RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
zaaknummer: 8091492 UC EXPL 19-10944 GB/850
[eiser]
,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.A.J. Stollenwerck,
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ASR,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. N.J.I.A. Nuijten.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
Op 9 mei 2018 is [eiser] , als bestuurder van een personenauto met daarachter een caravan, op de autosnelweg A73 ter hoogte van Venlo in de rijrichting van Nijmegen betrokken geraakt bij een aanrijding. De caravan van [eiser] is toen van achteren aangereden door een personenauto die voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij ASR. De caravan is vervolgens doorgeschoten tegen de personenauto van [eiser] .
2.2.
Als gevolg van deze aanrijding is er zaakschade ontstaan aan de caravan en de personenauto van [eiser] . [eiser] , die woonachtig is in Duitsland, heeft zich voor rechtsbijstand ter verkrijging van vergoeding van zijn schade gewend tot de Nederlandse advocaat, mr. Stollenwerck, voornoemd. De Allgemeine Deutscher Automobil-Club (ADAC) had hem verwezen naar deze advocaat, omdat ADAC geen dekking voor rechtsbijstand biedt.
2.3.
Mr. Stollenwerck heeft bij brief van 22 mei 2018 bij de Stichting Processen Verbaal te Zoetermeer het proces-verbaal van de aanrijding opgevraagd. Bij brief van 24 mei 2018 heeft mr. Stollenwerck aan ASR laten weten dat [eiser] er de voorkeur aan geeft om zijn zaak in Nederland door een Nederlandse advocaat te laten behandelen. Bij brief van 24 mei 2018 heeft mr. Stollenwerck van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) desgevraagd de gegevens van de betrokken kentekenhouder ontvangen en bij brief van 28 mei 2018 de gegevens van de aansprakelijkheidsverzekeraar, ASR, en haar gevolmachtigde, [naam commanditaire vennootschap] te [plaatsnaam 1] (hierna: [naam commanditaire vennootschap] ).
2.4.
Bij brief van 31 mei 2018 heeft mr. Stollenwerck, onder verwijzing naar haar bijgevoegde brief van 24 mei 2018, aan ASR verzocht om zo spoedig mogelijk een expert te benoemen om de schade aan de beide voertuigen te taxeren. Daarbij heeft hij aangekondigd dat [eiser] zelf een expert zal inschakelen wanneer ASR niet aanstonds bevestigt dat zij een expert zal benoemen.
2.5.
Toen mr. Stollenwerck ook na een op 6 juli 2018 aan ASR gezonden aangetekende rappelbrief geen reactie van ASR ontving, heeft mr. Stollenwerck zich bij brief van 18 juli 2018 gewend tot [naam commanditaire vennootschap] . Deze heeft op 25 juli 2018 aan mr. Stollenwerck laten weten dat zij de schade had gemeld bij ASR.
2.6.
Inmiddels had [eiser] aan [bedrijfsnaam] GmbH te [plaatsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam] ) opdracht gegeven de schade aan zijn caravan en personenauto te begroten. In haar rapport van 18 juli 2018 heeft [bedrijfsnaam] de reparatiekosten van de caravan begroot op € 17.850,00 inclusief btw en de restwaarde op € 580,00 inclusief btw. De reparatiekosten van de auto heeft [bedrijfsnaam] op 8 augustus 2018 begroot op € 1.027,97 inclusief btw.
2.7.
Bij aangetekende brief van 18 september 2018 heeft mr. Stollenwerck aan ASR de schade-opgave met alle belegstukken gezonden, die [eiser] aan hem had toegezonden. Tevens heeft mr. Stollenwerck aan ASR verzocht hem per omgaand te laten weten of ASR aansprakelijkheid erkent en of zij tot vergoeding van de schade zal overgaan.
2.8.
Op 30 oktober 2018 heeft ASR per mail aan mr. Stollenwerck laten weten dat zij de aansprakelijkheid voor de schade van [eiser] erkent. Na nog enige correspondentie tussen mr. Stollenwerck en ASR in november en december 2018 heeft ASR op 10 december 2018 per mail aan mr. Stollenwerck bericht dat zij haar gevolmachtigde had verzocht € 7.376,73 aan [eiser] over te maken.
2.9.
Bij brief van 12 december 2018 heeft mr. Stollenwerck aan ASR toegezonden zijn bij [eiser] ingediende declaratie van dezelfde datum ten bedrage van € 813,04 inclusief btw. Daarbij heeft mr. Stollenwerck aan ASR verzocht voor betaling aan hem zorg te dragen.
2.10.
Op 21 februari 2019 heeft ASR per mail aan mr. Stollenwerck laten weten dat zij geheel onverplicht bereid is [eiser] tegemoet te komen door een eenmalige vergoeding van € 100,00 te betalen.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert om ASR bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan hem te betalen € 813,04, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2019 tot de voldoening, met veroordeling van ASR in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Deze vordering ziet op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten die [eiser] heeft gemaakt voor het verhaal op ASR van de voertuigschade als gevolg van de aanrijding op 9 mei 2018. [eiser] maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente omdat ASR in verzuim is geraakt.
3.3.
ASR is van mening dat de buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet doorstaan. Zij stelt zich primair op het standpunt dat het inschakelen van een advocaat niet redelijk is geweest (de eerste redelijkheidtoets). Voor zover dit standpunt niet slaagt, voert zij subsidiair aan dat de omvang van de gemaakte kosten niet redelijk is (de tweede redelijkheidstoets).
4 De beoordeling
De bevoegde rechter en het toepasselijke recht
4.1.
De kantonrechter constateert allereerst dat de aanrijding in Nederland heeft plaatsgevonden, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Ten aanzien van het toepasselijke recht heeft [eiser] onweersproken gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is. Ook de kantonrechter zal daarom van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht uitgaan.
De wettelijke verplichting tot schadevergoeding
4.2.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 BW omvat de wettelijke verplichting tot schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 6:95 lid 1 BW, ook redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Om voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen moeten de door [eiser] gevorderde kosten voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets. Die houdt in dat de kosten in redelijkheid moeten zijn gemaakt en dat de hoogte van de kosten redelijk is.
De eerste redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW
4.3.
ASR is van mening dat niet is voldaan aan deze redelijkheidstoets. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het een eenvoudige materiële schadezaak betrof, waarvoor het maken van advocaatkosten niet nodig was. Dat de schade verhaald moest worden bij haar als een buitenlandse WAM-verzekeraar maakt dit volgens haar niet anders, met name nu [eiser] zijn schade eenvoudig zelf bij Van Ameyde Germany AG (hierna: Van Ameyde) had kunnen indienen. Deze verzekeraar heeft zij in Duitsland als haar vertegenwoordiger aangewezen.
4.4.
[eiser] heeft toegelicht dat hij de mogelijkheid had om de vertegenwoordiger van ASR in Duitsland aan te spreken of om ASR in Nederland aan te spreken. Hij heeft voor het laatste gekozen omdat Van Ameyde toch ook weer Nederlands recht zou toepassen en hij wilde voorkomen dat er vertraging in de afwikkeling zou gaan plaatsvinden. Indien ASR haar postsysteem goed op orde zou hebben, zou de brief van 24 mei 2018 haar tijdig hebben bereikt en zou de zaak veel sneller kunnen zijn afgewikkeld tot en met de erkenning van aansprakelijkheid. Nu heeft het meer dan vijf maanden geduurd. In Duitsland is het volstrekt gebruikelijk dat verkeersschadelijders meteen een advocaat inschakelen. Indien hij niet gekozen zou hebben voor het inschakelen van een Nederlandse advocaat, zou hij een Duitse advocaat in de arm hebben genomen en zou deze eveneens kosten hebben moeten maken. Dan zou de afwikkeling waarschijnlijk nog veel langer hebben geduurd omdat Van Ameyde dan als tussenschakel zou zijn gebruikt. Nu komt ook nog eens [naam commanditaire vennootschap] op het toneel, hetgeen tot nog meer vertraging heeft geleid. [eiser] is daarom van mening dat het volstrekt redelijk is dat hij een Nederlandse advocaat heeft ingeschakeld.
4.5.
De kantonrechter gaat hierin mee. Ook al gaat het in dit geval om de afwikkeling van louter materiële schade, dit neemt niet weg dat het gaat om schade die is veroorzaakt in een ander land dan het land van de woonplaats van degene die de schade heeft geleden. De schade wordt daardoor afgewikkeld volgens het recht van een ander land dan het recht van het eigen land van de benadeelde. Dit alleen al maakt de afwikkeling van de schade complexer. Bovendien is het voor een verzekerde die met schade aan zijn motorvoertuigen wordt geconfronteerd, niet meteen duidelijk hoe de opstelling van de WAM-verzekeraar van de verzekerde zal zijn, ook als deze verzekerde zelf de aansprakelijkheid heeft erkend. [eiser] heeft daarom redelijkerwijze kunnen besluiten zijn belangen te laten behartigen door een advocaat. Wegens de toepasselijkheid van het Nederlandse recht heeft hij redelijkerwijze ook de voorkeur kunnen geven aan een Nederlandse in plaats van een Duitse advocaat. Aan de eerste redelijkheidstoets is dus voldaan.
De tweede redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW
4.6.
ASR is subsidiair van mening dat niet is voldaan aan de tweede redelijkheidstoets. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het door mr. Stollenwerck gehanteerde uurtarief van € 260,00 per uur exclusief btw en 6% kantoorkosten absurd hoog is. Verder is zij van mening dat de door mr. Stollenwerck verrichte werkzaamheden administratief van aard zijn. Zij heeft in dat verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 mei 2010 (ECLI:NL:RBALK:2010:BO6932) en een ongepubliceerde uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2019, die door haar als productie 7 is overgelegd. Los daarvan moeten volgens haar (andere) werkzaamheden buiten beschouwing worden gelaten. Dit betreft werkzaamheden die niet zijn verricht dan wel onnodig zijn verricht en om deze reden niet hebben bijgedragen aan de schaderegeling. Wanneer de totaal gedeclareerde tijd wordt verminderd met de volledig geschreven tijd voor werkzaamheden die niet hebben bijgedragen aan de schaderegeling alsmede de te veel geschreven tijd voor bepaalde werkzaamheden, komt ASR uit op een totaal van 1,18 uur. Met inachtneming van een uurtarief van € 50,00 komt dit neer op € 78,65 inclusief btw.
4.7.
[eiser] is van mening dat de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Alkmaar geen hout snijdt: er zijn bijna vijf maanden nutteloos voorbijgegaan voordat de aansprakelijkheid werd erkend. Waar ASR dus helemaal niet reageerde, was het voor mr. Stollenwerck duidelijk dat hij moest zorgen dat alle administratieve bescheiden in het dossier kwamen, zoals de tenaamstelling van het kenteken, etc. Daarvoor zijn de werkzaamheden richting de RDW noodzakelijk geweest. Hij is van mening dat de correspondentie van mr. Stollenwerck met hem ook tot de buitengerechtelijke kosten behoort. Een uurtarief van € 260,00 is geen specialistisch uurtarief. Het door ASR genoemde uurtarief van € 50,00 is ridicuul. Indien ASR tijdig had gereageerd, waren er nauwelijks buitengerechtelijke kosten ontstaan. Hij vindt het vanzelfsprekend dat de belangenbehartiger overbodige kosten beperkt. In dit geval zijn er geen overbodige werkzaamheden verricht. Wat betreft de aard van de door mr. Stollenwerck verrichte werkzaam heeft [eiser] naar voren gebracht dat de niet gepubliceerde uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2019 juist het algemene standpunt weergeeft dat ook bij relatief eenvoudige zaken de belangen goed behartigd moeten worden. Een uurtarief van € 235,00 werd in die zaak niet ongebruikelijk geoordeeld.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat mr. Stollenwerck geen onnodige of overbodige werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden die vermeden hadden kunnen worden, zijn noodzakelijk geworden door de nalatige handelwijze van ASR zelf. ASR heeft immers niet gereageerd op de brieven van mr. Stollenwerck van 24 mei, 31 mei en 6 juli 2018, waarna mr. Stollenwerck zich bij brief van 18 juli 2018 uiteindelijk heeft gewend tot [naam commanditaire vennootschap] . Verder heeft ASR evenmin per ommegaande gereageerd op de mail van mr. Stollenwerck van 18 september 2018 om de aansprakelijkheid te erkennen. Dat heeft zij immers pas gedaan op 30 oktober 2018. Voorts acht de kantonrechter de werkzaamheden van mr. Stollenwerck deugdelijk onderbouwd met de door [eiser] als productie 12 overgelegde urenspecificatie bij de rekening van mr. Stollenwerck aan [eiser] van 12 december 2018 en met de door [eiser] daarbij in deze procedure gegeven toelichting en overgelegde overige producties. Wat betreft het door mr. Stollenwerck gehanteerde uurtarief van € 260,00 is de kantonrechter van oordeel dat dit tarief hoog is maar niet onredelijk hoog. Het betreft immers een zaak met internationale aspecten, waarvan de aansprakelijkheid niet aanstonds door de WAM-verzekeraar is erkend. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van in totaal € 813,04 inclusief btw zijn zelfs proportioneel in verhouding tot de uiteindelijk uitgekeerde schade van € 7.376,73. Was het hier uitsluitend gegaan om buitengerechtelijke kosten ter invordering van deze hoofdsom, dan zou daarvoor een bedrag van € 900,04 inclusief btw volgens het Besluit buitengerechtelijke incassokosten als redelijk zijn beschouwd. Aan de tweede redelijkheidstoets is ook voldaan.
4.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het gevorderde bedrag van € 813,04 inclusief btw zal worden toegewezen, evenals de niet-weersproken wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2019.
4.10.
ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 231,00
- salaris gemachtigde € 240,00 (2 punten x tarief € 120,00)
totaal € 570,01
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna is vermeld.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt ASR om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 813,04, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2019 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt ASR tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 570,00, waarin begrepen € 240,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.