RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 8574761 UE VERZ 20-186 wh/1031
Beschikking van 4 augustus 2020
de overheidsinstelling
de Staat der Nederlanden,
voor deze de vestigingsdirecteur van de [naam inrichting] ,
gevestigd te [plaatsnaam 1] ,
verder ook te noemen [naam inrichting] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: C.A.M.J. van Hameren,
[verweerster]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W. A.L. D.I. van Slagmaat.
2 De feiten
2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] 1981, is met ingang van 11 juni 2007 als rijksambtenaar aangesteld, laatstelijk in de functie van [functie] ( [functie] ). Vanaf 2010 werkt zij in de [.] te [plaatsnaam 1] . Deze inrichting, een onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen ( DJI ) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, heeft de status van gevangenis, huis van bewaring, extra zorgvoorziening en inrichting voor stelselmatige daders. Als [functie] is [verweerster] verantwoordelijk voor de bewaring en beveiliging van de gedetineerden die in de inrichting verblijven en wordt van haar professionele integriteit, betrouwbaarheid en openheid verlangd. Ook dient zij bij te dragen aan een humane uitvoering van de detentie, tot een beperking van de detentieschade en voorkoming van recidive. Met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is de ambtelijke aanstelling per 1 januari 2020 van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW). Het laatstgenoten loon bedraagt € 2.871,26 bruto per maand (exclusief vakantiebijslag).
2.2.
In september of oktober 2019 heeft de directie van [naam inrichting] een signaal gekregen dat [A] openlijk met gedetineerden besprak dat er gedetineerden zijn die informatie verstrekken aan het personeel (informanten). In zijn brief van 6 januari 2020 heeft de vestigingsdirecteur van de [naam inrichting] [A] meegedeeld dat hij om die reden met onmiddellijke ingang werd geschorst en is een onderzoek gelast door Bureau Integriteit (hierna: BI).
2.3.
Bij dit onderzoek heeft BI gebruik gemaakt van de informatie van de Landelijke Eenheid Dienst, Gedetineerden Recherche Informatie Punt (hierna: Meldpunt GRIP). Meldpunt GRIP heeft op 13 januari 2020 aan BI een rapport (hierna: het rapport GRIP) toegestuurd met transscripties van telefoongesprekken tussen de op dat moment gedetineerde verdachte [B] enerzijds en [verweerster] en [A] anderzijds. [verweerster] en [A] hebben, op 13 december 2019, gemeld bij [naam inrichting] dat zij [B] kennen en dat zij niet wilden dat hij naar [naam inrichting] overgebracht zou worden. In het rapport GRIP, opgemaakt door een rechercheur van de landelijke eenheid, staat vermeld dat het gaat om rest-informatie uit een lopend strafrechtelijk onderzoek dat met toestemming van de officier van justitie is verstrekt voor nader gebruik door Meldpunt GRIP. Op 14 januari 2020 heeft [naam inrichting] [verweerster] naar aanleiding van deze informatie met onmiddellijke ingang geschorst. BI heeft vervolgens ook een onderzoek ingesteld naar [verweerster] . De onderzoekers van BI hebben op 20 februari 2020 met [verweerster] en [A] zelf gesproken. Op 19 maart 2020 heeft BI haar onderzoeksrapport (hierna: het onderzoeksrapport) uitgebracht. Het rapport GRIP en het onderzoeksrapport zijn aanleiding geweest voor [naam inrichting] om een ontbindingsverzoek voor beide werknemers in te dienen.
4 De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak dus om de vraag of [verweerster] zodanig verwijtbaar heeft gehandeld dat van [naam inrichting] niet kan worden gevraagd de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren (artikel 7:669 lid 2 sub e BW) en of dit handelen als ernstig verwijtbaar moet worden getypeerd.
4.2.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe. Hierna wordt toegelicht waarom dat zo is.
De bruikbaarheid van het onderzoeksrapport
4.3.
[naam inrichting] heeft de verwijten die zij aan [verweerster] maakt onderbouwd met de bevindingen uit het onderzoeksrapport (waarin wordt verwezen naar het rapport GRIP). [verweerster] voert aan dat de inhoud van het rapport GRIP privacy gevoelige informatie betreft afkomstig uit telefoontaps. [verweerster] vraagt zich af of de betreffende informatie wel rechtmatig is verkregen. Daarnaast voert [verweerster] aan dat het verhoor op 20 februari 2020 door BI intimiderend en suggestief was en dat zij niet was voorbereid op de vragen met betrekking tot [B] De kantonrechter begrijpt dat [verweerster] vindt dat om die reden het onderzoeksrapport buiten beschouwing moet worden gelaten bij de beoordeling van deze zaak. De kantonrechter gaat daarin niet mee om de volgende redenen.
4.3.1.
Op de juistheid van de inhoud van het op ambtseed (want opgesteld door een rechercheur van politie), opgemaakte rapport GRIP mag worden vertrouwd. Het afluisteren van vertrouwelijke informatie (die in dit geval via de telefoon is gedeeld) kan alleen plaatsvinden met een machtiging van de rechter-commissaris. Als die machtiging er niet is, werken telefoonproviders niet mee aan het aansluiten van een telefoontap. De kantonrechter gaat er dus vanuit dat de inhoud van de vertrouwelijke informatie die in het rapport GRIP staat vermeld rechtmatig is verkregen. In het rapport GRIP staat voorts met zoveel woorden vermeld dat de inhoud ervan met toestemming van de bevoegde autoriteit, de officier van justitie, is gedeeld met Meldpunt GRIP. De inhoud van het rapport GRIP is dus rechtmatig verstrekt. [naam inrichting] heeft op de zitting toegelicht dat bij onderzoeken door BI standaard om informatie aan het Meldpunt GRIP wordt gevraagd als er sprake is van integriteitskwesties waarbij de afstand/nabijheid van medewerker tot gedetineerden in het geding is. Het Meldpunt GRIP is belast met de coördinatie van relevante informatie betreffende het gevangeniswezen, de politie en het Openbaar Ministerie in het kader van de handhaving van de orde en veiligheid in de [.] , het tegengaan van gevaar voor vlucht en de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. De inhoud van het rapport, dat – zo is ook op de zitting toegelicht – pas is verkregen na (en in het kader van) de schorsing van [A] , vroeg naar het oordeel van de kantonrechter dus om opvolging. Daar hoort bij dat [verweerster] is uitgenodigd voor een gesprek.
4.3.2.
[verweerster] had er voor kunnen kiezen om een gemachtigde mee te nemen naar het gesprek. Dit heeft zij niet gedaan. Het onderzoek dat door BI is gedaan is geen strafrechtelijke onderzoek en op de onderzoekers van BI rustte daarom ook geen verplichting om [verweerster] op een zwijgrecht te wijzen (zie CRvB 3 juli 2008, LJN BD7237, en Europees Hof voor de rechten van mens van 13 september 2007, LJN BC0960). De stelling van [verweerster] dat de vragen van de onderzoekers tijdens het gesprek intimiderend en suggestief waren, leest de kantonrechter niet terug in het gespreksverslag van 20 februari 2020 en heeft [verweerster] verder niet met feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (25 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8813) dat van een ambtenaar mag worden verlangd dat hij twijfel wegneemt, indien gerechtvaardigde twijfel aan de integriteit en/of betrouwbaarheid van de ambtenaar bestaat. Het was dan ook in het belang van [verweerster] iets te zeggen over de inhoud van de telefoontaps omdat, als gezegd, van de juistheid van de inhoud daarvan moet worden uitgegaan en die inhoud vragen oproept.
4.4.
[verweerster] maakt nog een punt van het feit dat zij na 20 februari 2020 niets meer heeft gehoord totdat, zonder aankondiging of toelichting, het ontbindingsverzoek op de mat viel. Dat verdient zeker niet de schoonheidsprijs. Invoelbaar is dat het [verweerster] de nodige spanning heeft bezorgd, ook met het oog op de beperkte tijd die er vervolgens was een raadsman te zoeken en de mondelinge behandeling goed voor te bereiden. Voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van de gedraging van [verweerster] en of die verwijtbaarheid het verzoek tot ontbinding kan dragen is dit echter niet relevant.
4.5.
Voor de beoordeling van deze verwijten gaat de kantonrechter uit van het volgende:
4.5.1.
Uit het rapport GRIP komt het beeld naar voren dat [verweerster] en [A] beiden harddrugs hebben gebruikt die [B] aan hen heeft verschaft. Zowel in het gesprek met de onderzoekers van BI als tijdens de mondelinge behandeling hebben [verweerster] en [A] bevestigd dat zij privé harddrugs hebben gebruikt. Niet duidelijk is geworden hoeveel en hoe vaak zij dat deden. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerster] en [A] op de hoogte waren van elkaars drugsgebruik en de rol die [B] , blijkens ook de telefoontaps, speelde in het regelen van die drugs. Zij gingen samen naar festivals en woonden bij elkaar in huis, zodat ze ervaring zullen hebben gehad met elkaars mentale en fysieke staat. [verweerster] komt zelf voor in de telefoontaps. Zij spreekt met [B] over een gedetineerde die bij haar op de afdeling zat, [C] , die die vrijdag vrij zou komen en die [B] zou kennen. Aangezien [C] nogal in “de dingetjes” doet, had zij zijn telefoonnummer gevraagd en ging zij hem bellen als er een feestje is. [C] beweerde dat zijn spul het beste is. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat dit als grap bedoeld was en dat de toon daarvoor belangrijk was. Op doorvragen van de kantonrechter heeft [verweerster] dit echter niet overtuigend uit kunnen leggen. Bovendien heeft [verweerster] toegegeven ook daadwerkelijk cocaïne te hebben gekocht van [C]
4.5.2.
[verweerster] en [A] kennen [B] via de hartsvriendin van [verweerster] , [D] , met wie [B] kinderen heeft en die sinds 2011 een rol speelt in het leven van [verweerster] en [A] . In die hoedanigheid is [B] ook op de bruiloft van [verweerster] en [A] geweest net voordat hij werd opgepakt in 2019.
Wat verwijt [naam inrichting] [verweerster] nu precies?
4.6.
[naam inrichting] verwijt [verweerster] feitelijk drie dingen:
A Het in privé bezitten en gebruiken van harddrugs. De ratio hierachter is dat voor medewerkers van de DJI hoge integriteitsnormen gelden, neergelegd in artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017, nader ingevuld in de Gedragscode Integriteit Rijk en gespecificeerd in de Gedragscode DJI . De strekking van die norm is dat je als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden en specifiek voor DJI betrouwbaar bent en dat je je aan de regels houdt die voor iedereen gelden, ook in privétijd. Privégebruik van drugs leidde volgens [naam inrichting] voor de Wnra tot strafontslag en het te hanteren normenkader is door invoering van Wnra niet gewijzigd. [naam inrichting] heeft verwezen naar jurisprudentie van de Centrale Raad van beroep (24 mei 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:1914 en 15 augustus 2013 ECLI:NL:CRVB:2013:1423. Die jurisprudentie zou voor de kantonrechter richtinggevend moeten zijn.
B Het hebben en onderhouden van een vriendschapsband met [B] die in het verleden vele malen gedetineerd is geweest en verdachte is in de zogenaamde [...] -moord in 2010. Privé contacten met gedetineerden zijn verboden omdat die een medewerker van de [naam inrichting] chantabel maken.
C Het schenden van haar geheimhoudingsplicht waar het informatie betreft over een ex-gedetineerde door met [B] te spreken over gedetineerde [C] die vrij zou komen en het kopen van drugs bij die [C]
Voor deze verwijten, ook in onderlinge samenhang bezien geldt volgens [naam inrichting] dat een medewerker van [naam inrichting] ongeloofwaardig is als zij in werktijd gedetineerden moet voorhouden hoe zij zich in de samenleving moeten gedragen terwijl ze privé zelf ongewenst gedrag vertoont door gebruik van drugs en omgang met personen uit het criminele circuit.
En wat is de reactie van [verweerster] daarop?
4.7.
[verweerster] heeft aangevoerd dat het tegenwoordig te doen gebruikelijk is, zeker op festivals, dat men privé cocaïne of een pilletje gebruikt. Zij zegt alleen cocaïne te hebben gebruikt in de periode dat haar moeder was overleden, omdat zij toen slecht in haar vel zat. Het was haar niet bekend dat dat niet zou mogen. [verweerster] verwijst naar informatie die te vinden is over het privégebruik van drugs op de P-Direkt site van de rijksoverheid, waaruit volgt dat drugsgebruik privé is toegestaan. Onder het kopje “Alcohol, drugs en verslaving” staat daar namelijk vermeld: “Buiten werktijd mag u alcohol drinken en drugs gebruiken, zolang uw werk of reputatie van uw werkgever er niet onder lijden. Als u bijvoorbeeld bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten draait kunt u worden opgeroepen. Het is dan niet verstandig om alcohol te drinken of drugs te gebruiken.” [verweerster] en [A] hebben er in dit verband op gewezen dat zelfs op een personeelsfeest van [naam inrichting] door anderen, collega’s, drugs werden gebruikt. Haar incidentele privédrugsgebruik heeft bovendien nooit invloed gehad op de wijze waarop zij haar werk heeft uitgevoerd en daarvan kan haar dus in het kader van haar functioneren geen verwijt worden gemaakt. Zij vindt dat haar evenmin een verwijt kan worden gemaakt dat zij contacten onderhield met [B] omdat haar, voordat [B] werd opgepakt als verdachte van de [...] moord 2010 op 12 december 2019, niet bekend was dat hij een (ex)-gedetineerde was. Voor wat betreft het tapgesprek met [B] over [C] zegt zij dat dit in een lacherige sfeer is gezegd en dat dit gesprek niet serieus moet worden genomen. Zij heeft wel een keer drugs gekocht van [C] , maar [C] heeft haar toen niet gezien. Zij was in de auto van [B] om voor haar drugs te halen en zag toen dat [B] die drugs bij [C] haalde. Toen zij dat zag is ze snel onder het dashboard van de auto van [B] gedoken.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat in de artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017, nader ingevuld in de Gedragscode Integriteit Rijk en gespecificeerd in de Gedragscode DJI , niet staat beschreven dat een rijksambtenaar, meer in het bijzonder een medewerker van een [.] , privé geen hard drugs mag gebruiken. Uit de hiervoor in punt 4.6. weergegeven informatie die op de P-direkt site te vinden is, kan bovendien worden afgeleid dat privégebruik van drugs is toegestaan. Een duidelijke norm op dit punt is dus niet beschreven en kan ook niet zonder meer worden afgeleid uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep waarnaar [naam inrichting] heeft verwezen. Dat een dergelijke norm evident is in de functie van [verweerster] omdat dat volgt uit de integriteitseis die staat beschreven in de toepasselijke gedragscodes is evenmin zonder meer gegeven in een tijd waarbij het gebruik van hard drugs op festivals ertoe heeft geleid dat van overheidswege ter plaatse drugstests voor XTC worden aangeboden. Daar komt bij dat een beperking die aan een werknemer vanuit de werkgever wordt opgelegd in zijn persoonlijke levenssfeer, zoals het verbinden van gevolgen aan privé gebruik van drugs voor het voortbestaan van een arbeidsovereenkomst, aan voorwaarden is gebonden (zie HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:18340).
4.9.
[verweerster] en [A] zeggen niet op de hoogte te zijn geweest van de antecedenten van [B] De detentieperiode voorafgaande aan 2010 was hen niet bekend en toen werkten beiden ook nog niet in [naam inrichting] . Voor wat betreft de detentie in 2018 was hen verteld dat hij was opgepakt voor het uitzitten van boetes. [verweerster] had eerder een keer gemeld dat haar buurjongen was opgepakt voor het uitzitten van een boete en zij zegt toen te horen te hebben gekregen dat dat niet gemeld hoefde te worden. [verweerster] en [A] hebben daarom in 2018 geen melding gemaakt van het feit dat zij een gedetineerde in de kennissenkring hadden. Volgens [verweerster] en [A] zou de relatie met [B] , ondanks de vriendschap met [D] , oppervlakkig zijn geweest, waardoor het ook niet voor de hand lag deze relatie te melden in 2018. Toen duidelijk werd dat [B] op 12 december 2019 was opgepakt als verdachte voor de [...] -moord hebben ze dat wel meteen gemeld en dus op dat moment volgens de regels gehandeld.
De kantonrechter overweegt dat in het midden kan blijven of [verweerster] voor 12 december 2019 wist van de antecedenten van [B] en/of het contact met [B] eerder had moeten melden. In dit geval zijn namelijk meerdere normen overschreden die voor [verweerster] duidelijk hadden moeten zijn. Uit de telefoontaps en hetgeen [verweerster] daarover heeft verklaard, volgt namelijk dat [verweerster] drugs betrok via [B] van [C] die daarvóór bij haar op de afdeling gedetineerd had gezeten en een dus verboden contact heeft gehad. [verweerster] heeft over [C] en zijn detentie bovendien gesproken met [B] en daarmee haar ambtsgeheim geschonden.
4.10.
Het gedrag van [verweerster] in deze is naar zijn aard ernstig verwijtbaar en van [naam inrichting] kan in redelijkheid niet worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer) dan ook toewijzen. Een herplaatsing van [verweerster] ligt niet in de rede.
Einde arbeidsovereenkomst
4.11.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 5 augustus 2020. Omdat aan de zijde van [verweerster] sprake is van ernstige verwijtbaarheid wordt geen rekening gehouden met de geldende opzegtermijn (artikel 7:671b lid 9, aanhef en onder b BW).
4.12.
[naam inrichting] is aan [verweerster] geen transitievergoeding verschuldigd, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] in de zin van artikel 7:673 lid 7, aanhef en sub c BW.
4.13.
De kantonrechter ziet gelet op de aard van deze procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
5 De beslissing
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 5 augustus 2020;
5.3.
bepaalt dat aan [verweerster] geen transitievergoeding toekomt;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2020.