een overeenkomst wordt gesloten. In de uitvoeringsfase zal nog een “klick-gesprek” plaatsvinden, waarin door de opdrachtnemer bovendien met de kandidaat moet worden onderhandeld over de voorgestelde aanpak, de beschikbare instrumenten, de faciliteiten en de rechtspositie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Het Publieke Domein terecht aangevoerd dat bij een dergelijke werkwijze de vereiste transparantie en objectiviteit niet gewaarborgd is. De raamovereenkomsten kunnen in een dergelijk situatie logischerwijs niet alle voorwaarden bevatten op basis waarvan tot de keus voor één inschrijver kan worden gekomen. Niet elke mate van subjectiviteit hoeft uitgesloten te worden, maar voor de inschrijvers moet wel helder zijn wat van hen wordt verwacht, en er moet voorzien zijn in een zo objectief mogelijk beoordelingssysteem, zodat de keuze voor een bepaalde opdrachtnemer inzichtelijk kan worden gemotiveerd. Dat dit bij de onderhavige procedure zo is, is onvoldoende gebleken. Pas na het gesprek met de kandidaat wordt duidelijk voor de inschrijvers of zij met kandidaten in zee zullen gaan en ook wat de omvang van de opdracht zal zijn en dit volledig afhankelijk van de persoonlijke voorkeur van de kandidaat.
4.23.
Tussen partijen bestaat verschil van mening over hoe bij de nadere overeenkomst tot een opdrachtsom moet worden gekomen.
In artikel 7.1 en 7.2 van de (concept)raamovereenkomst is bepaald dat de prijzen en tarieven van de te leveren diensten zijn opgenomen in de inschrijvingsdocumenten van opdrachtnemer en dat deze vast zijn gedurende de looptijd van de raamovereenkomst.
Relevant is dan het document ‘Prijsinvulformulier’ dat als productie 10 bij dagvaarding in het geding is gebracht. In de toelichting bij dit formulier staat:
‘In het prijzenblad zijn alle kosten inbegrepen die gepaard gaan met het voldoen aan de eisen zoals genoemd in het document ‘Eisen aan de opdracht’.
Dit document dient door de inschrijver te worden ingevuld en bij de Inschrijving te worden gevoegd. (…)
Uw inschrijving bevat één loonkostenfactor voor het totale brutoloon inclusief 17,05%IKB.
Uw loonkostenfactor is gelijk voor alle loonschalen.
(…)’
In de bijgevoegde tabel zijn drie loonschalen opgenomen: schalen 6, 10 en 14.
4.24.
Het Publieke Domein heeft aangevoerd dat op grond van deze tekst voor haar niet duidelijk is hoe in de nadere overeenkomst tot een opdrachtsom wordt gekomen. Zij heeft aangevoerd dat de gevraagde dienstverlening niet kan worden geprijsd op de wijze die Gemeente Utrecht voor ogen staat. Uit het Prijsinvulformulier blijkt dat inschrijvers een prijs (loonkostenfactor) moeten afgeven voor drie functieschalen, maar volgens Het Publieke Domein is het al niet mogelijk om per functieschaal tot één vaste prijs (loonkostenfactor) te komen, omdat een functieschaal op zichzelf niets zegt. Zij is van mening dat differentiatie naar functieprofiel, leeftijd en duur van het arbeidsmobiliteitstraject nodig is om een enigszins realistische en verantwoorde prijs te kunnen afgeven. In het prijsinvulformulier worden bovendien slechts drie loonschalen (6, 10 en 14) uitgevraagd, wat maar een zeer klein gedeelte van de dienstverlening afdekt, aldus Het Publieke Domein Twee van de drie uitgevraagde loonschalen (10 en 14) zullen volgens Het Publieke Domein naar verwachting bovendien niet of nauwelijks onder de raamovereenkomst worden uitgevraagd, omdat de ambtenaren in deze loonschalen in de praktijk vaak gebruik maken van gespecialiseerde outplacement bureaus.
4.25.
Volgens Gemeente Utrecht is op grond van het prijsinvulformulier waarin expliciet is bepaald dat voor alle loonschalen dezelfde loonkostenfactor moet worden geoffreerd wel voldoende inzichtelijk hoe de inschrijvers tot een prijs moeten komen. Volgens haar betekent dit dat voor alle denkbare loonschalen een loonkostenfactor geoffreerd is die (na gunning) tussen partijen vast staat. Gemeente Utrecht gaat echter niet voldoende in op de stelling dat het onmogelijk is om een prijs enkel op basis van een functieschaal te bepalen. Omdat er nog “klick-gesprekken” moeten plaatsvinden en de omvang van de opdracht pas daarna komt vast te staan, acht de voorzieningenrechter wel aannemelijk dat voor een zinvolle prijsopgave de gegevens nodig zijn die Het Publieke Domein noemt. Juist de combinatie van een prijsstelling op basis van summiere gegevens, gevolgd door verdeling van de opdrachten op basis van het subjectieve oordeel van de kandidaten, maakt dat bij deze aanbesteding voor de inschrijvers te veel onderwerpen open blijven.
4.26.
De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de opdracht zal moeten worden aangepast. Gemeente Utrecht heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij nog geen inschrijvingen heeft ontvangen. Dit betekent dat de subsidiaire vordering om de onderhavige aanbesteding te rectificeren kan worden toegewezen. Gemeente Utrecht zal de opdracht opnieuw moeten inrichten met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.27.
Gemeente Utrecht zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Het Publieke Domein worden begroot op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.536,00
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.29.
De gevorderde nakosten zullen worden begroot op de wijze als in het dictum vermeld.