Overwegingen
-
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
-
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De voorlopige voorzieningprocedure in het bestuursrecht heeft nadrukkelijk betrekking op het al of niet treffen van een voorlopige voorziening die noodzakelijk is in afwachting van een bodembeslissing, in dit geval de beslissing op bezwaar. Het gaat hier om een beslissing tot actieve openbaarmaking van de publiekssamenvatting van het inspectierapport van de IGJ. Aan de zin van de behandeling van het bezwaar tegen openbaarmaking van het inspectierapport zou afbreuk worden gedaan wanneer dit document al openbaar zou worden gemaakt. Verzoekster heeft er belang bij dit te voorkomen. Over het spoedeisend belang heeft de voorzieningenrechter dan ook geen twijfel. Dat betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geeft, waarbij de belangen van verzoekster die pleiten voor het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewogen tegen de belangen van verweerder die daartegen pleiten.
-
Het geschil gaat over het actief openbaar maken van een publiekssamenvatting van het inspectierapport van de IGJ van april 2020 over het handelen van verzoekster als zorgverlener. Verweerder heeft het voornemen geuit om de publiekssamenvatting op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) actief openbaar te maken. Verzoekster heeft naar aanleiding van dit voornemen geen zienswijze ingebracht.
-
De voorzieningenrechter overweegt dat – in het geval van een voorgenomen actieve openbaarmaking op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob – het algemene belang van openbaarmaking afgewogen dient te worden tegen het belang van verzoekster geen onevenredig nadeel te lijden als gevolg van de openbaarmaking. Aan het algemeen belang moet groot gewicht worden toegekend. Voor deze belangenafweging acht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) relevant dat een openbaar te maken rapportage in neutrale bewoordingen is opgesteld, dat het rapport feitelijke bevindingen van het onderzoek bevat en dat de zienswijze van betrokkenen, indien zij inhoud en/of conclusie betwisten, in of bij het rapport worden opgenomen1. Dit geldt uiteraard ook voor de publiekssamenvatting.
5. Verzoekster voert aan dat niet duidelijk is welk doel verweerder beoogt te dienen met de actieve openbaarmaking. Hetgeen in deze zaak speelt, valt onder geen van de door verweerder in het besluit genoemde doelen. De kwaliteit van zorg die verzoekster geleverd heeft, is goed geweest.
6. Verweerder beoogt met de openbaarmaking van de publiekssamenvatting het algemene belang van de volksgezondheid te dienen. Daarbij heeft verweerder drie doelen voor ogen. Het eerste doel is het nalevingsniveau door zorgaanbieders verhogen. Zorgaanbieders en patiënten worden gewaarschuwd en zo kan herhaling van de feiten voorkomen worden. Zorgaanbieders moeten zich ervan vergewissen dat hun medewerkers aan de wettelijke eisen voldoen en door de openbaarmaking van de publiekssamenvatting worden zij hiertoe beter in staat gesteld. Ook de doelen het informeren van patiënten, cliënten, gemeenten en zorgverzekeraars en het bijdragen aan een transparante overheid worden gediend met de openbaarmaking.
7. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat deze doelen daadwerkelijk gediend worden met de openbaarmaking van de publiekssamenvatting. Het is in het belang van de volksgezondheid dat zorgaanbieders, in hun hoedanigheid van werkgever, gewaarschuwd worden voor personen die zich ten onrechte uitgeven als arts, zoals verzoekster heeft gedaan. Daardoor wordt voorkomen dat deze personen opnieuw als arts in dienst kunnen treden, terwijl zij de kwalificaties daarvoor niet bezitten. De omstandigheid dat verzoekster als zorgverlener medisch inhoudelijk niet onzorgvuldig heeft gehandeld, maakt dit niet anders.
Met de openbaarmaking van de publiekssamenvatting wordt ook bereikt dat patiënten, cliënten, gemeenten en zorgverzekeraars worden geïnformeerd over de zorgkwaliteit, waarmee zij worden geholpen bij het kiezen van goede zorg.
En tot slot laat verweerder met de openbaarmaking zien hoe hij te werk gaat en op welke manier hij conclusies trekt over zorgkwaliteit.
8. Verzoekster voert verder aan dat zij haar zienswijze niet heeft kunnen geven op de rapportage die over haar is opgesteld. Daarom is het onzorgvuldig om de publiekssamenvatting daarvan nu openbaar te maken. Verzoekster wil in de bezwaarfase graag haar visie geven.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het onjuist is dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze op de rapportage te geven. Integendeel, verzoekster is al in een vroeg stadium meerdere malen door verweerder benaderd om haar kant van het verhaal te vertellen. Zij heeft echter niet gereageerd op (aangetekend verzonden) brieven en e-mailberichten met uitnodigingen voor een gesprek. Vervolgens is zij bij brieven van 6 februari 2020 en 16 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om te reageren op de concept-rapportage. Op 28 april 2020 is het vastgestelde rapport aan haar toegezonden en is zij in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze te geven over de voorgenomen openbaarmaking van de publiekssamenvatting van de rapportage. Verzoekster heeft nergens op gereageerd. Verweerder heeft de aangetekende verzending naar en de bezorging van deze brieven op het adres van verzoekster aangetoond. Verzoekster heeft daar enkel tegenover gesteld dat zij de stukken niet heeft ontvangen. Dat is onvoldoende om verweerders onderbouwde uiteenzetting van de gang van zaken te ontkrachten.
10. Ook voert verzoekster aan dat de gekozen vorm van openbaarmaking ten onrechte omvangrijker is dan in andere gevallen. In andere gevallen worden alleen de initialen en de achternaam openbaar gemaakt, terwijl nu ook de voornamen en de geboortedatum van verzoekster worden gepubliceerd. Dat is disproportioneel.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder helder uiteengezet waarom er in dit geval voor is gekozen om meer dan alleen de voorletter en achternaam van verzoekster te publiceren, zoals normaal gesproken gebeurt. Verzoekster heeft namelijk gebruik gemaakt van de BIG-registratie van een andere persoon met dezelfde voorletter en achternaam als verzoekster. Om verzoekster goed te kunnen onderscheiden van deze persoon en om problemen voor deze andere persoon te voorkomen, is het nodig om meer dan alleen verzoeksters voorletter en achternaam te publiceren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit niet disproportioneel in verhouding tot de ernst van de zaak en de belangen die zijn gediend met openbaarmaking op deze wijze. Verzoekster bestrijdt dat zij dezelfde voorletter heeft als de arts die met dezelfde achternaam in het BIG-register staat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich hierover op het standpunt kunnen stellen dat dit formeel juist is, maar dat er nog steeds alle reden is om ook de volledige voornamen en geboortedatum van verzoekster te vermelden. Verzoekster gebruikt als roepnaam ‘ [roepnaam] ’, waardoor eenvoudig gedacht kon worden dat ze de voorletter [voorletter] heeft, evenals de arts die wel juist in het BIG-register staat geregistreerd. Om zorgaanbieders adequaat te waarschuwen, is dus in dit geval publicatie van de voornamen en geboortedatum van verzoekster gerechtvaardigd.
12. Over het risico op recidive kan de voorzieningenrechter kort zijn. Verzoekster stelt dat in het besluit ten onrechte staat dat zij zich in 2017 als huisarts heeft uitgegeven; dat is onjuist. Verder bestaat er geen risico dat zij opnieuw de fout in zal gaan. Publicatie is daarom niet noodzakelijk. Verweerder heeft echter op 6 mei 2020 opnieuw een melding over verzoekster ontvangen. Uit onderzoek dat naar aanleiding daarvan heeft plaatsgevonden is gebleken dat verzoekster voornemens was om op 15 mei 2020, dus nadat zij het definitieve rapport van verweerder had ontvangen, opnieuw ergens in dienst te treden als arts. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat herhaling zich al heeft voorgedaan, zodat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat dit risico reëel is.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat in het besluit ten onrechte is geconcludeerd dat verzoekster zich in 2017 ook al een keer voor huisarts heeft uitgegeven. Verweerder zal dit in het besluit op bezwaar aanpassen. In de publiekssamenvatting staat hierover echter dat in 2017 sprake was van een soortgelijke situatie ten aanzien van verzoekster, hetgeen wel een correcte formulering is. Dat is door verzoekster niet bestreden.
13. Verzoekster heeft tot slot de vraag opgeworpen of de publicatie van de publiekssamenvatting niet in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Verweerder heeft zich hierover terecht op het standpunt gesteld dat de verwerking van de persoonsgegevens van verzoekster noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang en om te voldoen aan een wettelijke verplichting2. Van strijd met de AVG is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
14. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de kans van slagen van verzoeksters bezwaar klein is. Gelet hierop is er weinig ruimte voor het meewegen van verzoeksters belangen bij de beslissing om al dan niet tot schorsing over te gaan. Het belang van verzoekster om openbaarmaking te voorkomen wordt door de voorzieningenrechter onderkend, maar tegelijkertijd niet zwaarder geacht dan het algemeen belang bij openbaarmaking. De belangenafweging leidt daarom niet tot het schorsen van het besluit tot actieve openbaarmaking. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.