2.6.
In de e-mail van 4 maart 2019 schrijft [verweerder] het volgende aan [A] : “Naar aanleiding van je verzoek van gisteren heb ik inmiddels gezorgd voor:
- formulering van max. 5 doelstellingen voor 2019, plus korte omschrijving van de aanpak die ik voor ogen heb.
- het benoemen van zaken die ik anders ga aan pakken dan in 2018 - en waarom en hoe ik dat ga doen.
Doelstelling
1: Opimale ondersteuning afdelingen Media en Collectieve Licenties in onderhandelingen.
Aanpak: Concreet adviseren van [voornaam van C] en [O (voornaam)] en voorzien van effectieve teksten op juridische gebied voor conceptovereenkomsten/correspondentie. Aan tafel ondersteunen waar nodig.
Doelstelling
2: Opimale geschillenbeslechting bij DC’s.
Aanpak: Meer ‘to the point’ schrijven en niet langer proberen partijen te laten schikken dan het draagvlak toelaat. De noodzaak van de genomen beslissing helder toelichten.
Doelstelling
3: Advisering directie/MT.
Aanpak: Adequaat toelichten van het recht en gevolgen daarvan voor beleid binnen de organsiatie. Heldere communicatie.
Doelstelling
4: Actualiteiten voor het voetlicht brengen.
Aanpak: Elke week zoeken op sites als leforum.nl / lPKat.com, [......] berichten uitlichten daar waar verwachting is dat er behoefte bestaat.
Zaken die ik anders aan wil pakken dan in 2018:
1. Ik wil minder ‘juridisch’ communiceren en de booschap helderder overbrengen.
Waarom en hoe:
Om de collega/relatie tot meer begrip voor het standpunt te brengen / beter te overtuigen.
- Dat kan door bewust te zijn van de achtergrond en invalshoek van de ander. Door met een beperkter idioom te werken en met kortere zinnen, Ik ga een cursus ‘helder schrijven’ volgen.
2. Ik wil voorkomen dat ik te weinig afstemming heb met collega’s bij het nemen van beslissingen of het versturen van stukken, of dat de indruk ontstaat dat daarvan sprake is.
- Om te voorkomen dat collega’s het gevoel missen mee te beslissen / bevordering van het gevoel van
verantwoordelijkheid en om eventuele verkeerde beslissingen voor te zijn;
- Ik zorg daarvoor door gericht vragen te stellen over hoe collega’s ergens naar kijken/willen beslissen en door helder aan te geven wat ik ga communiceren / collega’s in cc mee te nemen, Ik informeer mijn leidinggevende over het proces.
3. Ik wil het rendement uit de inschakeling van onze advocaten (in vooral [.......] -dossiers) vergroten.
- Om de incasso te versnellen en optimaal te maken.
- Dat kan door actiever toe te zien op nakoming van gemaakte afspraken, proactieve opvolging van volgende stappen in het proces, snelle voorziening van alle vereiste informatie.
2.9.
Bij e-mail van 2 september 2019 schrijft [verweerder] het volgende aan [A] : “Afgelopen vrijdag heb ik de bijgesloten (concept-)mail geschreven.
Ik had die meteen kunnen versturen, alleen in de plaats daarvan leek het verstandig vast te houden aan juridisch beleid dat zo welwillend mogelijk is.
Ik sta nu voor de volgende keuze: Of ik verzend de in de bijlage opgenomen tekst alsnog per mail - en we proberen vervolgens opnieuw tot gezamenlijke vastlegging te komen - of we gaan samen in gesprek met [voornaam van D] .
Idealiter vindt er in het laatste geval een nieuw evaluatiegesprek plaats, alleen dan in [voornaam van D] ’s aanwezigheid.
Wel1icht kun je adviseren.”
De bijgevoegde e-mail luidt als volgt:
“Dit is een lange mail geworden. Sorry daarvoor. Ik wilde hem nog voor het weekend uitsturen en zag geen kans hem in te korten.
Het is mijn bedoeling vastlegging te faciliteren die in elk geval in de buurt komt van de feitelijke waarheid. In dat kader hierbij de volgende drie punten:
[naam dossier]
Een conclusie die je - in de vastlegging - trekt is dat het me in ‘het [naam dossier] -dossier [aan] ‘scherpte’ [heeft] ‘ontbroken om vanuit [verzoekster] de voortgang te bewaken en fouten in de overeenkomst m.b.t. een
betalingsregeling eruit te filteren.’
Je stelt voor onze e-mail wisseling toe te voegen aan het personeelsdossier. Je schrijft daarbij dingen als: (..) ‘is mij verteld’ (..) ‘de door jou geaccordeerde vaststellingsovereenkomst’ (..) ‘een tarief van 3%’ (..). ‘Wij zijn van mening’ (..) ‘fout’.
Al die passages zijn ofwel feitelijk onjuist, of ze gaan terug op aannames of eenvoudig betwistbare
taxaties.
Dan dient er in elk geval over opgemerkt te worden dat dit van horen zeggen is, dat dit van [voornaam van C] komt, dat dit raakt aan haar target, dat zij dit zelf meegelezen heeft en evengoed heeft geaccordeerd, net als onze advocaat.
Of dat het gewoon een concept-vaststellingsovereenkomst betreft waarin afgeweken kan worden van
regulier beleid of de gewone juridische inschattingen. Of anders tenminste dat er inmiddels nog steeds
niet door [naam dossier] ondertekend is, alleen wel gewoon wordt betaald.
Kortom: Dat dit punt geen enkele betekenis heeft voor het antwoord op de vraag of er sprake is van
verminderd functioneren.
Als disclaimer: Dat laatste geldt wat mij betreft voor veel -zo niet alle - van de andere conclusies uit je vastlegging.
Bij dit punt springt het alleen zo in het oog dat het wel op de door mij gekozen manier (mailwisseling)
gemarkeerd moest worden.
gesprek met [voornaam van C]
Ook je mededeling dat er [in] ‘een langere periode’ (..)‘als ik goed ben geïnformeerd’ (..) ‘meer dan eens gesprekken door [voornaam van C] ’ zijn gevoerd vraagt om nuancering.
Dit voeren van gesprekken zou gebeurd zijn ‘naar aanleiding van afspraken die waren vergeten of niet
werden nagekomen’.
Dit is mi. feitelijk onjuist en ook te zwaar aangezet - of tenminste onjuist gecommuniceerd (van [voornaam van C] aan jou). Het lag op jouw weg na te gaan of je goed bent geïnformeerd.
Ook die vraag van die werkbelasting vind ik nogal raar staan. Die vraag wekt de suggestie dat ik het werk niet aan zou kunnen. Je weet maar al te goed dat ik mijn vak versta en hier geen enkel dossier heb hoeven behandelen dat in de buurt komt van het moeilijker werk dat ik bij mijn eerdere -juridische – werkgevers te verwerken heb gekregen. Ook de hoeveelheid werk is voor mij hier nog steeds goed te doen.
Ten aanzien van de feiten: Het is - afgezien van het gesprek in juli, waarvan ik denk te weten dat jijzelf
[voornaam van C] hebt gevraagd het te voeren - gebleven bij een enkele opmerking of terloopse observatie van de kant van [voornaam van C] ,
Ik ben één of twee keer om uiteenlopende - m.i. begrijpelijke en aan [voornaam van C] toegelichte redenen niet
op tijd bij een overleg geweest. Je kunt dat bezwaarlijk niet nakoming van afspraken noemen. Je trekt dit echt teveel in de richting van onverantwoordelijk gedrag. Jij en ik weten beiden dat ik daar vrij van ben.
Hierbij past de volgende toevoeging: Je lijkt in je vastlegging de boel ‘dicht te willen kitten’ met de visie, opgeschreven als waarheid, dat er discrepantie bestaat tussen mijn eigen kijk op mijn functioneren en de signalen waarvan jij schrijft dat je ze ontvangen hebt.
Ongetwijfeld zul je de mail die ik nu schrijf als bevestiging van juistheid van die visie gebruiken.
Mocht je daartoe bij gelegenheid overgaan: Je lijkt dan op de leidinggevende die de ondergeschikte
verwijt dat deze ‘in de verdediging schiet’. Tegen zo’n verwijt is immers ook geen verweer mogelijk,
tenminste niet zonder het gestelde gedrag te bevestigen.
toevoegingen op de vastlegging
Akkoord om deze mailwisseling zo aan het personeelsdossier toe te voegen, tenminste zolang mijn
toevoeging ‘naast de input van [voornaam van verweerder] ’ akkoord is. Ik neem dan de vrijheid eronder te schrijven: ‘
Bijlage
: correspondentie n.a.v. deze vastlegging’.
Een voorbehoud moet ik maken voor het geval jouw reactie op deze e-mail meer punten bevat die langs de feitelijke waarheid heengaan, of anderszins een verkeerd beeld geven.
Ik breng daarbij in herinnering wat ik woensdag jI. [28 augustus 20191 aangaf: Het evaluatiegesprek is idealiter een overleg waarbij beide partijen tot inzichten komen over de arbeidsrelatie en eventueel
constructieve afspraken maken. De vastlegging daarvan zal daarbij aan moeten sluiten. Ik denk dat we dat ideale gesprek en die daarbij aansluitende vastlegging er inmiddels niet meer van kunnen maken. Al was het omdat jij kennelijk wil blijven vasthouden aan jouw vastlegging. Een vastlegging die -nota bene - voorafgaand aan het gesprek gemaakt is.
Ik hoor graag je eventuele akkoord op het punt van de toevoegingen (zie twee alinea’s hierboven).”
2.10.
In het gespreksverslag van 23 september 2019 van het gesprek tussen [verweerder] , [A] en [B] is het volgende opgenomen: “Wij zijn van mening dat je over de schreef bent gegaan om de volgende redenen:
- Nadat welwillend is gereageerd op jouw verzoek om jouw mening (“ik heb je tijdens die input
toegelicht op grond van welke feiten mijn gevoel over mijn functioneren over het algemeen
positief is en minder goed strookt met de signalen die je noemt) toe te voegen aan het
evaluatieformulier, door onze e-mailwisseling ook op te nemen in het personeelsdossier
volgde een merkwaardige chicane door het voorleggen van een e-mail die niet verstuurd zou
worden indien er een nieuw evaluatiegesprek zou plaatsvinden in het bijzijn van [voornaam van D] (“Ik had
die meteen kunnen versturen, alleen in de plaats daarvan leek het verstandig vast te houden
aan juridisch beleid dat zo welwillend mogelijk is.” en “Het is mijn bedoeling vastlegging te
faciliteren die in elk geval in de buurt komt van de feitelijke waarheid).
- Illustratief is ook de volgende passage “Dan dient er in elk geval over opgemerkt te worden
dat dit van horen zeggen is, dat dit van [voornaam van C] komt, dat dit raakt aan haar target, dat zij dit
zelf meegelezen heeft en evengoed heeft geaccordeerd,..”
Wat is het verschil tussen mijn formulering “is mij verteld”, en “van horen zeggen”? Ook de
insinuatie ten aanzien van de rol van [voornaam van C] is niet gepast.
- Het gebrek aan zelfreflectie waaraan ik refereer in mijn mail d.d. 13 september jl. wordt mede
geïllustreerd door de volgende passages “Je weet maar al te goed dat ik mijn vak versta en
hier geen enkel dossier heb hoeven behandelen dat in de buurt komt van het moeilijker werk
dat ik bij mijn eerdere -juridische - werkgevers te verwerken heb gekregen.”
“Je trekt dit echt teveel in de richting van onverantwoordelijk gedrag. Jij en ik weten beiden dat
ik daar vrij van ben.” “.. al kan arbeidsrecht ook tot mijn expertise gerekend worden”. Hieruit
komt duidelijk naar voren dat je niet open staat voor kritiek die opbouwend is bedoeld.
Je verwijt mij dat ik derden in het e-mailverkeer ben gaan betrekken. Dat is onjuist. Na de
e-mail die je me stuurde op mijn eerste vakantiedag, met als bijlage de e-mail die niet
verstuurd zou worden als ik met jouw voorwaarden akkoord zou gaan stuurde je op diezelfde
dag een e-mail aan [voornaam van E] waarin je [voornaam van D] en mij kopieert. Vervolgens stuur je mij jouw
interpretatie van de informatie die je van [voornaam van E] hebt ontvangen (waarvan later zal blijken dat
[voornaam van E] het niet eens is met jouw weergave) waarin je [voornaam van D] wel in kopie opneemt maar [voornaam van E]
weer niet.
- De reactie die je vervolgens aan [voornaam van E] geeft wemelt van de tegenstrijdigheden en insinuaties.
Vervolgens schijf je in een e-mail aan mij” Die mail aan [voornaam van E] staat m.i. vrijwel los van onze
discussie over evaluatie en beoordeling van mijn functioneren.” Ik raak het spoor dan bijster.
Jouw poging om de rechtmatigheid van het evaluatiegesprek ter discussie te stellen omdat
het gesprek niet in juni is gevoerd en er niet het formulier uit het personeelshandboek bij is
gebruikt, zal naar onze overtuiging geen doel treffen.
De door jou uit hun context gehaalde citaten van mij die je aanhaalt, laat ik voor jouw
rekening. De stelling dat ik collega’s ben gaan betrekken in het e-mailverkeer is, zoals
hiervoor duidelijk gemaakt, niet juist.
- Waar je de volgende stelling op baseert is ons ook volstrekt onduidelijk: “Daarbij merk ik
terzijde op dat ik inmiddels t.a.v. tenminste de punten waarin [voornaam van C] een rol speelt ( [naam dossier] en
de 3%, de al dan niet gevoerde gesprekken) bevestiging heb gekregen van de juistheid van
mijn lezing.”
- De reactie op het aanbod om je door een coach te laten begeleiden getuigt van groot
wantrouwen jegens [verzoekster] en mij persoonlijk. “Op mij wekt dat de indruk dat je de juistheid van
jouw visie op mijn functioneren probeert af te dwingen door mij in - arbeidsrechtelijk gezien -
negatiever vaarwater te brengen.” en “mi. een machtsmiddel’. De voorwaarde die je eraan
verbindt “Enige voorwaarde is dan dat jij je op jouw beurt laat coachen op het gebied van je
taken als leidinggevende” getuigt niet van een juiste inschatting van de onderlinge (werk-)
verhoudingen.
Indien een onafhankelijke derde ons mailverkeer zou bekijken zal de vraag zich opdringen of de situatie nog zodanig gekeerd kan worden dat er weer sprake kan zijn van een
constructieve en vruchtbare werkrelatie. Wil daarvan wel sprake kunnen zijn dan moet naar
onze overtuiging er nu wel wat gaan gebeuren. In het vertrouwen dat het kan, is [verzoekster] bereid
tot het volgende:
- met onmiddellijke ingang ga je voor een periode van een halfjaar rapporteren aan [B]
;
- op deze wijze wordt er en afkoelingsperiode ingelast waarin de verhoudingen tussen [verweerder]
en [voornaam van A] kunnen worden genormaliseerd en er een objectivering van het functioneren van
[verweerder] , door [B] plaats kan vinden;
- [verweerder] kan (vanuit HR wordt dit aanbod ondersteund en aanbevolen) zich gedurende deze
periode laten begeleiden door een coach. Vanuit [verzoekster] wordt [G] voorgesteld.
Wij staan ook open voor een coach die door [verweerder] zelf wordt voorgedragen;
- na afloop van deze periode (uiterlijk per 1 april 2020 of zoveel eerder als door alle
betrokkenen wenselijk wordt geacht) gaat [verweerder] weer verantwoording afleggen aan [voornaam van A] ;
- er wordt geen noodzaak gezien om, naast het MT, ook andere collega’s te informeren over
deze tijdelijke maatregel.”
2.13.
[verweerder] heeft in juni 2020 de navolgende concept verklaring opgesteld: “Op 12 december 2018 is door mij mondeling bij mijn leidinggevende, de heer [A] , geklaagd over
de wijze waarop ik beoordeeld ben; Ik heb daarbij een opmerking gemaakt over het
beoordelingsformulier en aangegeven dat de inhoud daarvan niet aansloot bij wat eerder in het
plangesprek is afgesproken - en wat tijdens de evaluatie aan de orde is gekomen.
Ik heb daarmee beoogd de beoordeling ‘verbetering noodzakelijk’ ter discussie te stellen;
• Op 28 augustus 2019 en in de weken daarna heb ik bij de heer [A] geklaagd over het niet
nakomen van de arbeidsovereenkomst. Ik heb in dat verband niet alleen de regels die zien op
het doorlopen van de beoordelingscyclus genoemd, alleen ook op normen die door mij en mijn
werkgever [verzoekster] worden gezien als weergave van wat betamelijk is in de onderlinge
verhoudingen. Ik bedoel daarmee de rechtsregels die zijn neergelegd in een rood boekje, bij
gelegenheid gepresenteerd op een personeelsbijeenkomst van mijn werkgever.
• In de weken na 28 augustus jl. is het tot correspondentie gekomen tussen mij en mijn
werkgever. Dit vanwege het feit dat ik mij niet heb kunnen vinden in door de heer [A] - bij
gelegenheid van de beoordelingscyclus besproken feiten - en de daarop kennelijk door de heer
[A] gebaseerde mening over mijn functioneren.
De heer [A] heb ik toen ook gelegenheid willen geven tot ongedaanmaking van de gevolgen van
het niet nakomen van de arbeidsovereenkomst. Bijvoorbeeld door mijn functioneren met
terugwerkende kracht tot 2018 als ‘conform verwachting’ of ‘boven verwachting’ te
kwalificeren.
Met de betreffende correspondentie heb ik een aantal zaken recht willen zetten. Zo valt het mij
tegen dat ik, vanaf het eerste evaluatiegesprek, midden in het jaar geen gelegenheid heb
gekregen om mijn visie op mijn functioneren of dat van mijn leidinggevende opgenomen te zien
in het personeelsdossier. Daarnaast is het regelmatig voorgekomen dat ik geen erkenning heb
gekregen voor mijn kennis of kunde. Zo heb ik eens, onder verwijzing naar de werkzaamheden
van een advocaat in loondienst bij Buma/Stemra, gevraagd om wijziging van mijn
functiebenaming in ‘senior [functie] ’. Dit is door de heer [A] toen van de hand gewezen.
Ook is het mij door de opstelling van mijn werkgever onmogelijk gemaakt mijzelf te profileren in
de markt. Bij herhaling zijn verzoeken om het mogen schrijven van publicaties of het op zoek
gaan naar gastdocentschappen van de hand gewezen door de heer [A] .
Later heeft de beer [B] , in de periode 23 september 2019 tot 23 maart 2020 mijn
leidinggevende, dit ontmoedigingsbeleid doorgezet.
• In plaats van welwillend op de genoemde - vertrouwelijke- correspondentie in te gaan, heeft de
heer [A] , tijdens een gesprek in de ochtend van 9 september jl. verdedigend gereageerd op
door mij waargenomen tekortkomingen in zijn functioneren als leidinggevende. Vervolgens
heeft de heer [A] , kennelijk in een opwelling, mij gesuggereerd dat ik mij zou laten coachen.
Deze suggestie is herhaald in een voor mij vernederend en teleurstellend gesprek waarin mijn
werkgever - bij monde van beide directieleden - mij beschuldigd heeft, zoals op papier als in
woord, van grensoverschrijdend gedrag. Dit gesprek vond onaangekondigd plaats, terwijl
normaal gesproken eik overleg bij [verzoekster] wordt geagendeerd.
Naar mijn mening kunnen de feiten de beschuldiging van grensoverschrijdend gedrag niet
dragen, bij lange na niet.
gesprek 23 september 2019
Het gesprek wekte op mij sterk de indruk door een jurist geadviseerd te zijn die selectief was
geïnformeerd. Ook de heer [B] bleek weinig op de hoogte van de feiten, noch van mijn
personeelsdossier. Ik heb het mij voorgehouden stuk onder druk - ik vreesde anders ontslag —
onder protest per e-mail ondertekend. Daarbij merk ik op dat de onderbouwing van het
genoemde gedrag heeft plaatsgevonden onder aanvoering van op mij als gezocht voorkomende
redenen. Dit met het kennelijke doel mij weg te zetten als iemand die niet weet hoe het hoort.
Kwalijker nog is dat de directie - en de daarop volgende maatregelen van coaching en
overdracht van het leiding geven - dit gecommuniceerd heeft aan het hele managementteam en
mijn directe collega, de bestuurssecretaris. Dit ondanks het willen bieden van oplossingen. Voor
mijn gevoel was alles er vanaf dat moment op gericht mijn functioneren - via het MT - zo
negatief mogelijk neer te zetten binnen de organisatie.
verwijten directie; diffamerende kwalificatie
Graag ga ik, in lijn met mijn protest per e-mail bij ondertekening van het stuk van 23 september
jl., hierbij inhoudelijk in op de mij die dag gemaakte verwijten.
1. Het verwijt van een ‘merkwaardige chicane’
Ik heb invulling willen geven aan mijn verplichtingen uit artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek.
De citaten die de directie noemt kunnen m.i. de bewuste - m.i. beschadigende - kwalificatie
‘over de schreef gaan’ niet dragen.
2. Het verwijt van een insinuatie
Herhaaldelijk heb ik moeten constateren dat de heer [A] selectief is in het vergaren van input
voor functioneringsgesprekken. Daar waar hij zegt input bij ‘de managers’ op te vragen, vraagt
hij in de praktijk alleen inlichtingen op bij de manager Media, inmiddels manager Licenties,
mevrouw [C] . Ik vond en vind dit opmerkelijk. Ik leid hieruit af dat de heer [A] regelmatig
druk voelt van de Raad van Toezicht, daar waar het toename van Juridische procedures betreft
die onder verantwoordelijkheid vallen van hem en mevrouw [C] . Daar waar ik in de
betreffende functioneringsgesprekken geen feedback hoor of zie van andere, positief over hem
oordelende managers, kan mij niet kwalijk genomen worden dat ik een verband gezien heb
tussen de beweerdelijke opmerkingen van mevrouw [C] en haar eigen belangen - bij het
verschoond blijven van kritiek van haar kant. Ik kan hier zelf nadere toelichting op geven. Ik laat
hierbij weten dat ik eind september 2019 zelf met mevrouw [C] heb gesproken - en heb
gehoord dat zij destijds positief stond tegenover mijn functioneren, Zij weet het gedrag van de
directie m.i. eerder aan de persoonlijkheden van betrokkenen. Ook in dit licht bezien gaat het
niet aan mij een insinuatie te verwijten, daar waar ik alleen wijs op de mogelijkheid van het niet
delen van verantwoordelijkheid, waar dat wel in de rede ligt. Iets dat in de sector waarin mijn
werkgever opereert vaker voorkomt. In dit geval wijs ik op uitval van het [.....]
mevrouw [J] bij Buma/Stemra. Bovendien had mijn opmerking
plaats in een e-mail die aan de heer [A] en niet aan mevrouw [C] gericht was.
3. Het verwijt van gebrek aan zelfreflectie, het verwijt niet open te staan voor opbouwend
bedoelde kritiek
Ik heb tijdens het evaluatiegesprek van 28 augustus 2019 aangegeven dat ik de dingen die de
heer [A] mij verwijt eerst bij mijzelf zoek. Alleen hieruit blijkt al zelfrefelectie. Ook in mijn
mailcorrespondentie wordt blijk gegeven van zelfrefiectle. Waar de directie niet open staat voor
zorgvuldig geuitte feedback in het kader van wederzijdse evaluatie, past het voor mijn gevoel
minder goed juist mij gebrek aan zelfreflectie te verwijten. De pot verwijt dan de ketel. Dat ik in
het verleden juridisch zwaarder werk heb verzet dan bij mijn huidige werkgever blijkt uit mijn cv
en kan ik via voorbeelden verduidelijken. Mijn arbeidsrechtelijke kennis is niet in het geding. Ik
heb zowel in de advocatuur als in de rechtspraak aan arbeidszaken gewerkt. Daar was ook een
ontbindingskwestie bij.
4.
Het verwijt ten aanzien van verzending van een e-mail na vragen aan de bestuurssecretaris
De directie betrekt er correspondentie bij die ik vanuit mijn rol als bedrijfsjurist heb geuit aan
bestuurssecretaris mevrouw [E] . Dit geeft m.i. geen pas. Ik merk opnieuw op dat het
één vrijwel los staat van het ander. Kennis die ik - als geëvalueerde werknemer - opdoe, neem ik
nu eenmaal mee in mijn rol als bedrijfsjurist. De beer [A] had er op dat moment goed aan
gedaan met beide juristen van de afdeling in gesprek te gaan over de door mij gesignaleerde
arbeidsrechtelijke bijzonderheden. In dit verband merk ik op dat ook eerder intern door mij is
geadviseerd op arbeidsrechtelijk terrein. Zowel aan de personeelsfunctionaris - ook
officemanager en assistente van de heer [A] - als aan mijn leidinggevende.
5.
Verwijt van een poging aard van het klagen
Vervolgens denatureert de directie mijn blootlegging van het, kort gezegd, niet nakomen van,
dan wel toerekenbaar te kort schieten in de nakoming van de arbeidsovereenkomst.
Hoewel het destijds in de rede lag één en ander te kwalificeren als onzorgvuldig, heb ik er
bewust voor gekozen het gedrag van de heer [A] in de sleutel te zetten van de
arbeidsovereenkomst.
Iets dat ik in mijn herinnering ook aangaf in het gesprek van 23 september jl. Dat het gesprek
niet in juni is gevoerd en dat niet het juiste formulier is gebruikt is weliswaar van belang, alleen
de kern van de zaak komt in deze alinea niet naar voren.
6.
Uit de contect halen, het betrekken van collega’s in de correspondentie
Ik heb de communicatie m.i. telkens zakelijk en zuiver gehouden. Uit het feit dat mijn collega, de
heer [P] , via zijn leidinggevende mevrouw [C] , bij de heer [A] heeft geklaagd over
soortgelijke uitingen van irritatie, blijkt dat de heer [A] het kennelijk lastig vindt zich juist te
uiten wanneer het hem tegen zit. Ook in die relatie heeft de heer [A] - het gedrag van - de
ander ‘irritant’ genoemd. Dat de heer [A] collega’s selectief informeert, blijkt m.i. uit het feit dat
de heer [B] een beperkt geïnformeerde indruk wekte tijdens het - voor mij
onverwachte en als vernederend ervaren - gesprek van 23 september jl.
Ook heb ik opgemerkt dat de reactie van mevrouw [E] op mijn e-mail aan de heer [A]
op mij een geadviseerde indruk wekt, naast zijn e-mail d.d. 13 september jl.
Wat ik herhaaldelijk opmerk, is dat de heer [A] mijn gedrag in mijn rapporteren aan de heer [A]
maatgevend acht voor mijn communicatie met stakeholders. Deze toerekening gaat m.i. niet
terug op feiten, In zoverre verwijt de heer [A] mij ‘out of context’ gedrag dat hij zelf vertoont.
Bij mijn sollicitatie in 2014 gaf ik al aan dat ik mij zoveel mogelijk aanpas aan degene met wie ik
communiceer.
7.
Punten waarin mevrouw [C] een rol speelt; bevestiging
Ik heb na het evaluatiegesprek van vorig jaar op eigen initiatief met mevrouw [C] gesproken
over het optreden van de directie en dit ‘beschadigend’ genoemd.
Het punt dat de beer [A] heeft laten liggen - de vermelding van een onjuist percentage in een
concept van een brief, nota bene opgesteld door de advocaat van werkgever - is toen recht
gezet door mevrouw [C] , terwijl zij keek naar haar correspondentie daarover.
Correspondentie waarover de heer [A] niet beschikt. Dit wijst er al op dat de heer [A] geen
feiten verifiëert voordat hij mij een verwijt maakt, dan wel dit onvoldoende doet.
Of in eik geval mij geen ruimte geeft voor correctie van het geschetste beeld te zorgen. Het punt
van de al dan niet bestaande noodzaak van gesprekken die ik intern met de heer [A] voer raakt
aan mijn reputatie. Op 9 september 2019 heeft de heer [A] ook aangegeven dat hij niet achter
de feiten komt. Dan ligt het in de rede dat hij mij op mijn woord gelooft.
8.
De opgedrongen coach
Daar waar in het evaluatiegesprek door de heer [A] geen aandacht werd besteed aan een
cursus die ik op eigen initiatief volgde - op het gebied van communicatie - is de heer [A] wel
opeens erg gericht op die communicatie na mijn schriftelijke invulling van mijn klagen.
Ik heb de suggestie van een coach al een machtsmiddel genoemd, ik meen zowel op 9 als op 23
september 2019. Zo dient het m.i. ook opgevat te worden. Daar waar de heer [A] zich op 9
september jl. verdedigd heeft in zijn rol als leidinggevende, zo valt hij mij aan op tere punten.
Het is m.i. niet merkwaardig dat vervolgens, in de emotie - de heer [A] door mij in overweging
wordt gegeven zelf assistentie te zoeken bij het komen tot inzichten op het vlak van zijn
optreden als leidinggevende. De heer [A] liet het ten aanzien van het niet nakomen van zijn
verplichtingen enkel tot de mededeling dat hij ‘daarover nog wei een discussie wilde voeren’.
niet nakomen na 23 september jl.
Op 22 april jl.. heeft de directie vervolgens op 23 september jl. gedane toezeggingen - en de
daarbij gewekte verwachtingen en het gewekte vertrouwen - dan wel de toezegging van een
beoordeling op basis van objectivering van mijn functioneren - niet weten waar te maken.
Hoewel de verhoudig tussen mij en de heer [A] aantoonbaar is genormaliseerd, biedt mijn
werkgever mij nu afvloeiing aan. Dit in crisistijd, op de kortst mogelijke termijn, tegen een zo
laag mogelijke vergoeding. Dit ondanks het bestaan van een positieve rapportage en
aanbeveling van mijn coach, die door mij telkens trouw is bezocht, waarvoor ik veel werk heb
verzet. Dit ging ten koste van de energie die ik graag bewaard had voor reguliere activiteiten. Ik
kan de normalisering van de relatie goed onderbouwen.
subjectivering
Ik hecht eraan op te merken dat van objectivering van mijn functioneren door de heer
[B] tot op heden geen sprake lijkt te zijn geweest. Al bij de eerste rapportage maakte
de heer [B] er geen geheim van dat hij de visie van de coach weinig serieus zou nemen.
Telkens draaide het in de - nota bene wekelijks - gevoerde gesprekken om het subjectief
weergeven van het functioneren. Opvallend was dat telkens naar twee MT-leden werd
verwezen voor het halen van feedback.
Daar waar de heer [B] zag dat het voor de visie van de heer [A] mis zou gaan, greep hij
in. Bewezen positieve feedback van collega’s, waaronder managers bulten het MT, werd
genegeerd. Gedrag van de heer [A] of mevrouw [E] dat oncollegiaal opgevat kon
worden, werd door de heer [B] kleiner gemaakt of buiten beeld gebracht.
De focus lag vooral op de opvatting van mevrouw [C] . Een medewerker die in de betreffende
periode onder druk stond. Het negeren van positieve feedback van langdurige collega en
manager mevrouw [L] is mij opgevallen. Zij heeft na haar vertrek uit de organisatie positief
over mij gerefereerd. Ook de manager Communicatie - mevrouw [F] - is positief
over mij, naast de huidige manager Relatiebeheer, de heer [I] .
gelegenheid tot ongedaanmaking; nakoming alsnog
Voor het dossier nader vorm krijgt, vraag ik graag de directie te rectificeren wat op 23 september jl. is uitgesproken en op schrift is gezet. Mijn advocaat heeft aangegeven de directie via de advocaat van mijn werkgever te vragen om mij alsnog een objectieve beoordeling van mijn functioneren te geven.”