Overwegingen
1. Eiseres heeft op 7 april 2020 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW1.0. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er over de tijdvakken januari 2020 en november 2019 geen loongegevens bekend zijn. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld.
2. Voordat de rechtbank de zaak inhoudelijk zal beoordelen, speelt de vraag of de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Hierbij is het volgende van belang. De aanvraag is gedaan door ContractCoach International B.V. en zowel het primaire als het bestreden besluit zijn aan haar gericht. Het ingediende beroepschrift is ondertekend door [A], directeur van Intermedio Groep B.V. De rechtbank heeft vervolgens een schriftelijke machtiging opgevraagd, een uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten.
3. Na de indiening van het beroep heeft zich een gemachtigde gesteld. De gemachtigde stuurde uittreksels uit het handelsregister van Intertukker B.V., BK Intervest B.V., ContractCoach International B.V. en Intermedio Group B.V. alsmede statuten van Intermedio Group B.V. en de gevraagde machtiging. In deze machtiging staat dat Intermedio Group B.V. tot 20 augustus bij de Kamer van Koophandel bekend was onder de naam ContractCoach International B.V.
4. Intermedio Group B.V. is statutair gevestigd in Leersum, dat ligt in het arrondissement van deze rechtbank. ContractCoach International B.V. heeft een vestiging in Leersum, maar zij is statutair gevestigd in ’s Gravenhage en dan is de rechtbank Den Haag bevoegd. Omdat de toegezonden stukken geen duidelijkheid geven over de precieze relatie tussen ContractCoach International B.V. en Intermedio Group B.V. heeft de rechtbank nadere vragen gesteld en bewijsstukken opgevraagd. Hierop is geen reactie gekomen van eiseres of van haar gemachtigde, die zich ook weer heeft teruggetrokken als gemachtigde. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor een zitting, waarbij zij erop zijn gewezen dat op de zitting eerst de bevoegdheid aan de orde komt.
5. De rechtbank heeft op de zitting met verweerder gesproken, maar niet met eiseres omdat zij (zonder berichtgeving) niet is verschenen. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen vaststellen of ten tijde van de indienen van het beroep sprake was van een volledige bedrijfsovername door Intermedio Groep B.V. De stukken wijzen niet in die richting. Het lijkt er dan ook op dat de rechtbank Den Haag bevoegd is. Om proceseconomische redenen, waaronder de versnelde behandeling van deze zaak, zal de rechtbank Midden-Nederland het beroep behandelden. Verweerder heeft hier geen bezwaar tegen geuit.
6. Eiseres voert aan dat haar boekhouder, anders dan in het bestreden besluit staat vermeld, niet heeft aangegeven dat hij geen gebruik wil maken van de hoorzitting.
7. De verplichting om te horen is opgenomen in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb staan situaties beschreven wanneer van het horen kan worden afgezien. Dat is onder andere het geval als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
8. In het bestreden besluit staat onder het kopje hoorzitting dat het bezwaar op 2, 4 en 5 juni 2020 telefonisch is besproken met de gemachtigde van eiseres en dat hij heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van een hoorzitting. Dit wordt betwist door eiseres. Uit de telefoonnotities van verweerder blijkt dat een medewerker bezwaar op 2, 4 en 5 juni 2020 met de gemachtigde van eiseres (de boekhouder) heeft gesproken over de wijziging van de bedrijfsvorm van een v.o.f. naar een B.V. en het nieuwe loonheffingsnummer. In de telefoonnotitie van 5 juni 2020 staat onder meer dat de klant geen gebruik wil maken van een hoorzitting. Daarom heeft geen hoorzitting plaatsgevonden.
9. De rechtbank overweegt dat het lastig is om precies na te gaan wat er tijdens het laatste telefoongesprek is gezegd, omdat zowel de medewerker bezwaar en de boekhouder niet bij deze procedure zijn betrokken. Omdat eiseres direct in het beroepschrift kenbaar heeft gemaakt dat zij gebruik had willen maken van de hoorzitting, bestaat op zijn minst twijfel aan de weergave van het telefoongesprek. De rechtbank vindt dat deze twijfel in het voordeel van eiseres moet uitpakken. Dit betekent dat zij geen afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord.
10. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden. Dit is een gebrek bij de totstandkoming van het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat het aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Eiseres heeft in beroep voldoende de gelegenheid gehad om haar standpunt naar voren te brengen.
11. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder een nieuw besluit genomen vanwege een wijziging van de NOW1.0. Met dit nieuwe besluit van 24 juli 2020 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij gelet op een wijziging van de NOW1.0 mogelijk recht heeft op een loonkostensubsidie, maar dat zij nog steeds geen recht heeft op een voorschot. De rechtbank ziet dit als een wijziging van het bestreden besluit. Dit wijzigingsbesluit komt niet volledig tegemoet aan de bezwaren van eiseres, omdat nog steeds geen voorschot is toegekend. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het beroep van rechtswege gericht tegen dit wijzigingsbesluit.
12. Eiseres voert aan dat ContractCoach International v.o.f. per 1 januari 2020 is overgegaan naar ContractCoach International B.V. Vanwege de drukte rondom deze overgang en de reorganisatie is niet op tijd een loonheffingsnummer voor de B.V. aangevraagd. Doordoor is pas in april loonaangifte gedaan. Eiseres benadrukt dat geen sprake is van fraude. Zij doet een beroep op de hardheidsclausule van de NOW1.0.
13. In artikel 10, eerste lid, van de NOW1.0 staat een formule waarmee de hoogte van het bedrag aan subsidieverlening wordt berekend. Eén van de variabelen in de formule is de loonsom (B*). Op grond van artikel 10, tweede lid, van de NOW1.0 wordt voor de loonsom uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020. Dat is dus januari 2020. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt uitgegaan van het loon over de maand november 2019, als er geen loongegevens zijn over het eerste aangiftetijdvak van 2020. Het vijfde lid van artikel 10 bepaalt dat de gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de loonsom worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend en de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
14. De rechtbank overweegt dat uit artikel 10 volgt dat bij de beoordeling van de aanvraag de in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend. De in die bepaling genoemde peildatum 15 maart 2020 is een harde datum waarvan niet kan worden afgeweken. De peildatum van 15 maart 2020 is een bewuste keuze geweest. Deze datum lag vóór de aankondiging van de regeling en ter beperking van het fraude- en misbruikrisico kan niet worden afgeweken van deze peildatum.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat de loonaangifte over januari 2020 na 15 maart 2020 is gedaan. Uit de stukken blijkt dat dit komt doordat het loonheffingsnummer pas eind maart/begin april 2020 bij de Belastingdienst is aangevraagd. Eiseres verzoekt om toepassing van de hardheidsclausule, maar dat is geen mogelijkheid, want in de NOW1.0 is geen hardheidsclausule opgenomen.
16. Verweerder heeft nog beoordeeld of de situatie van eiseres voldoet aan het buitenwettelijk begunstigende beleid op grond waarvan onder zeer bijzondere omstandigheden toch van de peildatum kan worden afgeweken. Hier voldoet de situatie van eiseres volgens verweerder niet aan. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat een uitzondering gemaakt had kunnen worden als eiseres tijdig bij de Belastingdienst een loonheffingsnummer had aangevraagd, maar dit door toedoen van de Belastingdienst veel later was toegekend. In dit geval heeft eiseres door omstandigheden zelf pas veel later het loonheffingsnummer aangevraagd en is geen sprake geweest van een overmachtssituatie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit voor haar rekening en risico hoort te komen.
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht geen voorschot heeft toegekend aan eiseres. Het beroep is ongegrond.
18. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.