Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2020:2707

Rechtbank Midden-Nederland
29-06-2020
14-07-2020
8414265 / ME VERZ 20-46
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Beschikking

gedeeltelijke beëindiging arbeidsovereenkomst, geen recht op gedeeltelijke transitievergoeding, Seniorenregeling Onderwijspersoneel, finale kwijting, vaststellingsovereenkomst.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-0815
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0815

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter

locatie Almere

Beschikking van 29 juni 2020

in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 8414265 / ME VERZ 20-46 van

[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
verschenen in persoon

en

de stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. C.S.M. Allegra.

1 Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 27 maart 2020;

- het verweerschrift van [verweerster] van 1 mei 2020;

- de conclusie van repliek tevens vermindering en aanpassing van het verzoek, ter griffie ingekomen op 7 mei 2020;

- de conclusie van dupliek, ter griffie ingekomen op 13 mei 2020

- de aanvullende productie 14 van [verweerster]

- de aanvullende productie K van [verzoeker] .

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd, die zijn toegevoegd aan het dossier.

1.3.

Hierna is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1957, is sinds 15 februari 2000 voor onbepaalde tijd in dienst van [verweerster] , laatstelijk als Docent/Onderzoeker 2 bij de opleiding Bedrijfskunde MER, tegen een salaris van € 5.564,23 bruto per maand, op basis van een fulltime dienstverband, exclusief eindejaarsuitkering en 8% vakantietoeslag.

2.2.

Op 16 december 2014 informeert [verzoeker] per mail bij HR naar de Seniorenregeling Onderwijspersoneel (hierna te noemen: SOP-regeling), zoals opgenomen in de cao hbo 2012-2013, als volgt:

“Dag [A (voornaam)] ,

Van een MR medewerker vernam ik van de SOP regeling. Helaas ben ik door de opleiding hier niet op gewezen. Wel heb ik begrepen dat deze regeling nog open staat en dat ik daaraan mee kan doen. Graag neem ik deel aan art. M2a sub ib, de 20% werkvermindering. (…)”

2.3.

Op 18 december 2014 heeft [verzoeker] het aanvraagformulier voor de SOP-regeling ondertekend. In dit formulier staat de volgende relevante passage vermeld:

“ (…) Bij de keuze van deze variant verplicht u zich met ingang van 1-1-2020 (na looptijd) uit dienst te gaan, met de mogelijkheid tot deeltijd-Keuze Pensioen, voor tenminste de omvang die gelijk is aan de werktijdvermindering van de gekozen SOP-regeling. (…)”

2.4.

In de brief van 3 februari 2015 deelt [verweerster] onder meer het volgende aan [verzoeker] mee:

“Hiermee bevestig ik mijn instemming met uw verzoek om met ingang van 31 december 2014 gebruik te maken van de Seniorenregeling Onderwijspersoneel (SOP), zoals vastgelegd in artikel M-2 van de tot 1 oktober 2014 verlengde cao-hbo 2012-2013.

U hebt gekozen voor de SOP-variant van 20% werktijdverkorting met een maximale looptijd van 5 jaar. Deze keuze betekent voor u het volgende:

Uw werktijd wordt verminderd met 20% tegen een inhouding op uw bruto salaris van 9%.

De formele omvang van uw dienstverband verandert niet door de deelname aan de SOP-regeling.

(…)”

“Na beëindiging van uw deelname aan de SOP-regeling op 31 december 2019 wordt de omvang van uw dienstverband verminderd met 20%, conform het percentage van de werktijdvermindering gedurende uw deelname aan de regeling en conform artikel M-2-b lid 1 van de cao hbo. (…)”

2.5.

De cao hbo 2014-2016 voorziet in een overgangsregeling voor deelnemers aan de SOP-regeling naar de nieuwe WS-regeling. De mogelijkheid voor die overstap bestond tot
1 september 2015. Onder meer over die overgangsregeling is in januari 2015 een informatiebijeenkomst gegeven door de arbeidsrechtjurist van de [verweerster] , waarvan de presentatie vervolgens op intranet is gepubliceerd.

2.6.

Bij brief van 9 oktober 2019 bericht [verweerster] onder meer het volgende aan [verzoeker] :

“Met dit schrijven bevestigen wij u, conform artikel M-2 van de cao hbo, de opzegging van een deel van uw dienstbetrekking vanwege beëindiging van uw deelname aan de Seniorenregeling Onderwijspersoneel (SOP).

Met ingang van 31 december 2019 eindigt uw deelname aan de SOP-regeling. Dat betekent dat per die datum de omvang van uw dienstverband wordt verminderd met de omvang van uw werktijdvermindering volgens de SOP-regeling, namelijk met 20%. (…)”

2.7.

Per 31 december 2019 is de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en de [verweerster] voor 20% beëindigd.

2.8.

Op 11 december 2019 is door partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin op initiatief van [verzoeker] een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 is overeengekomen onder toekenning van een vergoeding van € 90.000,00.

2.9.

In de vaststellingsovereenkomst staan onder meer de volgende overwegingen vermeld:

“ De heer [verzoeker] is sinds 15 februari 2000 bij de [verweerster] in dienst, laatstelijk in de functie van Docent/Onderzoeker 2 bij de Opleiding Bedrijfskunde MER, ingebed bij de faculteit Business en Economie, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een omvang van 1,0 fte.

(…)

Gelet op het bovenstaande hebben partijen geconcludeerd geen mogelijkheden te zien de arbeidsovereenkomst op een vruchtbare wijze voort te zetten. De heer [verzoeker] heeft hierop het initiatief genomen om naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst te streven. (…)”

2.10.

In artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst staat het volgende vermeld:

“Ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt de heer [verzoeker] als

vergoeding een bruto uitkering ineens van € 90.000,00. (…)”

2.11.

Artikel 13 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt het volgende:

“Deze vaststellingsovereenkomst regelt alle afspraken die partijen in het kader van de

beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben gemaakt. Behoudens de verbintenissen

voortvloeiende uit deze vaststellingsovereenkomst, verlenen partijen elkaar, onder het

voorbehoud dat partijen zich tot aan de beëindigingsdatum aan geldende verplichtingen

voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst zullen houden, over en weer finale kwijting ter

zake de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan. Partijen verklaren reeds nu voor

alsdan niets meer van elkaar te vorderen te hebben.”

3 Het verzoek

3.1.

[verzoeker] verzoekt – na vermindering en aanpassing van zijn verzoek – de kantonrechter:

Primair

3.2.

[verweerster] te veroordelen aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding van € 17.145,41, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum van verschuldigdheid;

Subsidiair

3.3.

[verweerster] te veroordelen aan [verzoeker] te betalen een schadevergoeding van € 17.145,41 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020;

Meer subsidiair

3.4.

[verweerster] te veroordelen aan [verzoeker] te betalen € 1.335,00 als schadevergoeding, vermeerderd met de rente vanaf de maandelijkse deelbetalingen vanaf 1-7-2019.

3.5.

[verzoeker] verzoekt, zowel primair, subsidiair en meer subsidiair veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.

3.6.

Aan al zijn verzoeken legt [verzoeker] ten grondslag dat hij wegens ernstig verwijtbare onjuiste en onvolledige voorlichting door [verweerster] heeft ingestemd met deelname aan de SOP-regeling per 31 december 2014.

[verzoeker] voert aan dat hij om deel te kunnen nemen aan de SOP-regeling in moest stemmen met de door [verweerster] opgelegde verplichting om per 1 januari 2020 voor 20% uit dienst te gaan. [verweerster] heeft [verzoeker] niet gewezen op de nieuwe, toen al geldende, cao. [verweerster] heeft [verzoeker] ook niet op de overgangsregeling artikel M-2-d gewezen, op grond waarvan [verzoeker] voor
1 september 2015 op de nieuwe WS-regeling had kunnen overstappen. Dat is ernstig verwijtbaar, omdat op dat moment al een opvolgende cao hbo geldende was met een andere regeling per 1 januari 2015, zonder [verzoeker] daarover en over de negatieve consequenties en de andere mogelijkheden die de cao hbo 2014-2016 bevatte te informeren.

3.7.

De gevolgen van het ontslag zijn anders dan door [verzoeker] voorzien. Door in te stemmen met de SOP-regeling is een niet te voorzien pensioengat van twee jaar ontstaan en een potentieel verlies van 20% van de transitievergoeding. [verweerster] had [verzoeker] daarover moeten informeren. Ten tijde van de aanvraag voor de SOP-regeling was de regeling van de transitievergoeding bij werknemer nog niet bekend, terwijl [verweerster] hiervan al wel op de hoogte was, omdat deze vergoeding in de cao hbo 2014-2016 al genoemd wordt als komende ontwikkeling. [verzoeker] heeft op basis van onjuiste en onvolledige informatie wel ingestemd met een gedeeltelijk ontslag, maar niet met 20% minder transitievergoeding ten gevolge van dit ontslag.

Verder voert [verzoeker] aan dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst per brief van 19 oktober 2019 heeft opgezegd voor 20% van zijn diensttijd per 31 december 2019 in plaats van per
1 januari 2020. Daar heeft [verzoeker] niet mee ingestemd, zodat hij recht heeft op de transitievergoeding per 31 december 2019.

4 Het verweer

4.1.

[verweerster] voert verweer. [verweerster] voert aan dat de verzoeken van [verzoeker] afgewezen moeten worden. Met name omdat partijen eind december 2019 een beëindigingsovereenkomst voor het volledige dienstverband met finale kwijting zijn overeengekomen. De verzoeken van [verzoeker] vallen onder die reikwijdte. Dit had [verzoeker] ook kunnen weten, nu hij zelf arbeidsrechtadvocaat is.

4.2.

Daarnaast is [verzoeker] destijds wel degelijk volledig en deugdelijk geïnformeerd over de verschillen in de opvolgende cao’s, althans hij had van deze informatie op de hoogte kunnen zijn. [verzoeker] is geenszins gedwongen door [verweerster] te kiezen voor de SOP-regeling en [verzoeker] had zelfs nog van de overgangsregeling uit de cao Hbo 2014-2016 gebruik kunnen maken. [verzoeker] heeft vijf jaar lang gebruik gemaakt van de SOP-regeling en [verzoeker] heeft in die periode nooit aan de bel getrokken over een overstap naar WS. [verzoeker] heeft geen recht op een (gedeeltelijke) transitievergoeding bij gebruikmaking van de SOP-regeling, temeer nu hij op eigen verzoek en vrijwillig heeft gekozen voor deze regeling.

4.3.

Het kan de [verweerster] niet verweten worden dat zij [verzoeker] in 2014 niet heeft geïnformeerd over een eventuele mogelijkheid van toekenning van een gedeeltelijke transitievergoeding, omdat de [verweerster] niet kon weten dat die vergoeding ook bij gedeeltelijke beëindiging verschuldigd zou zijn.

4.4.

[verweerster] concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, waaronder de nakosten.

5 De beoordeling

5.1.

De eerste vraag die ter beoordeling voorligt is of [verweerster] aan [verzoeker] een transitievergoeding is verschuldigd voor beëindiging van 20% van de arbeidsovereenkomst per 31 december 2019.

5.2.

Bij de beoordeling van deze vraag dient allereerst te worden getoetst of aan de door de Hoge Raad in de Kolom-beschikking van 14 september 2018 en het arrest van

21 februari 2020 geformuleerde cumulatieve voorwaarden is voldaan.

Substantiële en structurele vermindering

5.3.

Dat hieraan is voldaan staat vast tussen partijen, nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 december 2019 voor 20% is beëindigd.

Vereisten artikel 7:673 BW

5.4.

Om aanspraak te kunnen maken op een pro rato transitievergoeding bij een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsuren en daarmee een gedeeltelijke beëindiging, dient allereerst te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 7:673 BW.

5.5.

Het houdt partijen op dit punt verdeeld of de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk is opgezegd door de [verweerster] of dat [verzoeker] heeft ingestemd danwel vrijwillig voor deze gedeeltelijke beëindiging heeft gekozen.

[verzoeker] voert aan dat de [verweerster] in haar brief van 9 oktober 2019 de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk heeft opgezegd per 31 december 2019. De [verweerster] betwist dit uitdrukkelijk en voert aan dat [verzoeker] vrijwillig heeft gekozen voor deelname aan de SOP-regeling, waarbij de voorwaarde is overeengekomen dat het dienstverband per 31 december 2019 voor 20% wordt beëindigd, wat zij in haar brief enkel heeft bevestigd.

5.6.

De kantonrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat [verzoeker] in december 2014 aan de [verweerster] te kennen heeft gegeven dat hij gebruik wil maken van de SOP-regeling, waarbij hij minder gaat werken. Partijen zijn deze regeling aangegaan, waarbij tevens op dat moment is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] na afloop van de SOP-regeling, per 31 december 2019, voor 20% wordt beëindigd. Nu hier volledige overeenstemming over is bereikt tussen partijen in 2014 was een opzegging niet vereist, immers is de gedeeltelijke beëindiging conform de daarover gemaakte afspraken per 31 december 2019 doorgevoerd.

Van een opzegging door de [verweerster] is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake geweest.

Dat de [verweerster] de arbeidsovereenkomst pas per 1 januari 2020 voor 20% had mogen beëindigen zoals [verzoeker] stelt is onjuist. In de brief van de [verweerster] van 3 februari 2015 is als begindatum van de SOP-regeling 31 december 2014 genoemd en als einddatum van de SOP-regeling 31 december 2019, zodat dit logischerwijs ook de datum is waarop het dienstverband met 20% is beëindigd. Van een opzegging van [verweerster] – die afwijkt van de afspraken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst – is dan ook geen sprake geweest.

Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden staat het naar het oordeel van de kantonrechter vast dat er tussen partijen sprake is geweest van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst van 20% op initiatief van [verzoeker] danwel met wederzijds goedvinden en is de [verweerster] daarom in beginsel geen transitievergoeding verschuldigd.

Door omstandigheden gedwongen

5.7.

[verzoeker] stelt daarnaast dat in deze situatie voldaan is aan het vereiste dat hij, door omstandigheden gedwongen, heeft ingestemd met een substantiële en structurele vermindering van zijn arbeidstijd. [verzoeker] voert aan dat hij door de onjuiste informatie van [verweerster] gebruik is gaan maken van de SOP-regeling. [verzoeker] stelt dat de [verweerster] hem had moeten informeren over de nieuwe cao en de WS-regeling die eind 2014 al van kracht waren en dat [verweerster] hem eveneens had moeten wijzen op de mogelijke verschuldigdheid van een gedeeltelijke transitievergoeding. [verzoeker] stelt gedwaald te hebben bij het aangaan van de SOP-regeling en dat bij een juiste voorstelling van zaken, mogelijk niet had gekozen voor deelname aan de SOP-regeling.

5.8.

De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geduid als omstandigheden die hem gedwongen hebben gebruik te gaan maken van de SOP-regeling. [verzoeker] heeft, op eigen initiatief, vijf jaar lang gebruik gemaakt van de SOP-regeling, waarmee hij het voordeel heeft genoten minder uren te werken, waar een compensatie van de [verweerster] tegenover stond.

[verzoeker] had op de hoogte kunnen zijn van de nieuwe cao en bijbehorende regeling alsmede de overgangsregeling, waarover op het intranet van de [verweerster] informatie was te vinden. Hierop stonden de relevante cao’s vermeld en onder meer ook een presentatie van een informatiebijeenkomst die in januari 2015 is gegeven over dit onderwerp. Dat die informatie lastig te vinden zou zijn zoals [verzoeker] stelt doet daar niet aan af. Indien [verzoeker] de benodigde informatie op het intranet niet kon vinden, had hij, zeker gelet op zijn arbeidsrechtelijke achtergrond, op een andere wijze de nieuwe cao kunnen raadplegen.

5.9.

Ten overvloede wordt nog overwogen dat – al zou wel aan voornoemde voorwaarden zijn voldaan – de verzoeken van [verzoeker] evenmin toewijsbaar zijn.

Vaststaat dat partijen in december 2019 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin een bepaling omtrent finale kwijting is opgenomen. Partijen zijn verdeeld over de strekking en uitleg van de finale kwijting, meer specifiek over de zinsnede “Behoudens de verbintenissen voortvloeiende uit deze vaststellingsovereenkomst, verlenen partijen elkaar, onder het voorbehoud dat partijen zich tot aan de beëindigingsdatum aan geldende verplichtingen voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst zullen houden, over en weer finale kwijting ter zake de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan.

5.10.

Voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld.

5.11.

Naar het oordeel van de kantonrechter is de intentie van partijen ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gericht geweest op een volledige afwikkeling daarvan. Dat blijkt ook uit de overwegingen uit de vaststellingsovereenkomst waarin wordt gesproken over een dienstverband van 1 fte. Indien [verzoeker] over de beëindiging van de 20% per 31 december 2019 nog aanvullende danwel afwijkende afspraken had willen maken met de [verweerster] lag het op zijn weg dat ten tijde van deze onderhandelingen expliciet kenbaar te maken.

Het voorbehoud dat in de bepaling over de finale kwijting is opgenomen omvat niet het uitbetalen van een gedeeltelijke transitievergoeding, nu dat geen vanzelfsprekende verplichting is die voortvloeit uit de beëindiging van het dienstverband in deze omstandigheden. Hooguit omvat dit voorbehoud de loonaanspraken en overige emolumenten waar [verzoeker] tot het einde van het dienstverband recht op had.

Daarnaast is bij de uitleg van dit artikel over de finale kwijting de maatschappelijke positie van [verzoeker] van essentieel belang. [verzoeker] is arbeidsrechtadvocaat, zodat van hem verwacht mocht worden dat hij op de hoogte was van het bestaan van een eventuele aanspraak op een (gedeeltelijke) transitievergoeding. Het lag dan ook op de weg van [verzoeker] om ten tijde van de onderhandelingen dit ter sprake te brengen, danwel in de finale kwijting expliciet een uitzondering te maken voor deze aanspraak.

Gelet op voorgaande strandt de vordering van [verzoeker] terzake een transitievergoeding eveneens op grond van de over en weer verleende finale kwijting.

Schadevergoeding

5.12.

Subsidiair maakt [verzoeker] aanspraak op een schadevergoeding van € 17.145,41 bruto wegens ernstige verwijtbare onjuiste en onvolledige voorlichting door [verweerster] op basis waarvan hij de SOP-regeling is aangegaan. [verzoeker] stelt hierdoor circa € 18.000,00 te zijn misgelopen, omdat de vergoeding die bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen is berekend over een dienstverband/inkomen van 80%.

Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat bij de berekening van de hoogte van de vergoeding als basis enkel is uitgegaan van 80% van het inkomen van [verzoeker] . Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt ook dat partijen een finale vergoeding voor ogen hadden, waarna ze niets meer van elkaar te vorderen hadden. Daarnaast is door de [verweerster] ook gekeken naar de hoogte van een transitievergoeding op basis van 1 fte. Dit bedrag sluit aan bij de overeengekomen € 90.000,00.

Los van voorgaande geldt hetgeen dat hiervoor in rechtsoverweging 5.11. is overwogen. Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarbij de vergoeding is overeengekomen zijn partijen finale kwijting overeengekomen. [verzoeker] had met zijn kennis van het (arbeids)recht kunnen danwel moeten weten dat hij al zijn mogelijke aanspraken gedurende deze onderhandelingen naar voren diende te brengen. Indien hij meende benadeeld te zijn door deelname aan de SOP-regeling had hij dit tijdens de onderhandelingen naar voren moeten brengen.
Verder voert [verzoeker] hier nogmaals aan dat is opgezegd tegen een eerdere datum dan in de aanvraag en bevestiging SOP-regeling is overeengekomen. Ook op dat punt is reeds geoordeeld, waarvoor wordt verwezen naar rechtsoverweging 5.6.. Het subsidiaire verzoek van [verzoeker] wordt dan ook afgewezen.

Schadevergoeding wegens hogere eigen bijdrage

5.13.

Meer subsidiair verzoekt [verzoeker] veroordeling van de [verweerster] tot betaling van een schadevergoeding van € 1.335,00, omdat hij door instemming met de SOP-regeling dit bedrag extra heeft moeten betalen. Bij deelname aan de WS-regeling was [verzoeker] dit bedrag niet kwijt geweest. Nu niet vaststaat dat [verzoeker] bij een juiste voorstelling van zaken had gekozen voor de WS-regeling, zo stelt hij immers ook zelf, leidt dit verzoek tot afwijzing.

Ook voor dit verzoek van [verzoeker] geldt wederom dat partijen finale kwijting zijn overeengekomen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dit verzoek hoe dan ook tot afwijzing leidt.

Proceskostenveroordeling
5.14. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van de [verweerster] tot op heden begroot op € 960,00.

De door [verweerster] verzochte veroordeling van [verzoeker] in de nakosten is eveneens toewijsbaar, op de hierna te melden wijze.

6 De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

wijst de verzoeken van [verzoeker] af;

6.2.

veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 960,00;

6.3.

veroordeelt [verzoeker] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking is voldaan, en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;

6.4.

verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2020.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.