Mondelinge uitspraak. Omvang arbeidsovereenkomst. Afwijzing gevorderde verklaring voor recht over de urenomvang op basis van de gewerkte uren in de laatste drie maanden.
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 18 maart 2021
inzake
[eiseres]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P. Volk,
tegen:
de stichting
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: de Stichting,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B.K. van de Ven-Meier.
Op 18 maart 2021
heeft mr. M.J. Slootweg, kantonrechter,
bijgestaan door mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier,
een mondelinge behandeling gehouden in bovengenoemde zaak.
1 Het procesverloop
1.1.
[eiseres] heeft de Stichting bij dagvaarding met 16 producties op 4 november 2020 gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat de overeengekomen arbeidsomvang over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 30,13 uur per week bedraagt. [eiseres] vordert daarnaast de veroordeling van de Stichting tot betaling van achterstallig loon over de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 en vakantiebijslag hierover, het loon vanaf 1 september 2020 vermeerderd met vakantiebijslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [eiseres] heeft op 4 maart 2021 de aanvullende productie 17 en 18 ingediend.
1.2.
De Stichting heeft op 16 december 2020 een conclusie van antwoord ingediend. De Stichting heeft de vorderingen betwist. Voorafgaand aan de zitting heeft de Stichting op 16 maart 2021 digitaal productie 2 ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling via skype heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. [eiseres] heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de Stichting is verschenen de heer [A] , HR-manager ad interim bij de Stichting, bijgestaan door de gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen spreekaantekeningen ingediend, die niet zijn voorgedragen en daarom ook geen deel uitmaken van het procesdossier.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft kantonrechter mondeling uitspraak gedaan, die luidt als volgt.
2 De beslissing
De kantonrechter:
2.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
2.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Stichting, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 (2 punten x tarief € 373,00) aan salaris gemachtigde.
3 De gronden voor de beslissing
3.1.
Partijen hebben met ingang van 1 november 2018 een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [eiseres] in dienst is getreden bij de Stichting in de functie van receptioniste, voor 52 uur op jaarbasis met de mogelijkheid tot oproep. De arbeidsovereenkomst is op 31 oktober 2020 van rechtswege geëindigd. Het is niet in geschil dat partijen zijn afgeweken van de afgesproken urenomvang door meer uren te werken, waardoor in feite sprake is van een oproepcontract. Het is verder niet in geschil dat [eiseres] tot het einde van de arbeidsovereenkomst het juiste salaris heeft ontvangen, indien met de gemiddelde arbeidsomvang over het volledige dienstverband rekening wordt gehouden, wat uitkomt op 13,71 uur/week. Ook is niet in geschil dat [eiseres] voor de Stichting vanaf oktober 2019 tot 14 januari 2020 extra werk op het gebied van de financiële administratie heeft gedaan. [eiseres] heeft daarvoor het overeengekomen salaris ontvangen, over gemiddeld 30,13 uur per week.
3.2.
Uitgaand van het wettelijk rechtsvermoeden zou [eiseres] met ingang van 1 januari 2020 aanspraak kunnen hebben op een arbeidsovereenkomst met een omvang van 30,13 uur per week.Zij heeft het daarmee overeenkomende loon vanaf februari 2020 niet uitbetaald gekregen.
3.3.
De Stichting verweert zich tegen het beroep op het wettelijk vermoeden door te stellen dat de vanaf oktober 2019 gewerkte periode niet representatief was. Volgens haar was er namelijk sprake van een proefperiode van drie maanden, waarna een evaluatie zou plaatsvinden en besloten zou worden over het al dan niet aanpassen van de arbeidsovereenkomst.
3.4.
[eiseres] vindt dat niet juist en stelt dat er in september 2019 volledige overeenstemming was over de omvang en de aard van het werk voor de financiële administratie, dat de voor half december afgesproken evaluatie alleen zag op de vraag of zij met een bepaald software pakket kon omgaan. Ter zitting heeft zij aangevuld dat ook was afgesproken dat de arbeidsovereenkomst daarna zou worden aangepast overeenkomstig de inhoud van de arbeidsovereenkomst van haar voorgangster op de administratie.
3.5.
De kantonrechter heeft tijdens de zitting vastgesteld dat deze toelichting en de door [eiseres] tijdens de zitting gegeven nadere toelichting niet aansluit op haar e-mailberichten aan de Stichting van 3 januari en 14 januari 2020. Daarin vraagt [eiseres] namelijk niet om vastlegging van arbeidsvoorwaarden zoals die eerder al zouden zijn afgesproken. Zij maakt integendeel aanspraak op een salaris volgens salarisschaal 65 FWG, waarvan ter zitting is komen vast te staan dat haar voorgangster dat niet ontving. [eiseres] merkt zelfs op dat het salaris van haar voorgangster geen optie is. Uit de overgelegde correspondentie van partijen blijkt dat zij ook verschil van mening hadden over de omvang van de functie, 16 of 24 uur per week en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd. Dat meningsverschil sluit ook niet aan op de stelling van [eiseres] dat in september 2019 over de omvang al overeenstemming was bereikt. In haar e-mail van 14 januari 2020 wijst [eiseres] er op dat een omvang van 24 uur per week nodig zou zijn, niet dat dit was afgesproken. Bovendien schrijft zij in de e-mail dat haar voorgangster 28 uur per week werkzaam was. Het feit dat [eiseres] in januari 2020 haar werk voor de financiële administratie onmiddellijk staakte, omdat er geen overeenstemming over de arbeidsvoorwaarden werd bereikt, wijst er ook op dat [eiseres] zich vrij voelde om te stoppen met het administratieve werk omdat zij hiertoe nog niet verplicht was.
3.6.
Dit alles maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiseres] het verweer van de Stichting dat over de aanpassing van de arbeidsovereenkomst nog overeenstemming moest worden bereikt, onvoldoende heeft weersproken. De kantonrechter stelt vast dat deze overeenstemming niet is bereikt. Daarmee zijn de door [eiseres] verrichte werkzaamheden voor de financiële administratie in de periode oktober 2019 tot medio januari 2020 te duiden als proefperiode die wel kunnen, maar niet hoeven te leiden tot een aanvullende arbeidsovereenkomst. Die aanvullende arbeidsovereenkomst is er ook niet gekomen omdat [eiseres] haar werkzaamheden voor de financiële administratie per 14 januari 2020 heeft gestaakt. Dat [eiseres] dit opschorting van werk noemt, komt geen betekenis toe, nu het gaat om opschorting voor het afdwingen van een contract dat er nog niet is. Daarmee komt aan de gewerkte periode van drie maanden niet de betekenis toe dat daaraan de conclusie is te verbinden dat deze bepalend is voor de omvang van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat voor de omvang van de arbeidsovereenkomst vanaf januari 2020 de tijdens het gehele dienstverband gewerkte uren bepalend zijn. De vorderingen van [eiseres] die gebaseerd zijn op het wettelijk rechtsvermoeden voor de niet representatieve periode van oktober tot en met december 2019 moeten daarom worden afgewezen.
3.7.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 746,00 (2 punten x tarief € 373,00) aan salaris gemachtigde.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 18 maart 2021.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: