Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2020:2706

Rechtbank Midden-Nederland
02-07-2020
16-07-2020
8512181 / ME VERZ 20-63
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

kwalificatie overeenkomst, opleidingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst, rechtsgeldige proeftijd, proeftijdontslag blijft in stand.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-0792
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0792

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter

locatie Almere

Beschikking van 2 juli 2020

in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 8512181 / ME VERZ 20-63 van

[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in conventie,

verweerster in voorwaardelijke reconventie,

hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde mr. A.J. Verweij

en

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in conventie,

verzoekster in voorwaardelijke reconventie,

hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. K. Hoesenie.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 13 mei 2020;

- het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster] van 12 juni 2020;

- de aanvullende producties 21 en 22 van [verzoekster] .

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door de gemachtigde van [verzoekster] zijn pleitaantekeningen overgelegd, die zijn toegevoegd aan het dossier.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verweerster] B.V. exploiteert 22 salons in 13 steden. Er worden onder meer sportmassages, relaxmassages, gezichtsmassages en nek-schouder-rug massages aangeboden.

2.2.

[bedrijfsnaam] B.V. verzorgt de interne trainingen voor [verweerster] B.V.

2.3.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1987, is op 20 januari 2020 een overeenkomst aangegaan met als opschrift “opleidingsovereenkomst” met [bedrijfsnaam] B.V. voor de duur van vijf weken. Daarbij is overeengekomen dat [verzoekster] voor de opleidingsperiode een vergoeding van € 800,00 netto ontvangt, vermeerderd met een reiskostenvergoeding van
€ 250,00.

2.4.

De relevante overwegingen en artikelen uit deze overeenkomst luiden als volgt:

“ B. Voordat iemand kan starten als masseur bij [verweerster] moet die persoon met succes de juiste opleiding hebben gevolgd en de nodige ervaring hebben opgedaan. Een echt goede masseur worden vergt jaren training.

C. [verweerster] heeft een opleiding opgezet waarmee de kandidaat aan de minimale voorwaarden kan voldoen om in dienst te treden als masseur bij [verweerster] .

(…)

E. Deze overeenkomst is geen arbeidsovereenkomst in de zin van de wet;

2. De training neemt de eerste week 40 uur in beslag en daarna 24 uur per week. Na de eerste week volgt een training. Na het succesvol afronden van het examen wordt de training gegeven in de salon. Na afronding van de training volgt er een evaluatie. (…)”

2.5.

In het opleidingsplan dat door [verweerster] is opgesteld is onder meer bijgehouden welke trainingen en onderdelen [verzoekster] gedurende de opleiding heeft afgerond en wat de bevindingen van [verweerster] zijn ten aanzien van de opleiding van [verzoekster] .

2.6.

[verzoekster] heeft gedurende de eerste vijf weken onder meer online trainingen gevolgd via de website van [bedrijfsnaam] . Zij volgde trainingen over diverse soorten massages, maar ook trainingen die betrekking hadden op organisatorische zaken binnen [verweerster] . Daarnaast oefende [verzoekster] massages bij collega’s en deed zij eenvoudige massages bij klanten.

2.7.

Op 24 februari 2020 is tussen [verzoekster] en [verweerster] B.V. een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen voor de duur van acht maanden, waarbij in artikel 1.3. een proeftijd van een maand is overeengekomen. Dit artikel luidt:

“ 1.3. De eerste maand van de arbeidsovereenkomst geldt als proeftijd gedurende welke periode beide partijen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kunnen opzeggen.”

2.8.

De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor 32 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald over het loon:

“ 3.1. De werknemer heeft recht op een salaris gelijk aan 9,54 per uur. Boven het vaste uurloon heeft de werknemer recht op:

€ 0,50 bruto per uur voor door de werknemer gegeven: relaxmassage, voetreflexologie of gezichtsmassage;

€ 1,50 bruto per uur voor door de werknemer gegeven: nek-schouder-rugmassage, sportmassage of zwangerschapsmassage.

(…)

3.2.

De werknemer heeft recht op de wettelijke minimum vakantiebijslag. Die bedraagt momenteel 8%. (…)”

2.9.

Op 17 maart 2020 heeft [verweerster] [verzoekster] onder verwijzing naar artikel 1.3. uit de arbeidsovereenkomst ontslagen.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:

bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure [verweerster] te

veroordelen tot:

I. Betaling van het verschuldigde salaris van € 1.335,60 bruto per maand en

€ 106,77 bruto per maand aan “Performance Commission”, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag e.o., vanaf 17 maart 2020 tot de dag tot de dienstbetrekking

rechtsgeldig geëindigd zal zijn;

II. Verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 17 maart 2020 tot de dag tot de

dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, waarin de betaling van sub 1 is

verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag of een

gedeelte van de dag, voor elke dag na twee dagen na de datum van betekening van de in deze te wijzen beschikking dat [verweerster] niet aan die beschikking voldoet;

III. Betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoekster] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;

IV. Betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK;

V. Betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde punten onder 1 en III vanaf het moment van het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der

algehele voldoening;

VI. [verweerster] te veroordelen om binnen 2 dagen nadat deze beschikking aan haar is betekend, [verzoekster] toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke en overeengekomen werkzaamheden te verrichten, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 500,00 per dag of een gedeelte van een dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van
€ 25.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] in gebreke blijft;

In de hoofdzaak:

Primair:

VII. het gegeven ontslag te vernietigen;

VIII. [verweerster] te veroordelen om binnen 2 dagen nadat deze beschikking aan haar is betekend toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke en

overeengekomen werkzaamheden te verrichten, zulks op straffe van een dwangsom

ter hoogte van € 500,00 per dag of een gedeelte van een dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 25.000,00

voor elke dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] in gebreke blijft;

IX. [verweerster] te veroordelen tot betaling van het verschuldigde salaris van
€ 1.335,60 bruto per maand en € 106,77 bruto per maand aan “Performance Commission”, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en de reiskostenvergoeding van € 16,76 per dag, vanaf 17 maart 2020 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente;

X. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van achterstallige

reiskostenvergoeding tot 17 maart 2020 ad € 234,61;

XI. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van € 8,80, zijnde door [verzoekster] voorgeschoten kosten voor versturen van een aangetekend poststuk;

XII. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] schriftelijke en deugdelijke

netto/bruto-specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van de

vorderingen IX, X en en XI zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag voor elke dag na de datum van betekening van de in deze te wijzen beschikking dat [verweerster] niet voldoet aan deze beschikking;

Subsidiair:

XIII. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding ad € 8.966,72

bruto aan [verzoekster] , dan wel een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;

XIV. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens een

onregelmatige beëindiging aan [verzoekster] ad € € 2.106,37 bruto;

XV. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding aan [verzoekster] ad

€ 81,68 bruto;

XVI. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van achterstallige

reiskostenvergoeding tot 17 maart 2020 ad € 234,61;

XVII. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van € 8,80, zijnde door [verzoekster] voorgeschoten kosten voor versturen van een aangetekend poststuk.

XVIII. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] schriftelijke en deugdelijke

netto/bruto-specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van de

vorderingen XIII tot en met XVII zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter

hoogte van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag voor elke dag na de datum van betekening van de in deze te wijzen beschikking dat [verweerster] niet voldoet aan de in deze te wijzen beschikking;

In het incident en de hoofdzaak:

XIX. [verzoekster] verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

[verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van

gemachtigde daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking tot aan de dag der

algehele voldoening en in de nakosten van € 131,00 zonder betekening en
€ 199,00 met betekening.

3.2.

Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat het ontslag door [verweerster] niet rechtsgeldig is gegeven. Het proeftijdbeding is nietig althans in strijd met goed werkgeverschap en maakt daarmee dat het ontslag dat gebaseerd is op dit beding, geen stand kan houden. Dat aan de eerste overeenkomst de titel opleidingsovereenkomst is gegeven, betekent niet dat die overeenkomst niet als arbeidsovereenkomst gekwalificeerd kan worden. Hiervoor zijn de omstandigheden van het geval en met name de feitelijke uitvoering van de overeenkomst van doorslaggevend belang. [verzoekster] ontving loon, stond onder een gezagsrelatie en voerde vanaf de tweede week haar werkzaamheden zelfstandig uit. Daarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 7:610 BW. Reden waarom de arbeidsovereenkomst van 24 februari 2020 heeft te gelden als tweede arbeidsovereenkomst en een proeftijd ingevolge artikel 7:652 lid 6 onder b BW juncto artikel 7:652 lid 8 BW nietig is.

3.3.

Indien en voorzover wordt geoordeeld dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven, stelt [verzoekster] zich op het standpunt dat het bedingen van een proeftijd in dit geval in strijd is met goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW. Een proeftijd is immers bedoeld om partijen in de gelegenheid te stellen om enige tijd vrijblijvend te bezien of zij er goed aan hebben gedaan met elkaar een arbeidsovereenkomst te sluiten. Die gelegenheid heeft [verweerster] ruimschoots gehad tijdens de eerste overeenkomst waarin zij wetenschap hebben gekregen van [verzoekster] als persoon, haar vaardigheden en competenties. In die zin valt de proeftijd in de arbeidsovereenkomst van 24 februari 2020 niet binnen het Nederlandse ontslagstelsel, nu daarmee een feitelijke proeftijd wordt gecreëerd van meer dan één maand.

4 Het verweer en zelfstandig tegenverzoek

4.1.

[verweerster] voert verweer. [verweerster] heeft onder meer aangevoerd dat tussen partijen op
20 januari 2020 een opleidingsovereenkomst is aangegaan en daar ook als zodanig uitvoering aan is gegeven. Er is ook niet voldaan aan de vereisten van een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:610 BW. Anders dan [verzoekster] stelt ging het in de opleidingsperiode om het vergroten van de kennis en kunde van [verzoekster] om uiteindelijk zelfstandig als masseur aan de slag te kunnen en niet om het verrichten van productieve arbeid. Daarbij had [verzoekster] de vrijheid voor het nemen van lange pauzes en om eerder naar huis te gaan. Ook het aantal massages dat [verzoekster] op een dag deed was aanzienlijk minder dan de massages die een werknemer normaliter per dag doet. De bedoeling van partijen is duidelijk gericht geweest op het aangaan van een opleidingsovereenkomst en dat betwist [verzoekster] ook niet. Gedurende de overeenkomst kan deze niet zomaar veranderen in een arbeidsovereenkomst indien daar geen afspraken over zijn gemaakt.

4.2.

[verweerster] verzoekt, bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek, voor zover wordt geoordeeld dat tussen [verzoekster] en [verweerster] nog sprake is van een arbeidsovereenkomst, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.

Primair op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Subsidiair verzoekt zij ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, meer subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub d BW en meest subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW.

5 De beoordeling

5.1.

Voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een opzegging in strijd met artikel 7:671 juncto 7:652 BW door [verweerster] is van belang om vast te stellen of de rechtsverhouding die tussen partijen bestond vanaf 20 januari tot en met 23 februari 2020 kwalificeert als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 lid 1 BW (zoals door [verzoekster] wordt gesteld) of als een leerovereenkomst (zoals door [verweerster] wordt betoogd). Immers, indien in een tweede opvolgende arbeidsovereenkomst een proeftijd wordt overeengekomen en het gaat om het verrichten van dezelfde werkzaamheden is deze in beginsel nietig.

5.2.

De kantonrechter stelt voorop dat bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dient niet alleen de bedoeling die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, in hun onderling verband worden bezien (de Hoge Raad in (onder meer) ECLI:NL:HR:1997:ZC2495, ( [achternaam] /Schoevers).

Partijbedoeling

5.3.

Vooropgesteld wordt dat partijen in de opleidingsovereenkomst uitdrukkelijk overeengekomen zijn dat tussen hen geen sprake is van een arbeidsverhouding. Verder zijn partijen overeengekomen dat door [verzoekster] gedurende vijf weken een interne training zou worden gevolgd, waarvan het afleggen van een examen onderdeel uitmaakt. Daarna zou praktijkervaring in de salon volgen, een en ander met het doel om na afronding van die training te voldoen aan de vereisten om als masseur aan het werk te gaan bij [verweerster] . [verzoekster] heeft ook erkend dat het partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond een opleidingsovereenkomst aan te gaan.

5.4.

Vervolgens moet worden gekeken naar de feitelijke uitvoering van de overeenkomst die op 20 januari 2020 is aangegaan, waarbij hier de vraag voorligt of is voldaan aan de vereisten van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW (loon, arbeid en een gezagsrelatie).

Loon/beloning

5.5.

[verzoekster] ontving een beloning van € 800,00 netto voor de opleidingsperiode van vijf weken en een reiskostenvergoeding. De door [verweerster] tijdens de opleidingsperiode aan [verzoekster] betaalde vergoeding kan niet beschouwd worden als loonbetaling, nu deze vergoeding niet vergelijkbaar is met het minimumloon. Ook staat vast dat [verzoekster] tijdens de opleidingsperiode geen recht had op vakantietoeslag en evenmin vakantiedagen opbouwde.

Arbeid

5.6.

Tijdens de mondelinge behandeling is door [verzoekster] erkend dat zij gedurende de eerste weken van deze opleiding zich onder meer bezig hield met het volgen van online trainingen die deels gericht waren op massagetechnieken en deels op het leren kennen van de processen en werkwijze van de organisatie. Daarnaast oefende zij massages op collega’s. Ook staat vast dat zij eenvoudige massages bij klanten deed. Eveneens had [verzoekster] tijdens de opleidingsperiode tussendoor lange pauzes en mocht zij soms eerder naar huis gaan.

De aard van de werkzaamheden tijdens de opleidingsperiode en het opleidingsdoel zullen vanzelfsprekend tot gevolg hebben gehad dat de opleidingssituatie de werksituatie benaderde. Bij het volgen van een interne opleiding kan immers alleen daarmee de noodzakelijke ervaring worden opgedaan. Dit was zoals blijkt uit het bovenstaande (ook) in de situatie van [verzoekster] aan de orde. Die werkzaamheden waren derhalve primair gericht op het uitbreiden van eigen kennis, vaardigheden en ervaring met het oog op de voltooiing van de opleiding tot masseur.

Gezagsverhouding

5.7.

Naar het oordeel van de kantonrechter is er evenmin sprake van een duidelijke gezagsverhouding tussen [verzoekster] en [verweerster] , anders dan gebruikelijk in een opleidingtraject. Het spreekt immers voor zich, dat [verzoekster] tijdens het praktijkgedeelte bepaalde instructies diende op te volgen, zoals welke trainingen zijn diende te volgen. Daarnaast had [verzoekster] de vrijheid en gelegenheid om lange pauzes te houden en eerder naar huis te gaan. Dat past niet binnen het karakter van een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:610 BW.

Opleidingsovereenkomst

5.8.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter tot het oordeel dat de overeenkomst die op 20 januari 2020 is aangegaan niet is te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst. Vaststaat dat partijen bij het aangaan van deze overeenkomst duidelijk de bedoeling hebben gehad dat [verzoekster] gedurende vijf weken een interne opleiding zou volgen bij [verweerster] en na succesvolle afronding daarvan een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden zou worden overeengekomen. Bij het aangaan van de opleidingsovereenkomst is overigens al een concept van de arbeidsovereenkomst mee gestuurd waarin de proeftijd ook vermeld staat.

[verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling de inhoud van het door [verweerster] overgelegde opleidingsplan inhoudelijk grotendeels erkend, waaruit blijkt dat daarin de gevolgde trainingen zijn bijgehouden en dat zij vanuit [verweerster] werd begeleid gedurende deze vijf weken en feedback heeft ontvangen.

5.9.

Gelet op de partijbedoeling en de gemotiveerde betwisting van [verweerster] dat de werkzaamheden van [verzoekster] tijdens de opleidingsperiode hetzelfde zijn geweest als gedurende de arbeidsovereenkomst, heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd dat desondanks het karakter van de opleidingsovereenkomst dusdanig afweek, dat deze geduid moet worden als een arbeidsovereenkomst.

Geen vernietiging proeftijdontslag

5.10.

Uit het voorgaande volgt dat het ontslag tijdens de proeftijd rechtsgeldig is gegeven, zodat de verzochte vernietiging wordt afgewezen.

5.11.

[verzoekster] stelt zich daarnaast op het standpunt, mocht de proeftijdbepaling niet nietig worden geacht, de proeftijd alsnog geen stand kan houden omdat hiermee een feitelijke proeftijd van twee maanden mogelijk wordt gemaakt en dat is meer dan wettelijk is toegestaan. Het gebruik maken van de proeftijd is daarmee in strijd met goed werkgeverschap op grond van artikel 7:611 BW.

Naar het oordeel van de kantonrechter is de proeftijd die is aangegaan rechtsgeldig. De opleidingsovereenkomst die vooraf is gegaan aan de arbeidsovereenkomst kan niet worden gezien als een proeftijd in de zin van artikel 7:652 BW. Gedurende de opleiding besteedde [verzoekster] hoofdzakelijk tijd aan het vergoten van haar kennis en vaardigheden en was zij niet gericht op het verrichten van productieve arbeid. [verweerster] heeft [verzoekster] toen dus nog niet kunnen beoordelen op haar functioneren als werknemer. De opleidingsperiode kan dan ook niet als proeftijd in de zin van artikel 7:652 BW worden aangemerkt.

5.12.

Als vanzelfsprekend worden ook de overige primaire verzoeken van [verzoekster] betreffende wedertewerkstelling en doorbetaling van loon vanaf 17 maart 2020 afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst per 17 maart 2020 tot een rechtsgeldig einde is gekomen.

De verzoeken tot betaling van reiskosten en portokosten heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge handeling ingetrokken, zodat deze geen beoordeling meer behoeven.

Subsidiaire verzoeken

Billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging

5.13.

Subsidiair heeft [verzoekster] onder meer verzocht om een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige beëindiging. Nu sprake is van een rechtsgeldige opzegging bestaat geen recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en daarmee staat ook vast dat door [verweerster] niet ernstig verwijtbaar is gehandeld , zodat beiden verzoeken worden afgewezen.

Transitievergoeding

5.14.

Resteert het subsidiaire verzoek van [verzoekster] tot betaling van de transitievergoeding. Nu door [verweerster] het recht op de transitievergoeding niet is weersproken en zij evenmin verweer voert tegen de hoogte van de transitievergoeding waar [verzoekster] aanspraak op maakt, wordt aan transitievergoeding het verzochte bedrag van € 81,68 bruto toegewezen.

Het verzoek om daarvan een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te verstrekken is eveneens toewijsbaar. Van een noodzaak om daaraan een dwangsom te verbinden is de kantonrechter niet gebleken, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

Uitvoerbaar bij voorraadverklaring

5.15.

De door [verzoekster] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen waar het gaat om de veroordeling tot betaling van de transitievergoeding.

Proceskostenveroordeling
5.16. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

Provisionele verzoeken

5.17.

Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoekster] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. [verzoekster] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Proceskosten incident
5.18. [verzoekster] zal, nu zij in het incident in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op nihil. Dienaangaande wordt overwogen dat zowel in de door [verweerster] ingediende processtukken als tijdens de behandeling ter zitting geen (afzonderlijk) verweer tegen de verzochte voorziening is gevoerd.

Zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek

5.19.

Uit de behandeling van de verzoeken van [verzoekster] blijkt dat de opzegging per
17 maart 2020 stand houdt en dus niet wordt vernietigd. Daarmee is de voorwaarde waaronder [verweerster] het voorwaardelijk tegenverzoek tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingesteld, niet vervuld en behoeft dit verzoek geen behandeling meer.

6 De beslissing

De kantonrechter:

In het incident

6.1.

verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek;

6.2.

compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;

In de (neven)verzoeken van [verzoekster]

6.3.

veroordeelt [verweerster] B.V. tot betaling aan [verzoekster] van € 81,68 bruto aan transitievergoeding, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, waarin het bedrag en betaling van de transitievergoeding zijn verwerkt;

6.4.

compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;

6.5.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.