Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2020:4654

Rechtbank Midden-Nederland
07-10-2020
29-10-2020
8659857 AV EXPL 20-24 MS/1270
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Afwijzing vordering tot schorsing concurrentiebeding. Herstel vergissing in aanduiding gedaagde partij toegestaan.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-1280
VAAN-AR-Updates.nl 2020-1280

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Amersfoort

zaaknummer: 8659857 AV EXPL 20-24 MS/1270

Vonnis van 7 oktober 2020

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. F.L.H.F.A.H. Wolfs (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.),

tegen:

de besloten vennootschap

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [gedaagde] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigden: mr. S.J. Kremer en mr. J.P. Allebrandi.

1 De procedure

1.1.

[eiser] heeft op 31 juli 2020 een dagvaarding met producties uitgebracht. Hij heeft op 16 september 2020 een verzoek tot rectificatie gedaan.

1.2.

[gedaagde] heeft bij brief van 16 september 2020 producties en een toelichting daarop ingediend. Zij heeft op 16 september 2020 ook een eis in reconventie ingediend.

1.3.

[eiser] heeft bij brief van 18 september 2020 aanvullende producties overgelegd.

1.4.

Op 22 september 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser] is verschenen met mr. J.J.M.C. Jacobs, die waarnam voor mr. Wolfs. Namens [gedaagde] zijn verschenen mr. Kremer, mr. Allebrandi, de heer [A] , Manager Businessunit [gedaagde] , en mevrouw [B] , bedrijfsjurist bij [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 7 oktober 2020 vonnis zal worden gewezen.

2 Feiten

2.1.

[eiser] , geboren op [1965] , is per 1 september 2008 in dienst getreden bij [bedrijf 1] B.V. in de functie van adviseur op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De naam van deze vennootschap is per 16 december 2014 gewijzigd in [gedaagde] B.V. [gedaagde] B.V. houdt zich - kort samengevat - bezig met advisering en detachering in de publieke sector.

2.2.

In artikel 2 lid 2 onder b van de arbeidsovereenkomst is het volgende concurrentiebeding opgenomen:

“Het is werknemer verboden om gedurende de dienstbetrekking alsmede gedurende twee jaar na beëindiging daarvan, direct of indirect in de EU een zaak te drijven, te doen drijven of mede te drijven, dan wel daarbij op enigerlei wijze, het zij direct, hetzij indirect (financieel) betrokken te zijn waar aanverwante of gelijksoortige producten en diensten worden vervaardigd, verhandeld en/of aangeboden als bij [bedrijf 1] BV. Het verbod vervalt wanneer [bedrijf 1] BV de arbeidsovereenkomst onrechtmatig doet beëindigen of de dienstbetrekking door werknemer wordt beëindigd wegens dringende redenen. Bij overtreding van dit beding verbeurt werknemer ten gunste van [bedrijf 1] BV een direct opeisbare boete van € 45.379,-- die niet voor matiging vatbaar is.”

2.3.

[eiser] heeft [gedaagde] in het voorjaar van 2020 meegedeeld dat hij elders werk wilde zoeken omdat hij dichter bij huis wilde gaan werken. Hij heeft [gedaagde] medio mei 2020 te kennen gegeven dat hij per 1 oktober 2020 in dienst wil treden bij [bedrijf 2] B.V., de vestiging van [naam] B.V. in [vestigingsplaats] (hierna beide: [bedrijf 2] ). [gedaagde] heeft [eiser] daarop laten weten dat [bedrijf 2] valt onder de strekking van het concurrentiebeding en dat zij [eiser] aan dit concurrentiebeding zal houden. Partijen hebben geprobeerd een oplossing hiervoor te vinden, maar zijn daar niet in geslaagd.

3 Het verzoek tot rectificatie

3.1.

[eiser] heeft de dagvaarding uitgebracht aan [bedrijf 3] B.V. Hij heeft de kantonrechter op 16 september 2020 meegedeeld dat [gedaagde] B.V. als gedaagde partij had moeten worden gedagvaard in plaats van [bedrijf 3] B.V. en dat sprake is geweest van een vergissing dan wel een verschrijving. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] B.V. hierdoor niet is geschaad, zodat de vergissing vatbaar is voor herstel op grond van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hij verzoekt de kantonrechter [gedaagde] B.V. in het vonnis als gedaagde partij aan te merken in plaats van [bedrijf 3] B.V. en in de dagvaarding [bedrijf 3] B.V. te lezen als [gedaagde] B.V.

3.2.

Mr. Kremer en mr. Allebrandi hebben tijdens de mondelinge behandeling zowel [bedrijf 3] B.V. als [gedaagde] B.V. vertegenwoordigd en hebben namens deze vennootschappen bezwaar gemaakt tegen de verzochte rectificatie. De kantonrechter overweegt dat herstel van een vergissing in de aanduiding van de gedaagde partij op grond van vaste jurisprudentie toelaatbaar is als de vergissing voor de gedaagde kenbaar was, de gedaagde niet wordt benadeeld of in zijn verdediging geschaad en rectificatie tijdig plaatsvindt (o.m. HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2798). In dit geval heeft mr. Kremer bij brief van 16 september 2020 namens [bedrijf 3] B.V. zelf al het standpunt ingenomen dat de verkeerde rechtspersoon was gedagvaard. De gemaakte fout was voor [bedrijf 3] B.V. dus kenbaar. Door [eiser] is gesteld en door [gedaagde] is niet betwist dat beide vennootschappen aan elkaar zijn gelieerd en op hetzelfde adres zijn gevestigd. Gelet op de nauwe samenhang tussen [bedrijf 3] B.V. en [gedaagde] B.V. gaat de kantonrechter er daarom van uit dat de fout ook voor [gedaagde] B.V. kenbaar was. Het verzoek tot herstel is tijdig, want ruim voor de mondelinge behandeling gedaan en mr. Kremer heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat [gedaagde] B.V. door het verzochte herstel niet in enig belang wordt geschaad.

3.3.

De kantonrechter wijst het verzochte herstel daarom toe en merkt in deze procedure [gedaagde] B.V. aan als gedaagde partij in plaats van [bedrijf 3] B.V.

4 De beoordeling in conventie

de vorderingen van [eiser]

4.1.

[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair: [gedaagde] te veroordelen het op 1 september 2008 tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding geheel (of gedeeltelijk) te schorsen in die zin dat het [eiser] is toegestaan zijn werkzaamheden voor [bedrijf 2] te gaan verrichten, totdat een rechter een uitspraak in een bodemprocedure heeft gedaan, althans te schorsen ten aanzien van de door [eiser] te verrichten werkzaamheden voor [bedrijf 2] , alsook te bepalen dat [gedaagde] geen boetes zal (kunnen) verbeuren;

subsidiair: [gedaagde] te veroordelen het op 1 september 2008 overeengekomen concurrentiebeding te matigen,

- zowel qua gebied, door de straal te matigen naar (maximaal) 50 km vanuit de (hoofd)vestiging van [gedaagde] waardoor [eiser] in staat wordt gesteld bij [bedrijf 2] in dienst te treden,

- als qua boete, om deze te matigen tot nihil dan wel in goede justitie door de kantonrechter te bepalen indien en zodra [eiser] het concurrentiebeding overtreedt door bij [bedrijf 2] in dienst te treden,

- alsook te bepalen dat [gedaagde] geen boetes zal (kunnen) verbeuren totdat een rechter een uitspraak in een bodemprocedure heeft gedaan;

meer subsidiair: toekenning van een (voorschot)vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW, voor het geval het concurrentiebeding niet geheel of gedeeltelijk wordt geschorst, waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen een (voorschot op een) vergoeding van € 6.139,-- bruto per maand gedurende 24 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan wel naar billijkheid door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, voor iedere maand dat [eiser] wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn indien en zodra de arbeidsovereenkomst door [eiser] wordt opgezegd;

zowel primair, subsidiair als meer subsidiair: met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.

spoedeisendheid

4.2.

[eiser] stelt dat hij per 1 oktober 2020 in dienst kan treden bij [bedrijf 2] en dat het daarom voor hem van belang is dat op zo kort mogelijke termijn duidelijk wordt dat hij niet gehouden kan worden aan het concurrentiebeding. Hij heeft hiermee zijn spoedeisend belang bij zijn vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt.

geschilpunten

4.3.

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] [eiser] kan houden aan het concurrentiebeding. [eiser] meent van niet. Hij stelt zich op het standpunt dat het concurrentiebeding niet (meer) rechtsgeldig is en dat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld, waardoor het aannemelijk is dat de bodemrechter het beding geheel of gedeeltelijk op grond van artikel 7:653 BW zal vernietigen. Dit wordt door [gedaagde] echter betwist. De kantonrechter zal hieronder eerst ingaan op de rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding.

rechtsgeldigheid concurrentiebeding

4.4.

[eiser] stelt dat zijn functie bij [gedaagde] in de loop der jaren aanzienlijk is gewijzigd waardoor het beding zwaarder is gaan drukken. Het concurrentiebeding had daarom opnieuw overeengekomen moeten worden en is volgens [eiser] nu niet (meer) rechtsgeldig. [eiser] licht toe dat hij in 2008 als adviseur in dienst is getreden in een leidinggevende opdracht bij de gemeente [gemeente] . Bij een volgende opdracht is deze functie gecombineerd met taken als projectmanager. Na ongeveer 3 jaar heeft hij te kennen gegeven de taken als leidinggevende niet (meer) te ambiëren en hij heeft nadien geen leidinggevende opdrachten meer vervuld. Daarnaast is hij in 2012 werkzaamheden erbij gaan doen als begeleider en coach van trainees. Volgens [eiser] was deze verschuiving bij aanvang van het dienstverband niet te voorzien. Hij wijst er verder op dat [gedaagde] in 2017 is overgenomen door Yacht en stelt dat de reikwijdte van het concurrentiebeding hiermee enorm is uitgebreid.

4.5.

[gedaagde] betwist dat het concurrentiebeding niet (meer) rechtsgeldig zou zijn. Volgens [gedaagde] is [eiser] steeds werkzaam gebleven als adviseur en heeft hij de opdrachten voor het merendeel als projectmanager dan wel projectleider ingevuld en een enkele keer als leidinggevende. Dat er variatie bestaat in opdrachten en de specifieke rol van [eiser] daarin, betekent volgens [gedaagde] niet dat sprake is van een andere of gewijzigde functie binnen [gedaagde] . Deze wijzigingen in zijn werkzaamheden waren bovendien niet ingrijpend en niet onvoorzien. Dit geldt ook voor de interne werkzaamheden van [eiser] voor het traineeprogramma. Het betreft een begeleidende rol, waarbij [eiser] geen enkele (eind)verantwoordelijkheid heeft en evenmin zelfstandig besluiten kan nemen. Deze werkzaamheden kosten bovendien slechts 30% van zijn tijd, waardoor geen sprake is van een ingrijpende wijziging. Het concurrentiebeding is door deze wijzigingen ook niet aanmerkelijk zwaarder gaan drukken. Dit is ook niet gebeurd door de overname door Yacht, omdat het beding niet op Yacht betrekking heeft en de geografische markt waarin [gedaagde] opereert door de overname niet is gewijzigd.

4.6.

Uitgangspunt is dat een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW opnieuw schriftelijk moet worden overeengekomen indien de wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Hiermee wordt beoogd dat de werknemer opnieuw de gelegenheid krijgt de consequenties van het voor hem bezwarende beding goed te overwegen. Het enkele feit dat zich een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding heeft voorgedaan, is doorgaans onvoldoende voor het aannemen van het oorzakelijk verband met het aanmerkelijk zwaarder gaan drukken van het beding. Bij de beoordeling of van een dergelijk zwaarder drukken sprake is, zal de rechter onder meer betekenis mogen hechten aan de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijs was te voorzien door de werknemer toen deze het beding aanvaardde en voorts of en zo ja in hoeverre en in welke mate die wijziging, bij handhaving van het concurrentiebeding, een belemmering voor hem zal vormen om een nieuwe gelijkwaardige werkkring hetzij in loondienst hetzij als zelfstandig ondernemer te vinden.

4.7.

De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn functie sinds 2008 ingrijpend is gewijzigd en het concurrentiebeding daardoor zwaarder is gaan drukken. Gelet op de beschrijving die partijen van de functie van adviseur van [eiser] hebben gegeven, werd deze functie op verschillende manieren ingevuld al naar gelang de inhoud van de opdracht. [eiser] was doorgaans werkzaam als projectleider-/manager en had in het begin (ook) leidinggevende taken. Het enkele verval van deze leidinggevende taken op zijn eigen verzoek kan in zijn geval niet worden aangemerkt als een ingrijpende en onvoorzienbare wijziging van de functie. Dat geldt ook voor zijn werkzaamheden voor het traineeprogramma, omdat [eiser] niet heeft betwist dat deze werkzaamheden voor zijn functie van ondergeschikte betekenis zijn. [eiser] heeft evenmin onderbouwd waarom het concurrentiebeding door deze wijzigingen zwaarder is gaan drukken. Hij heeft verder ook niet betwist dat de werkingssfeer van het concurrentiebeding niet is gewijzigd door de overname door Yacht, zodat ook op grond hiervan niet kan worden gesteld dat het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. Dit leidt tot de conclusie dat het concurrentiebeding nog steeds rechtsgeldig is.

de gewenste indiensttreding bij [bedrijf 2] valt binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding

4.8.

Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] en [bedrijf 2] concurrenten van elkaar zijn en dat zij dezelfde soort diensten leveren en activiteiten verrichten, namelijk het bieden van consultancydiensten, het ter beschikking stellen van professionals en het ondersteunen van werving en selectie. De gewenste indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf 2] , aansluitend aan zijn arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] , valt daarom binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding.

de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding

4.9.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of [eiser] , zoals hij stelt, in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld en of daarom aannemelijk is dat de bodemrechter het beding geheel of gedeeltelijk op grond van artikel 7:653 BW zal vernietigen. Als dit inderdaad het geval is, zou dit aanleiding kunnen geven het concurrentiebeding bij wijze van voorlopige voorziening geheel of gedeeltelijk te schorsen. Om dit te beoordelen wordt het belang van [gedaagde] bij handhaving van het concurrentiebeding afgewogen tegen het belang van [eiser] om aansluitend aan zijn dienstverband bij [gedaagde] in dienst van [bedrijf 2] te kunnen treden.

het belang van [eiser]

4.10.

stelt dat het hem in het voorjaar van 2020 als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus, waardoor hij veel vanuit huis heeft moeten werken, duidelijk is geworden dat hij dichter bij huis wil gaan werken (in Limburg onder de lijn Weert-Venlo). Hij heeft de afgelopen jaren veel reistijd gehad en moest wekelijks 3 à 4 nachten in een hotel verblijven. De vele kilometers die hij heeft moeten rijden heeft geleid tot fysieke ongemakken. Bovendien is zijn gezinssituatie gewijzigd omdat 2 van zijn 3 kinderen inmiddels uitwonend zijn. Dit maakt dat hij zijn partner niet meer zoveel dagen alleen wil laten. [eiser] stelt dat [gedaagde] tot nu toe geen opdrachten in Limburg heeft gehad voor zijn functieprofiel en dat hij er geen vertrouwen in heeft dat [gedaagde] daar op korte termijn een duurzame opdrachtenportefeuille zal hebben. [bedrijf 2] kan hem daarentegen wèl werkzaamheden binnen de regio Limburg garanderen en biedt hem - in tegenstelling tot [gedaagde] - tevens de mogelijkheid werkzaam te zijn binnen de civieltechnische branche. [eiser] stelt ten slotte dat de overstap naar [bedrijf 2] een aanzienlijke verbetering van zijn arbeidsvoorwaarden zou betekenen.

4.11.

[gedaagde] stelt dat het belang van [eiser] om bij [bedrijf 2] in dienst te treden beperkt is, omdat er binnen [gedaagde] voldoende mogelijkheden zijn om dichter bij huis te werken. [gedaagde] stelt dat zij actief bezig is om haar marktaandeel in Limburg te vergroten en dat zij in het kader daarvan sinds 1 februari 2020 een nieuwe senior accountmanager voor de marktgroep Zuid heeft aangenomen. [gedaagde] heeft daarmee fors geïnvesteerd in de marktgroep Zuid en dat begint net resultaten op te leveren. Volgens [gedaagde] zijn er dit jaar al meerdere aanvragen geweest in Limburg die aansluiten op het profiel van [eiser] . [gedaagde] heeft [eiser] aangeboden een maatwerkafspraak te maken met een garantie voor een duurzaam werkaanbod dichter bij huis en overdracht van lopende opdrachten die verder weg zijn. [eiser] heeft nagelaten de door [gedaagde] aangeboden mogelijkheden te verkennen of zelfs maar te overwegen en heeft in plaats daarvan direct aangegeven naar [bedrijf 2] te willen vertrekken. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet heeft aangetoond of onderbouwd dat [bedrijf 2] meer (potentiële) opdrachten in Limburg heeft die passen binnen zijn vakgebied, niveau en functiegebied. Zij betwist ook dat indiensttreding bij [bedrijf 2] voor [eiser] een aanzienlijke verbetering in zijn arbeidsvoorwaarden zal betekenen, nu [eiser] niet heeft onderbouwd wat die verbetering precies inhoudt.

het belang van [gedaagde]

4.12.

[eiser] stelt dat [gedaagde] geen belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. Hij erkent dat [gedaagde] ook in de regio Limburg actief is, maar niet binnen zijn functieprofiel senior projectleider/-manager, Businessunit Ruimte binnen het werkveld Gebieds- en Locatieontwikkeling. [bedrijf 2] is daar volgens [eiser] wel actief, en in (veel) mindere mate dan [gedaagde] in de rest van Nederland. [eiser] stelt dat hij niet beschikt over concurrentiegevoelige informatie van [gedaagde] . Hij beschikt niet over bijzondere kennis van producenten, relaties en leveranciers, anders dan de benodigde kennis voor de uitvoering van zijn werkzaamheden en hetgeen geen bedrijfsgeheim is maar algemene informatie waar elke concurrent c.q. relatie over beschikt. [gedaagde] heeft documenten overgelegd die laten zien dat [eiser] van bepaalde bedrijfsstrategieën op de hoogte was, maar de vertrouwelijkheid hiervan wordt beschermd door het geheimhoudingsbeding. [eiser] onderhoudt weliswaar contacten met relaties maar maakt geen tariefafspraken. Hij is enkel uitvoerend en dat geldt ook voor het traineeprogramma. Vanwege zijn uitvoerende taak beschikt hij niet over kennis van het aantal uren dat werknemers van [gedaagde] schrijven op projecten, de targets en nacalculaties en alle profielen van werknemers binnen [gedaagde] . Zijn relaties met klanten van [gedaagde] zullen niet blijven bestaan als hij bij [bedrijf 2] in de regio Zuid gaat werken, omdat [gedaagde] daar met opdrachten voor zijn functieprofiel niet actief is. Hij zal bij [bedrijf 2] bovendien niet in een positie terechtkomen waarin hij kan bewerkstelligen dat kandidaten van [bedrijf 2] op opdrachten worden geplaatst in plaats van kandidaten van [gedaagde] .

4.13.

[gedaagde] stelt daarentegen dat [eiser] vanuit zijn functie wèl over uitgebreide en gedetailleerde bedrijfsgevoelige kennis en informatie beschikt over [gedaagde] en haar professionals. Het betreft onder meer informatie over de resultaten, rendementen, strategische ontwikkelingen en keuzes en werkwijzen. Als adviseur ziet hij bijvoorbeeld welke opdrachten er binnenkomen en welke adviseurs daarvoor mogelijk in aanmerking komen. Hij wordt als adviseur maandelijks geïnformeerd over de cijfers en resultaten van de Businessunit Ruimte en over strategische aspecten, zoals waar [gedaagde] staat en waar het naar toe gaat, welke scenario’s er spelen, waar specifiek op wordt gelet, welke accenten worden gelegd, welke bijdragen individuele adviseurs leveren, en de laatste tijd bijvoorbeeld ook welke beheersmaatregelen worden genomen in verband met de ontwikkelingen rondom het Corona-virus. Hij weet welke tarieven [gedaagde] hanteert en hoe die worden opgebouwd. Vanuit zijn werkzaamheden voor het traineeprogramma is hij aanwezig bij het managementoverleg, waar strategische ontwikkelingen en keuzes besproken worden, is hij op de hoogte van het aantal uren dat andere adviseurs schrijven op projecten (en dus ook welke projecten er zijn), de resultaten die worden behaald en de profielen, kwaliteiten, zwakke punten, hoe mensen in de markt gezet worden, etc. van de adviseurs. Hij ontvangt maandelijks overzichten waarin per adviseur is opgenomen wat het salaris, de omzet en het rendement is. Verder beschikt hij over concurrentiegevoelige informatie over de wijze van opleiden en trainen binnen [gedaagde] . [eiser] heeft daarnaast concurrentiegevoelige informatie door interne trainingen die hij zelf recent gevolgd en gegeven heeft, bijvoorbeeld over de unique selling points, werkwijze en klantenbenadering van [gedaagde] . [eiser] heeft bovendien veelvuldig contact met en specifieke kennis van de klanten van [gedaagde] . Zijn relaties met klanten blijven bestaan bij een overgang naar een nieuwe werkgever en gezien zijn goede functioneren is er een reëel risico dat klanten hem zullen volgen. Ook als hij uitsluitend in Limburg gaat werken zijn het relevante netwerk en klantencontacten niet beperkt tot Limburg. Omdat [bedrijf 2] ook in Rotterdam en Eindhoven opereert, moeten bijvoorbeeld ook de relaties van [eiser] met klanten in Rotterdam en Eindhoven beschermd worden. Als hij eenmaal in dienst is bij [bedrijf 2] , zou hij zijn relaties in de regio’s Rotterdam en Eindhoven kunnen aanwenden om andere adviseurs van [bedrijf 2] te helpen daar opdrachten te verwerven, ten koste van [gedaagde] . [eiser] beschikt ten slotte door zijn werkzaamheden voor het traineeprogramma over nauwe contacten met de andere adviseurs en professionals die bij [gedaagde] werken. Hierdoor bestaat een reëel risico dat een overstap van [eiser] ertoe leidt dat andere professionals (al dan niet op zijn initiatief) ook zullen overstappen.

beoordeling of [eiser] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld

4.14.

De kantonrechter stelt voorop dat, nu [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld, op hem de bewijslast en het bewijsrisico rust van deze stelling. Omdat in kort geding geen ruimte is voor bewijslevering, betekent dit dat [eiser] aannemelijk moet maken dat zijn belang om niet aan het concurrentiebeding te worden gehouden groter is dan het belang van [gedaagde] bij handhaving van dit beding.

4.15.

Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, is de vrees van [gedaagde] dat het vertrek van [eiser] naar [bedrijf 2] andere werknemers aanleiding zal geven om ook - al dan niet naar [bedrijf 2] - te vertrekken, geen belang dat door het concurrentiebeding wordt beschermd. Het belang van [gedaagde] om door middel van het concurrentiebeding haar bedrijfsdebiet te beschermen valt hier echter wel onder. [eiser] heeft gesteld dat hij niet over concurrentiegevoelige informatie van [gedaagde] beschikt, maar dit is door [gedaagde] uitvoerig weersproken. [eiser] heeft zijn stelling naar aanleiding hiervan onvoldoende nader onderbouwd. Hij heeft weliswaar gesteld dat de informatie over het salaris, de omzet en het rendement per adviseur die hij ten behoeve van een tweewekelijks overleg ontvangt niet voor hem is bedoeld en dat hij niet bij het onderdeel van dit overleg waarin deze informatie wordt besproken aanwezig is, maar dit laat onverlet dat hij wel van deze informatie kennis kan nemen. Hij heeft een beroep gedaan op het geheimhoudingsbeding dat in het personeelshandboek staat, maar daarvoor geldt dat het onduidelijk is hoe dit beding is geformuleerd, nu partijen de tekst van dit beding niet hebben overgelegd. [gedaagde] heeft daarnaast gesteld dat het voor haar niet mogelijk is te controleren of [eiser] zich aan het geheimhoudingsbeding houdt en dat het bovendien mogelijk is dat [eiser] gebruik zal maken van concurrentiegevoelige informatie zonder daarbij het geheimhoudingsbeding te schenden. [gedaagde] heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de schending van het concurrentiebeding onvoldoende door het geheimhoudingsbeding kunnen worden opgevangen en dat zij een gerechtvaardigd belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding.

4.16.

[eiser] heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij er een groot belang bij heeft om bij [bedrijf 2] in dienst te kunnen treden. De voornaamste reden die hij hiervoor heeft aangevoerd is dat hij graag dichter bij huis wil werken en dat [bedrijf 2] hem dat kan garanderen. Dit is door [gedaagde] echter bij gebrek aan wetenschap betwist en [eiser] heeft deze stelling verder niet onderbouwd. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich actief inspant om haar opdrachtenportefeuille in de regio Limburg te vergroten en heeft aangeboden [eiser] een schriftelijke garantie te geven dat hij dichter bij huis kan gaan werken. [eiser] heeft hier geen vertrouwen in en is bang dat hij bij gebrek aan passende opdrachten thuis op de bank zal moeten gaan zitten, maar er zijn vooralsnog onvoldoende aanwijzingen dat dit het geval zal zijn. [gedaagde] heeft niet betwist dat er in het verleden niet veel opdrachten voor het functieprofiel van [eiser] in de regio Limburg beschikbaar waren, maar dat betekent niet dat dit altijd zo zal blijven en dat de ambities van [gedaagde] om haar marktpositie in Limburg te verbeteren bij voorbaat kansloos zijn. Zo was er bijvoorbeeld onlangs een functie bij de gemeente Eijsden-Margraten die voldeed aan het functieprofiel van [eiser] . [eiser] kwam daarvoor alleen niet in aanmerking omdat de gemeente de voorkeur gaf aan een andere kandidaat. [gedaagde] heeft [eiser] bovendien aangeboden de vestiging van Yacht in [vestigingsplaats] te betrekken bij het vinden van passende functies voor [eiser] . Gelet op de maatregelen die naar aanleiding van het coronavirus zijn getroffen, is het daarnaast aannemelijk dat [eiser] in de nabije toekomst vaker thuis zal kunnen en moeten werken dan voorheen en zodoende meer tijd met zijn gezin zal kunnen doorbrengen. Ten slotte is niet gebleken dat indiensttreding bij [bedrijf 2] een aanzienlijke verbetering van zijn arbeidsomstandigheden zal betekenen, nu [eiser] deze stelling niet nader heeft onderbouwd.

4.17.

Gezien het voorgaande is niet gebleken dat het belang van [eiser] bij indiensttreding bij [bedrijf 2] groter is dan het belang van [gedaagde] bij handhaving van het concurrentiebeding. Hierdoor is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiser] in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter weegt daarbij ook nog mee dat het hier gaat om een relatief lang dienstverband ( [eiser] heeft 12 jaar bij [gedaagde] gewerkt) en dat hij zelf weg wil bij [gedaagde] . Het is dus niet zo dat hij door toedoen van [gedaagde] in een onmogelijke positie wordt gebracht. Zoals hierna nog zal worden besproken, is het evenmin aannemelijk dat het concurrentiebeding [eiser] belet binnen zijn vakgebied elders werkzaamheden te verrichten. Het is dan ook niet aannemelijk dat een bodemrechter het beding zal vernietigen. De primaire vordering om het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te schorsen zal daarom worden afgewezen.

4.18.

Gezien het feit dat zowel [gedaagde] als [bedrijf 2] in geheel Nederland werkzaam zijn, wordt onvoldoende aan de belangen van [gedaagde] tegemoetgekomen door de straal van het concurrentiebeding te beperken tot 50 kilometer vanuit de (hoofd)vestiging van [gedaagde] in Amersfoort. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding het boetebeding te matigen of te schorsen. Dit betekent dat ook de subsidiaire vordering wordt afgewezen.

4.19.

De kantonrechter ziet evenmin aanleiding om [eiser] een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 4 BW toe te kennen. Het gaat hier om een vergoeding die kan worden toegekend als het concurrentiebeding de werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. [gedaagde] heeft gesteld dat het concurrentiebeding [eiser] beperkt om - kort gezegd - te werken bij een advies- en detacheringsbureau in de publieke sector, maar dat er buiten deze specifieke sector genoeg mogelijkheden voor hem zijn. Hij kan bijvoorbeeld rechtstreeks in dienst treden bij een organisatie in de publieke sector of bij een grote gemeente om daar projectmatig te werken en hij kan ook gaan werken bij een advies- en detacheringsbureau dat projectmanagement voor de private sector doet. Dit is door [eiser] niet gemotiveerd betwist. Daarom is niet aannemelijk geworden dat het concurrentiebeding hem in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van [gedaagde] werkzaam te zijn en is toekenning van een vergoeding niet aan de orde. Ook de meer subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.

4.20.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 720,-- voor salaris gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5 de beoordeling in reconventie

de vorderingen in reconventie

5.1.

[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

[eiser] te verbieden gedurende een periode van 24 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] bij, voor of namens [bedrijf 2] B.V., of een andere vestiging van [bedrijf 2] , werkzaam te zijn, dan wel werkzaam te zijn bij, voor of namens een andere onderneming die valt onder de werkingssfeer van het concurrentiebeding dat op [eiser] van toepassing is,

(i) op verbeurte van de contractuele boete van € 45.379,-- ten gunste van [gedaagde] zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst, en

(ii) op straffe van een dwangsom van € 4.500,--, dan wel een andere bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, ten gunste van [gedaagde] , voor iedere dag dat de overtreding voortduurt,

beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat deze opeisbaar wordt tot aan de voldoening, en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.

5.2.

[gedaagde] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat de gemachtigde van [eiser] telefonisch heeft aangegeven dat [eiser] , afhankelijk van de uitkomst van deze procedure, er wellicht voor zal kiezen het concurrentiebeding bewust te overtreden en de eenmalige boete die in de arbeidsovereenkomst is opgenomen te betalen aan [gedaagde] . Dit is voor [gedaagde] onaanvaardbaar, gezien haar grote belang bij handhaving van het concurrentiebeding. De eenmalige boete was bovendien niet bedoeld als afkoopsom.

de beoordeling

5.3.

[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat hij het voornemen heeft het concurrentiebeding bewust te overtreden en de eenmalige boete als afkoopsom op de koop toe te nemen. Partijen hebben in de arbeidsovereenkomst bovendien expliciet een eenmalige boete op overtreding van het concurrentiebeding afgesproken en geen boete per dag dat de overtreding voortduurt. Het opleggen van een dwangsom zou inbreuk maken op deze afspraak. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding het concurrentiebeding desondanks te versterken met een dwangsom. Verder is niet gebleken dat [gedaagde] belang heeft bij een veroordeling van [eiser] om zich aan het concurrentiebeding te houden op straffe van verbeurte van de overeengekomen boete. [eiser] heeft immers tot nu toe nog geen boete verbeurd en er zijn geen aanwijzingen dat hij in dat geval de overeengekomen boete niet zal betalen. Dit betekent dat de reconventionele vordering wordt afgewezen.

5.4.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 360,-- voor salaris gemachtigde.

6 De beslissing

De kantonrechter:

geeft de volgende onmiddellijke voorziening:

6.1.

verstaat dat [eiser] de naam van [bedrijf 3] B.V. heeft gerectificeerd in [gedaagde] B.V. en merkt [gedaagde] B.V. aan als de gedaagde in deze procedure;

in conventie

6.2.

wijst de vorderingen af;

6.3.

veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,-- aan salaris, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

6.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

in reconventie

6.5.

wijst de vordering af;

6.6.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 360,-- aan salaris gemachtigde;

6.7.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.